Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/655261-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 april 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1990] te [geboorteplaats]
thans verblijvende in de P.I. Flevoland, Huis van Bewaring Almere Binnen
raadsman mr. S. de Korte, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 19 maart 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 20 december 2011 te Utrecht samen met een ander een auto-inbraak heeft gepleegd en uit die auto een laptop heeft gestolen;
feit 2: op 20 december 2011 te Utrecht samen met een ander een auto-inbraak heeft gepleegd en uit die auto een I-pad en/of een laptoptas met inhoud en/of een paspoort heeft gestolen;
feit 3: op 20 december 2011 te Utrecht samen met een ander een auto-inbraak heeft gepleegd en uit die auto enig goed heeft gestolen.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten en heeft voor de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat, gelet op een arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 5 augustus 2011 (LJN: BR4261) alsmede een vonnis van de rechtbank te Utrecht van 7 april 2010 (LJN: BM0311), de herkenningen van verdachte door verbalisanten slechts beperkte bewijskracht hebben. Het overtuigende bewijs dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd kan dan ook niet uitsluitend worden gebaseerd op deze herkenningen. De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] alsmede een gezamenlijke uitvoering niet bewijsbaar is. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het onder 3 ten laste gelegde feit niet kan worden gekwalificeerd als diefstal, nu de eigenaar van de auto geen aangifte heeft gedaan en derhalve niet kan worden vastgesteld of iets wederrechtelijk is weggenomen uit de auto.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de hieronder weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een inbraak in een personenauto toebehorende aan de Politie Utrecht, waarbij verdachte en zijn mededader een dummylaptop hebben gestolen. Ook acht de rechtbank op grond van de hieronder weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een inbraak in een [naam] personenauto toebehorende aan [aangever 1], waarbij verdachte en zijn mededader een laptoptas met daarin een I-pad en een paspoort uit die auto hebben gestolen alsmede een inbraak in een [naam] personenauto, voorzien van het kenteken [kenteken], waarbij verdachte en zijn mededader enig goed uit die auto hebben gestolen.
Bewijs
Op 20 december 2011 bevinden zich twee personen, waarvan één met een zaklamp en die beiden in geparkeerde auto’s kijken, in de parkeergarage [naam] te Utrecht.
[naam]
Persoon 1 maakt op een gegeven moment een slaande beweging in de richting van de ruit van het rechterachterportier van een [naam], voorzien van het kenteken [kenteken]. Persoon 1 opent vervolgens het rechterachterportier, haalt een voorwerp uit de auto en loopt vervolgens weg. Verbalisanten, die later ter plaatse zijn, constateren dat het scheerraampje aan de rechterachterzijde van de auto is ingeslagen.
Projectauto
Twee mannen lopen richting de projectauto van de Politie Utrecht. Persoon 1 staat aan de rechterzijde van de projectauto van de Politie Utrecht, terwijl hij een zaklamp en een puntig voorwerp vasthoudt. Persoon 1 slaat dan de ruit van het rechterachterportier van de projectauto in. Vervolgens pakt persoon 1 de laptoptas met daarin de (dummy)laptop, toebehorende aan de Politie Utrecht en trekt deze vanuit de kofferbak uit de projectauto, waarna hij wegloopt. Het gezicht van persoon 1 komt volledig en goed zichtbaar in beeld. Deze persoon 1 wordt door verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5] herkend als zijnde de hen ambtshalve bekende [medeverdachte 1]. De persoon die naast [medeverdachte 1] loopt wordt door [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5] herkend als zijnde de hen ambtshalve bekende [verdachte].
[naam]
Op diezelfde dag, 20 december 2011, loopt [medeverdachte 1] in deze zelfde parkeergarage ook naar een [naam] personenauto, voorzien va het kenteken [kenteken]. [medeverdachte 1] haalt een laptoptas uit de kofferbak van deze auto. In deze laptoptas zit onder meer een paspoort en een Apple I-pad. Verbalisant [verbalisant 2] constateert achteraf ter plaatse dat de achterruit van deze auto is ingeslagen en dat de hoedenplank is verschoven.
Aanvullende overwegingen
De raadsman heeft aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] en dat derhalve geen sprake is van medeplegen. De rechtbank volgt de verdediging daarin niet en overweegt daartoe dat de rollen van verdachte en [medeverdachte 1] inwisselbaar waren en er derhalve sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededader. Dat [medeverdachte 1] degene is geweest die de goederen feitelijk heeft weggenomen doet hier niet aan af, nu voor wat betreft de vereiste gezamenlijke uitvoering niet is vereist dat de medeplegers allen eigenhandig aan de uitvoering van de delictshandeling deelnemen. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat het bewijs dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd niet uitsluitend mag worden gebaseerd op de herkenningen van verdachte door verbalisanten. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De videobeelden van de bewakingscamera zijn, anders dan in de uitspraken waarnaar de raadsman bij zijn pleidooi heeft verwezen, van goede kwaliteit en verdachte is vanuit meerdere hoeken op de camerabeelden te zien. Hoewel verdachte niet dichtbij met zijn volle aangezicht op de camerabeelden is waargenomen, doet dit niet af aan de mogelijkheid van herkenning, temeer daar het postuur en het voorkomen van verdachte wel geheel in beeld komen. Bovendien is het bewijs dat verdachte diegene is die mede op de camerabeelden is te zien, niet gebaseerd op een enkele herkenning. Er zijn drie verbalisanten die verdachte met zekerheid herkennen van de videobeelden. Nu deze verbalisanten allen in de uitoefening van hun functie veelvuldig direct persoonlijk contact hebben gehad met verdachte acht de rechtbank deze herkenningen betrouwbaar en verwerpt de rechtbank daarom het verweer van de verdediging.
De raadsman heeft tevens betoogd dat het onder 3 ten laste gelegde feit geen diefstal oplevert, nu de eigenaar van de auto geen aangifte heeft gedaan en derhalve het bewijs voor het wederrechtelijk wegnemen van een goed ontbreekt. De rechtbank verwerpt ook dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, waaronder het feit dat het goed onder bereik is gebracht door een raam te breken, leidt de rechtbank af dat het goed met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening is weggenomen. Aan de raadsman kan worden toegegeven dat de mogelijkheid bestaat dat het goed weliswaar is weggenomen, maar dat dit niet wederrechtelijk was. Deze mogelijkheid is in de gegeven omstandigheden echter dermate theoretisch dat de rechtbank daaraan voorbij gaat. De rechtbank betrekt daarbij dat het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm erop wijst dat er sprake is van wederrechtelijk wegnemen, dat verdachte zich op zijn zwijgrecht beroept en dat ook overigens het dossier geen enkel aanknopingspunt biedt voor het oordeel dat er geen sprake zou zijn van wederrechtelijkheid.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 20 december 2011 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een personenauto heeft weggenomen enig goed, toebehorende aan de Politie Utrecht, waarbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door het vernielen van een ruit;
2.
op 20 december 2011 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een personenauto ([naam], kleur zwart) heeft weggenomen een I-Pad, een laptoptas (met inhoud) en een paspoort toebehorende aan R. Damen, waarbij verdachte en zijn mededader de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door het vernielen van een ruit;
3.
op 20 december 2011 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een personenauto ([naam], kenteken [kenteken]) heeft weggenomen enig goed (van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader), waarbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door het vernielen van een ruit.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1 tot en met 3, telkens: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 weken, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een strafmaatverweer gevoerd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende. Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan drie auto-inbraken. Niet alleen zijn uit deze auto’s goederen weggenomen, maar daarbij werd aan de auto’s ook schade toegebracht. Dit heeft voor de slachtoffers tot gevolg gehad dat zij van dit feit veel ergernis en ongemak hebben ondervonden. De schade is bij dergelijke misdrijven vaak groter dan de waarde van de gestolen goederen. Dergelijke misdrijven dragen bij aan de in de samenleving levende gevoelens van onrust en onveiligheid. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij geen oog heeft gehad voor de gevolgen van zijn handelen en zijn eigen financieel gewin voorop heeft gesteld.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 3 januari 2012 waaruit blijkt dat verdachte zich reeds eerder schuldig heeft gemaakt aan - onder meer - soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op de ernst van de feiten, in samenhang met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat overeenkomstig de eis van de officier van justitie een gevangenisstraf voor de duur van 18 weken passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie en ziet in hetgeen is gebleken omtrent de persoon van verdachte, geen aanleiding om een deel van de aan verdachte op te leggen straf voorwaardelijk op te leggen.
De tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal in mindering worden gebracht op de duur van de voormelde gevangenisstraf.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57, 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 tot en met 3, telkens: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 weken;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en
mr. C.A.M. van Straalen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.R. Bakkenes, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 april 2012.
Mr. Van Straalen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.