Uitspraak
201101927/1/A4.
Datum uitspraak: 9 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Holten, gemeente Rijssen-Holten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2010 heeft het college een verzoek van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de vleeskalverenhouderij van [belanghebbende] aan de [locatie] te Holten afgewezen.
Bij besluit van 9 december 2010 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank Almelo ingekomen op 1 februari 2011, beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ter verdere behandeling doorgestuurd naar de Afdeling. [appellant] heeft zijn beroepschrift aangevuld bij brief van 7 april 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2012, waar het college, vertegenwoordigd door M. Dijkstra, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. D. Pool, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo , volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij de invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. Ingevolge artikel 18.14, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan een belanghebbende aan een bestuursorgaan dat bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang, oplegging van een last onder dwangsom of intrekking van een vergunning of ontheffing, verzoeken een daartoe strekkende beschikking te geven.
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd een last onder bestuursdwang op te leggen.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2.3. Het verzoek om handhaving heeft betrekking op het niet realiseren van een groenstrook naast de stallen van de vleeskalverenhouderij.
2.4. [appellant] stelt dat het college bevoegd is handhavend op te treden. Daartoe voert hij aan dat [belanghebbende] in strijd handelt met de geldende milieuvergunning, nu daaruit een verplichting voortvloeit om langs de stallen van de vleeskalverenhouderij een groenstrook aan te leggen. Tevens voert hij aan dat deze verplichting voortvloeit uit de uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2011 (zaak nr. 201003937/1/M2).
2.4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het niet bevoegd is handhavend op te treden nu niet in strijd met de geldende milieuvergunning wordt gehandeld.
2.4.2. De voorschriften noch de van de bij besluit van 2 maart 2010 verleende milieuvergunning deel uitmakende stukken verplichten tot het aanleggen van een groenstrook. De uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2011 (zaak nr. 201003937/1/M2) strekt evenmin tot de verplichting een groenstrook aan te leggen, nu daarbij niet alsnog een daartoe strekkend voorschrift aan de vergunning is verbonden. Nu de verplichting niet bestaat, heeft [belanghebbende] geen overtreding van de milieuvergunning begaan.
Gelet op het vorenstaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het onbevoegd is bestuurlijke handhavingsmiddelen toe te passen.
Overigens is uit de overgelegde en ter zitting getoonde foto's gebleken dat [belanghebbende] onverplicht rondom het terrein van de inrichting beplanting in de vorm van bomen en bosplantsoen, waaronder wilgen, krenten en hazelaars, heeft aangebracht.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2012
457-720.