Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Afwijzing verzoek om inzage en correctie van persoonsgegevens op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens.Verweerder heeft het verzoek van eiser om verstrekking van zijn persoonsgegevens, voor zover die afkomstig waren uit het Justitieel Documentatie Systeem en van het Landelijk Parket en de Nationale Recherche, terecht afgewezen. Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het correctierecht met betrekking tot gegevens die zijn verkregen van derden dient te worden uitgeoefend bij de desbetreffende derde.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

Sector Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 10/4659 WBP

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

wonende te [plaats],

eiser,

gemachtigde mr. H.F.M. Struycken,

en

de minister van Justitie,

verweerder,

gemachtigde mr. R.G.J. Wildemors.

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2008 heeft verweerder een verzoek van eiser om intrekking en correctie van een op grond van Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) door het Landelijk Bureau Bibob (LBB) uitgebracht advies afgewezen.

Bij besluit van 29 september 2008 heeft verweerder het verzoek van eiser om verstrekking van het desbetreffende Bibob-advies en de daaraan ten grondslag liggende brongegevens afgewezen.

Bij besluit van 23 augustus 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard en de besluiten van 1 september en 29 september 2008 herroepen (het bestreden besluit).

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft de zaak aan de orde gesteld op 1 maart 2012. Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.

Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven een nadere zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt.

1.1. Bij brief van 25 april 2008 heeft eiser verzocht om intrekking en correctie van één of meer Bibob-adviezen die in relatie tot eiser en de Stichting Hells Angels door het LBB zijn afgegeven. Daarbij heeft eiser aangegeven dat in de Bibob-adviezen ten onrechte gebruik is gemaakt van strafrechtelijke gegevens uit het zogenaamde Acroniemonderzoek, omdat deze gegevens niet betrouwbaar kunnen worden geacht. Tevens heeft eiser verzocht om correctie van alle adviezen die op het Acroniemonderzoek zijn gebaseerd en die ten grondslag zijn gelegd aan diverse andere bestuursrechtelijke besluiten, zoals de intrekking van de wapenvergunning van eiser en het onthouden van toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden.

1.2. Bij besluit van 1 september 2008 heeft verweerder het verzoek van eiser om correctie van het op 5 februari 2008 aan de gemeente Amsterdam uitgebrachte Bibob-advies afgewezen, omdat de kwalificatie van de door het LBB overgenomen gegevens uit het Acroniemonderzoek niet onder het correctierecht van artikel 36, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) valt. Voor zover het verzoek betrekking heeft op de juistheid van de door het Openbaar Ministerie (OM) verstrekte gegevens uit het Acroniemonderzoek, dient eiser zich tot het OM te wenden, aldus verweerder.

1.3. Bij brief van 15 september 2008 heeft eiser verzocht om verstrekking van het Bibob-advies dat op 5 februari 2008 aan de gemeente Amsterdam is uitgebracht en de aan dat Bibob-advies ten grondslag liggende brongegevens.

1.4. Bij besluit van 29 september 2008 heeft verweerder dit verzoek van eiser afgewezen, omdat de Wet Bibob niet voorziet in verstrekking van een Bibob-advies dan wel de daaraan ten grondslag liggende brongegevens. Voor inzage van het Bibob-advies op grond van artikel 28, derde lid, van de Wet Bibob heeft verweerder eiser verwezen naar de gemeente Amsterdam.

1.5. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van verweerder van 1 september en 29 september 2008.

1.6. Bij besluit van 23 december 2008 heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder, kort samengevat, overwogen dat de verzoeken van eiser zijn aangemerkt als een verzoek om inzage in en correctie van persoonsgegevens als bedoeld in de artikelen 35 respectievelijk 36 van de Wbp . Onder verwijzing naar artikel 20, eerste lid, van de Wet Bibob , heeft verweerder gesteld dat de Wet Bibob een gesloten verstrekkingenregime kent dat niet doorbroken kan worden door een beroep op de Wbp. Indien eiser de gegevens die het OM beschikbaar heeft gesteld wenst te corrigeren, dient hij zich tot de bron, in dit geval het OM, te wenden, aldus verweerder.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit (reg. nr. AWB 09/462 WW).

1.7. Bij uitspraak van 11 mei 2010 heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard en het besluit van verweerder van 23 december 2008 vernietigd. Deze uitspraak is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN: BM4005. De rechtbank heeft in deze uitspraak overwogen dat verweerder de verzoeken van eiser terecht heeft aangemerkt als een verzoek op grond van de artikelen 35 en 36 van de Wbp . Verder heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat in de Wet Bibob geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden om een verzoek van een belanghebbende op grond van artikel 35 en 36 van de Wbp op andere gronden te beoordelen dan voortvloeit uit de Wbp zelf.

De uitspraak van de rechtbank is in kracht van gewijsde gegaan.

1.8. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de besluiten van 1 september en

29 september 2008 herroepen. Op grond van artikel 35 van de Wbp heeft verweerder eiser alsnog inzage verleend van de persoonsgegevens die het LBB over hem heeft verwerkt, met uitzondering van de door het LBB ontvangen informatie uit het Justitieel Documentatie Systeem en de informatie die is verkregen van het Landelijk Parket en de Nationale Recherche. Deze informatie valt onder de werking van de Wet politiegegevens (Wpg) en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg). De in deze wetten geregelde geheimhoudingsplicht, gezien in samenhang met de in deze specifieke wetten neergelegde regeling inzake het inzagerecht van betrokkenen, derogeert op dit punt aan de algemene bepalingen van de Wbp, aldus verweerder. Verweerder heeft correctie van het Bibob-advies geweigerd, omdat dit advies uitsluitend bevindingen en conclusies van het LBB bevat die het LBB heeft verkregen op basis van het analyseren en combineren van de (persoons)gegevens die zij van de verschillende bronleveranciers heeft ontvangen. Met betrekking tot de persoonsgegevens die van de verschillende bronleveranciers zijn ontvangen, heeft verweerder gesteld dat hij niet de verantwoordelijkheid draagt voor de correctie van deze gegevens, omdat hij niet zelf de bron van deze gegevens is. Indien eiser ten aanzien van deze brongegevens gebruik wenst te maken van het correctierecht dient hij zich tot de desbetreffende bron te wenden met dit verzoek, aldus verweerder.

2. De rechtbank gaat uit van de volgende relevante regelgeving.

2.1. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wbp heeft de betrokkene het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.

Op grond van artikel 35, tweede lid, van de Wbp bevat de mededeling, indien zodanige gegevens worden verwerkt, een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens.

2.2. Op grond van artikel 36, eerste lid, van de Wbp kan degene aan wie overeenkomstig artikel 35 kennis is gegeven van hem betreffende persoonsgegevens, de verantwoordelijke verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen, of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.

3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder de uitspraak van de rechtbank van

11 mei 2010 niet heeft gevolgd, omdat de rechtbank verweerder in die uitspraak heeft opgedragen alle (justitiële) persoonsgegevens te verstrekken uit het Acroniemdossier. Bij het bestreden besluit heeft verweerder echter opnieuw geweigerd de persoonsgegevens en de brongegevens te verstrekken op grond van een identieke argumentatie, die door de rechtbank reeds als onjuist is aangemerkt, aldus eiser.

3.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de uitspraak van de rechtbank van 11 mei 2010 volgt niet dat verweerder gehouden was aan eiser alle hem betreffende persoonsgegevens te verstrekken die het LBB in het kader van het aan de gemeente Amsterdam uitgebrachte Bibob-advies heeft verwerkt. Bij het besluit van 23 december 2008 had verweerder inzage en correctie van de persoonsgegevens van eiser geweigerd op grond van de motivering dat de Wet Bibob een gesloten verstrekkingenregime kent dat niet doorbroken kan worden door een beroep op de Wbp. Uit de uitspraak van de rechtbank van 11 mei 2010 volgt dat de rechtbank deze motivering ondeugelijk achtte en dat verweerder de verzoeken van eiser diende te toetsen aan de Wbp. Dit heeft verweerder bij het thans bestreden besluit gedaan. Daarmee heeft verweerder gevolg gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van

11 mei 2010.

4. Eiser heeft verder aangevoerd dat de afwijzing van zijn verzoek om verstrekking van zijn persoonsgegevens in strijd is met artikel 35 van de Wbp .

4.1. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. In artikel 7, tweede lid, van de Wpg is bepaald dat de persoon aan wie politiegegevens zijn verstrekt, verplicht is tot geheimhouding daarvan behoudens voor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht of zijn taak daartoe noodzaakt. In artikel 52 van de Wjsg is bepaald dat een ieder die krachtens deze wet de beschikking krijgt over gegevens met betrekking tot een derde, verplicht is tot geheimhouding daarvan, behoudens voorzover een bij of krachtens deze wet gegeven voorschrift mededelingen toelaat, dan wel de uitvoering van de taak met het oog waarop de gegevens zijn verstrekt tot het ter kennis brengen daarvan noodzaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het verzoek van eiser om verstrekking van zijn persoonsgegevens, voor zover die afkomstig waren uit het JDS en van het Landelijk Parket en de Nationale Recherche, terecht afgewezen op grond van de in de artikelen 7, tweede lid, van de Wpg en 52 van de Wjsg vervatte geheimhoudingsplicht. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat deze wetten een eigen inzagerecht (en correctierecht) met een eigen toetsingskader bevatten. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden op het standpunt gesteld dat de desbetreffende artikelen in de Wpg en de Wjsg derogeren aan het algemene artikel 35 van de Wbp . De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de Memorie van Toelichting (MvT) bij de Wbp (Kamerstukken II, 1997-1998, 25 892, nr. 3). In paragraaf 5 van de MvT is op blz. 12, kort samengevat, vermeld dat twee modellen kunnen worden onderscheiden om de algemene privacynormen in formele wetgeving per sector te concretiseren. Het tweede model is een model waarbij voor een sector een uitputtend (privacy-)regime is geschapen en waarbij in de wet wordt vermeld dat de toepasselijkheid van de algemene regels geheel wordt uitgesloten. Als voorbeelden van het tweede model worden onder meer genoemd de Wet politieregisters (de voorloper van de huidige Wet politiegegevens) en de Wet op de justitiële documentatie (de voorloper van de huidige Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens). Veel bijzondere wetten zullen op onderdelen concretiseringen bevatten, gericht op de sector die zij regelen. Het gaat daarbij formeel om leges speciales die derogeren aan de bepalingen van dit wetsvoorstel (de Wbp), aldus de MvT.

De rechtbank voegt aan het voorgaande nog toe dat in artikel 2, tweede lid, van de Wbp , is bepaald dat de Wbp niet van toepassing is op verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van de uitvoering van de Wjsg (sub e) en ten behoeve van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in artikel 2 en 6, eerste lid, van de Politiewet 1993 (sub c).

5. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in strijd met artikel 18 van de Wet Bibob heeft gehandeld door persoonsgegevens van hem te registreren die, gelet op het bestreden besluit, niet aan hem bekend mogen worden gemaakt.

5.1. In artikel 18 van de Wet Bibob is bepaald dat het LBB geen persoonsgegevens registreert waarvan de verstrekker heeft aangegeven dat deze, gelet op het karakter van die gegevens, niet aan de desbetreffende persoon ter kennis mogen worden gebracht. Verweerder heeft bij het bestreden besluit beslist op de verzoeken van eiser om inzage en correctie van persoonsgegevens als bedoeld in de artikelen 35 en 36 van de Wbp . Gelet op de in kracht van gewijsde gegane uitspraak van de rechtbank van 11 mei 2010 dienen de verzoeken van eiser ook als verzoeken op grond van de artikelen 35 en 36 van de Wbp te worden aangemerkt. De vraag of verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 18 van de Wet Bibob ligt in deze procedure dan ook niet voor. Beantwoording van deze vraag is voor de toetsing van het bestreden besluit ook niet relevant. Reeds hierom slaagt deze beroepsgrond niet.

6. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de handelwijze van verweerder in strijd is met artikel 12 van Richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995, betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (hierna: de Richtlijn).

6.1. In artikel 12 van de Richtlijn is, kort samengevat en voor zover hier van belang, bepaald dat de Lid-Staten het recht van elke betrokkene waarborgen op verstrekking, rectificatie en uitwissing van hem betreffende gegevens die zijn verwerkt, alsmede op verstrekking van de beschikbare informatie over de oorsprong van de gegevens. Artikel 13 van de Richtlijn bevat echter gronden voor uitzonderingen en beperkingen op dit inzage- en correctierecht. Artikel 12 van de Richtlijn biedt dan ook geen ongeclausuleerd recht op verstrekking en correctie van persoonsgegevens. Daarbij bieden de Wpg en de Wjsg een afzonderlijke mogelijkheid om inzage van persoonsgegevens uit de politiële, justitiële en strafvorderlijke registers te verkrijgen en om correctie van deze gegevens te bewerkstelligen. Het recht op verstrekking en correctie van persoonsgegevens is zodoende voldoende gewaarborgd. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden gezegd dat verweerder in strijd met de Richtlijn heeft gehandeld door het verzoek van eiser om inzage en correctie van de hem betreffende persoonsgegevens die uit het JDS en van het Landelijk Parket en de Nationale Recherche zijn verkregen, op grond van de artikelen 35 en 36 van de Wbp af te wijzen.

Deze beroepsgrond slaagt niet.

7. Eiser heeft aangevoerd dat artikel 20 van de Wet Bibob ten onrechte tegen hem wordt gebruikt door hem de persoonsgegevens waar hij recht op heeft, te onthouden.

7.1. Deze beroepsgrond slaagt niet, reeds omdat verweerder artikel 20 van de Wet Bibob niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd.

8. Eiser heeft verder aangevoed dat hij nog steeds niet is geïnformeerd over de registratie van zijn persoonsgegevens zoals is voorgeschreven in artikel 34 van de Wbp , waardoor hij ernstig is benadeeld in andere procedures.

8.1. Het bestreden besluit bevat een afwijzing van het verzoek van eiser om inzage (artikel 35 van de Wbp) en correctie (artikel 36 van de Wbp) van hem betreffende persoonsgegevens die zijn verkregen uit het JDS en van het Landelijk Parket en de Nationale Recherche. Artikel 34 van de Wbp speelt bij de beoordeling van het verzoek van eiser om inzage en correctie van zijn persoonsgegevens en de daarop volgende besluitvorming geen rol. Voor zover verweerder in strijd met het bepaalde in artikel 34 van de Wbp heeft gehandeld en eiser daardoor in andere procedures is benadeeld, kan dat dan ook niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden. De rechtbank gaat daarom aan deze beroepsgrond voorbij.

9. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder, gelet op de uitspraak van de rechtbank van 11 mei 2010, in strijd met artikel 36 van de Wbp heeft gehandeld door zijn verzoek om toepassing van het correctierecht af te wijzen. Verder heeft eiser aangevoerd dat alle gegevens die zijn voortgekomen uit het Acroniemonderzoek op grond van langdurige onrechtmatige bewijsvergaring incorrect zijn en niet gebruikt hadden kunnen worden in enig rapport en/of besluit.

9.1. In de uitspraak van 11 mei 2010 heeft de rechtbank onderscheid gemaakt tussen gegevens die verweerder zelf heeft verzameld en waarvoor verweerder een zelfstandige verantwoordelijkheid draagt en gegevens die zijn verkregen van een derde en waarvoor die derde de verantwoordelijkheid draagt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het correctierecht met betrekking tot gegevens van derden dient te worden uitgeoefend bij de desbetreffende derde. De rechtbank heeft in de uitspraak van 11 mei 2010 ook reeds, ter voorlichting van partijen, overwogen dat eiser jegens verweerder (het LBB) niet met vrucht een beroep op artikel 36 van de Wbp kan doen, indien het LBB geen andere persoonsgegevens heeft verwerkt dan die welke het heeft gekregen van een derde. Verweerder heeft het verzoek van eiser om correctie van de persoonsgegevens die verweerder van derden heeft verkregen, dan ook terecht afgewezen.

9.2. Voor zover deze beroepsgrond van eiser tevens is gericht tegen de weigering van verweerder om over te gaan tot correctie van (de inhoud van) het aan de gemeente Amsterdam uitgebracht Bibob-advies, overweegt de rechtbank het volgende.

Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) strekt het correctierecht van artikel 36 van de Wbp er niet toe om gegevens, bestaande uit indrukken, meningen en conclusies, waarmee de betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 16 maart 2005 (LJN: AT0501) en van 20 april 2011 (LJN: BQ1871). Verweerder heeft er terecht op gewezen dat het Bibob-advies bevindingen en conclusies bevat op basis van het analyseren en combineren van de (persoons)gegevens die hij van de verschillende derden heeft verkregen. Gelet op voormelde jurisprudentie van de Afdeling heeft verweerder dan ook op goede gronden geweigerd om over te gaan tot correctie van het desbetreffende Bibob-advies.

9.3. De vraag of de gegevens die uit het Acroniemonderzoek naar voren zijn gekomen, incorrect zijn en niet hadden mogen worden gebruikt in enig rapport en/of besluit, kan in de deze beroepsprocedure niet aan de orde komen. De vraag of deze gegevens correct zijn kan immers alleen dan aan de orde komen als een besluit voorligt waarbij op inhoudelijke gronden geheel of gedeeltelijk is geweigerd persoonsgegevens van eiser uit de politiële, justitiële en/of strafvorderlijke registers te corrigeren. Een dergelijk besluit ligt hier niet ter beoordeling voor. De vraag of de door eiser bedoelde gegevens in enig rapport en/of besluit hadden mogen worden gebruikt dient eiser aan de orde te stellen in de procedures betreffende die besluiten.

Het betoog van eiser slaagt niet.

10. Ten slotte heeft eiser de rechtbank verzocht om alle rapporten en gegevens die op hem, de Stichting Hells Angels en de leden van de motorclub Hells Angels betrekking hebben en die door de Afdeling Justis van het Ministerie van Justitie aan autoriteiten zijn verstrekt, nietig te verklaren en te bevelen dat alle beslissingen (inclusief rechterlijke uitspraken), die het gevolg zijn geweest van de gegevensverstrekking door het Ministerie van Justitie te doen vernietigen binnen 21 dagen na deze uitspraak op straffe van een dwangsom. Verder heeft eiser de rechtbank verzocht prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de procedure bij de bestuursrechter en de Afdeling, alsmede om aan het Hof van Justitie een prejudiciële beslissing te vragen over de wijze waarop verweerder in het kader van de Wet Bibob uitvoering heeft gegeven aan richtlijn 96/46 en met name of deze uitvoering voldoet aan de minimaal door het Hof van Justitie daartoe te stellen eisen.

10.1. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding om deze verzoeken van eiser te honoreren, nog daargelaten de vraag of de rechtbank daartoe bevoegd zou zijn.

11. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van eiser ongegrond is.

Voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzitter, mrs. T.P.J. de Graaf

en R.B. Kleiss, leden, in aanwezigheid van mr. T.E. Bouwmeester, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2012.

de griffier, de voorzitter,

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Afschrift verzonden op:

D: B

SB


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature