Uitspraak
Rolnummer: 22-004847-09
Parketnummer: 09-925464-09
Datum uitspraak: 18 april 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 september 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (voormalige Sovjetunie) op [geboortejaar] 1962,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 23 november 2011 en 4 april 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
2. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het 4 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is omtrent het beslag en de vorderingen van de benadeelde partijen beslist als nader in het vonnis omschreven.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
3. Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg ten aanzien van feit 4 gegeven vrijspraak.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
4. Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 27 mei 2009 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk zijn levenspartner, althans een persoon, [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk een t-shirt om de nek/hals van die [slachtoffer] heeft gebonden en/of (vervolgens) dat t-shirt (strak) heeft aangetrokken en/of aangetrokken heeft gehouden, zodat die [slachtoffer] geen adem (meer) kon halen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 27 mei 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk zijn levenspartner, althans een persoon (te weten [slachtoffer]), een t-shirt om haar nek/hals heeft gebonden en/of (vervolgens) dat t-shirt (strak) heeft aangetrokken en/of aangetrokken heeft gehouden, zodat die [slachtoffer] geen adem (meer) kon halen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2006 tot en met 26 mei 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk zijn kind(eren) en/of zijn levenspartner, althans (een) perso(o)n(en) (te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer]), (telkens) heeft geduwd en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt, waardoor deze (telkens) letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 mei 2009 tot en met 27 mei 2009 te 's-Gravenhage zijn kind(eren) [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of zijn levenspartner [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde perso(o)n(en) dreigend de woorden toegevoegd: "Ik zal mijn oudste zoon morgen om 6 uur wakker maken en dan maak ik hem dood" en/of "Ik zal jullie wurgen en vermoorden" en/of "Ik ga jullie afmaken, het is afgelopen, ik zal de boel afmaken" en/of "Ik ga jullie toch vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot wezenlijk andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter. Het vonnis waarvan beroep kan echter, mede gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, niet in zijn geheel in stand blijven, zodat het vonnis dient te worden vernietigd.
4.1 Het bewijs
Korte weergave van het onderzoek en het verhandelde ter terechtzitting:1
Op 27 mei 2009 om 7.08 uur kregen verbalisanten de melding om te gaan naar een woning aan de [adres] te 's-Gravenhage, alwaar een zoon problemen zou hebben met zijn vader. Ter plaatse zagen de verbalisanten dat de woning een portiekwoning betrof. Vanuit een raam op de derde etage werden zij aangesproken door een jongen, [slachtoffer 2]. Hij verklaarde dat hij gebeld had naar de politie en dat hij zichzelf samen met zijn broertje en moeder had opgesloten, omdat zij bang waren voor zijn vader. Aangekomen op de derde etage zagen verbalisanten dat de voordeur van de woning werd geopend. In de gang zagen zij een man met ontbloot bovenlijf staan. Op de borstkas van de man was een streep bloed zichtbaar. Op zijn achterhoofd was een snee zichtbaar. De man stelde zich voor als [verdachte]. De verbalisanten roken dat de adem van deze man riekte naar het inwendig gebruik van alcohol.
Nadat een van de verbalisanten deze man naar diens slaapkamer had gebracht, durfde de jongen ([slachtoffer 2]) die de verbalisanten in eerste instantie had aangesproken pas zijn slaapkamer uit te komen. Hij verklaarde aan de verbalisanten dat zijn vader hem zojuist had geschopt en had geprobeerd zijn moeder te wurgen met een T-shirt. Hierop heeft hij zijn vader met een haltergewicht op diens achterhoofd geslagen.
Een dag eerder had zijn vader tegen hem gezegd dat hij hem om 6.00 uur wakker ging maken en dat hij dan wel zou zien wat er met hem ging gebeuren. Dit verhaal werd bevestigd door de moeder van deze jongen. Ook de jongste zoon deelde mede dat zijn vader hen altijd slaat en schopt. De moeder en de twee zoons maakten op de verbalisanten een bange en nerveuze indruk. Hierop werd de verdachte door de verbalisanten aangehouden.2
[slachtoffer] heeft op 27 mei 2009 verklaard dat zij al 18 jaar samen is met verdachte. Zij hebben samen twee kinderen, genaamd [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. Zij heeft verklaard dat zij en haar kinderen sinds 2006 regelmatig door de verdachte met de dood worden bedreigd en mishandeld, vooral als hij alcohol gedronken heeft. Zij heeft verklaard dat de verdachte de kinderen voor haar ogen meermaals geslagen en mishandeld heeft.3
Op 27 mei 2009, omstreeks 06:45 uur4, zag [slachtoffer] dat de verdachte naar de kamer van [slachtoffer 2] ging. Zij hoorde heel veel geschreeuw van [slachtoffer 2] en zij is naar hem toe gerend. Zij heeft het T-shirt van de verdachte gepakt en probeerde de verdachte weg te trekken van [slachtoffer 2]. Hierdoor scheurde zijn T-shirt. Vervolgens pakte de verdachte het gescheurde T-shirt en bond dit om de nek van [slachtoffer]. [slachtoffer] viel op de grond en de verdachte probeerde haar te wurgen. De verdachte trok het T-shirt met heel veel kracht om haar nek. Zij probeerde ruimte tussen haar nek en het T-shirt te creëren door met haar handen aan het T-shirt te trekken. Haar zoon heeft toen een halter gepakt en daarmee de verdachte op zijn hoofd geslagen, opdat hij zou stoppen met de verwurging. [slachtoffer] voelde dat zij hierna werd losgelaten. Zij hoorde de verdachte vervolgens schreeuwen: "Ik zal jullie wurgen en vermoorden." en "Ik ga jullie afmaken, het is afgelopen. Ik zal de boel afmaken." De verdachte liep vervolgens naar de keuken. De verdachte schreeuwde de hele tijd dat hij [slachtoffer] en zijn kinderen ging vermoorden. In een aanvullende verklaring heeft [slachtoffer] verklaard dat de verwurging een minuut of anderhalve minuut heeft geduurd. 5
[slachtoffer] heeft voorts verklaard dat zij in 2007 ook was mishandeld door haar man. Zij werd bewusteloos geslagen door haar man. Zij had meerdere blauwe plekken over haar lichaam en ook blauwe ogen, evenals haar kinderen. Zij durfde toen geen aangifte te doen vanwege haar verblijfsstatus. [slachtoffer] heeft aangegeven dat zij verschrikkelijk bang is voor de verdachte en dat zij absoluut geen contact met hem meer wil.6
[slachtoffer 2] ([slachtoffer 2], geboren op [geboortejaar] 1991) heeft op 27 mei 2009 aan de politie verklaard dat hij regelmatig wordt geslagen en geschopt door zijn vader. Ook zijn moeder en zijn broertje krijgen het vaak te verduren van de verdachte. Op 27 mei 2009, omstreeks 7.00 uur, kwam zijn vader schreeuwend zijn kamer binnen. Hij kreeg een trap van zijn vader en hij werd bevolen om op te staan. Zijn moeder kwam binnen en probeerde zijn vader van hem weg te duwen. Zijn moeder pakte het T-shirt van zijn vader vast. [slachtoffer 2] hoorde dat het T-shirt van zijn vader scheurde. Zijn vader scheurde het T-shirt van zijn lijf en deed dat shirt om de nek van zijn moeder. Zij vielen beiden op de grond en hij zag dat zijn vader zijn moeder probeerde te wurgen met het T-shirt. [slachtoffer 2] schrok hiervan en pakte een halter. Hij sloeg hiermee op het achterhoofd van zijn vader en trok met geweld het T-shirt uit de handen van zijn vader. Zijn vader schreeuwde dat hij hem ging vermoorden. Ook probeerde hij hem vast te pakken en te slaan. Samen met zijn moeder heeft [slachtoffer 2] zijn vader uit de kamer gewerkt en de deur dichtgedaan.7
[slachtoffer 2] heeft tevens verklaard dat verdachte zijn jongere broer [slachtoffer 3] altijd heel hard weg duwde als [slachtoffer 3] hem probeerde te helpen wanneer verdachte hem, [slachtoffer 2], weer aan het slaan was.8
Tijdens een studioverhoor heeft [slachtoffer 3]([slachtoffer 3], geboren op [geboortejaar] 1998) verklaard dat zijn vader had gezegd dat hij zijn moeder, zijn broer en hem zou gaan vermoorden. Zijn vader vecht ook vaak met zijn moeder en zijn broer. [slachtoffer 3] verklaarde ook dat zijn oudere broer [slachtoffer 2] niet thuis was op diens verjaardag. Toen zijn broer thuis kwam, werd hij heel hard geslagen door zijn vader. Ook zou zijn vader zijn T-shirt van zijn (eigen) lijf hebben afgescheurd. Zijn vader wilde met het shirt zijn moeder killen. Zijn vader zou gezegd hebben dat hij iedereen zou gaan vermoorden. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat ook hij werd geslagen door zijn vader, omdat hij hem probeerde uit de kamer te duwen.
Tevens heeft hij verklaard dat zijn broer vaak door zijn vader wordt geschopt en dat hijzelf ook vaak door zijn vader wordt geslagen.9
[slachtoffer 3] heeft op 27 mei 2009 aan verbalisant Van Steenselen verklaard dat verdachte op de verjaardag van zijn oudere broer [slachtoffer 2] gezegd had dat hij zijn oudste zoon om 6 uur zou wakker maken en hem dan dood zou maken.10
Een vriendje van [slachtoffer 3], genaamd [getuige 1], is als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij sinds een jaar bij [slachtoffer 3] thuis komt. Hij heeft gezien dat [slachtoffer 3] met kerstmis heel hard door elkaar werd geschud door zijn vader. [slachtoffer 3] heeft vaak aan hem verteld dat hij regelmatig werd geduwd, getrapt en geslagen door zijn vader. Hij heeft vaak verwondingen gezien bij [slachtoffer 3]. Op de verjaardag van [slachtoffer 2] heeft hij de verdachte horen zeggen dat hij eerst zijn vrouw, daarna [slachtoffer 2] en daarna [slachtoffer 3] zou gaan vermoorden.11
Getuige [getuige 2] (de moeder van [getuige 1]) heeft verklaard dat de verdachte een paar dagen voor 27 mei 2009, in haar bijzijn, tegen aangeefster [slachtoffer] had gezegd dat hij haar dood zou maken met een mes. Verder heeft getuige [getuige 2] verklaard dat zij bij [slachtoffer 3] twee keer een blauw oog heeft gezien, waarvan [slachtoffer 3] één keer verklaard heeft dat de verdachte dit gedaan had. 12
De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep ontkend de ten laste gelegde feiten gepleegd te hebben.
4.2 Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep geconcludeerd dat wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2 en 3 is ten laste gelegd.
4.3 Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Het hof verwijst kortheidshalve naar de door de raadman overgelegde pleitaantekeningen.
4.4. Het oordeel van het hof.
Ten aanzien van feit 1.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster en haar kinderen onvoldoende geloofwaardig en betrouwbaar zijn om een bewezen verklaring te kunnen dragen, aangezien zij tegenstrijdigheden bevatten en het erop lijkt alsof deze verklaringen onderling op elkaar zijn afgestemd.
Het hof overweegt hieromtrent dat de verklaringen van aangeefster en haar kinderen in essentie niet tegenstrijdig zijn en dat zij van meet af aan over het geheel genomen consistent hebben verklaard. Het hof overweegt hiertoe als volgt:
De verbalisanten zijn, een korte tijd nadat de meldkamer de melding had binnenkregen, ter plaatse gekomen in de woning waar aangeefster, haar twee zonen en de verdachte zich bevonden. De verbalisanten hebben geconstateerd dat aangeefster en haar zonen in paniek en angstig waren. De verbalisanten hebben vervolgens direct en spontaan van aangeefster, van [slachtoffer 2] en van [slachtoffer 3], onafhankelijk van elkaar vernomen dat de verdachte heeft geprobeerd aangeefster te wurgen met een T-shirt. Het hof acht het niet aannemelijk dat aangeefster, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] binnen een dergelijk kort tijdsbestek de mogelijkheid hebben gehad om hun verklaringen duidelijk en precies op elkaar af te stemmen. Het hof ziet derhalve geen redenen om aan de betrouwbaarheid of juistheid van de verklaringen van aangeefster, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te twijfelen. Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Het hof stelt voorts vast dat zowel aangeefster als haar kinderen verklaard hebben dat er sprake was van een poging tot verwurging van aangeefster door de verdachte met een T-shirt. Het hof stelt vast dat aangeefster op 27 mei 200913 heeft verklaard dat de verdachte zijn T-shirt om haar nek bond en -nadat zij op de grond was gevallen- haar probeerde te wurgen door met heel veel kracht dit T-shirt om haar nek aan te trekken.
Op 13 januari 2011 heeft aangeefster bij de rechter-commissaris verklaard dat de verdachte haar had gewurgd door middel van het houden van een stuk T-shirt voor haar nek. Verdachte zou dit T-shirt niet om haar nek heen gewikkeld hebben. Het hof acht aangeefsters verklaring over de precieze wijze van "verwurging" zoals afgelegd bij de politie betrouwbaar aangezien deze verklaring direct na het ten laste gelegde is afgelegd, steun vindt in de verklaringen van haar kinderen en de, hiervan wat afwijkende verklaring van aangeefster bij de rechter-commissaris ruim anderhalf jaar later, niet wezenlijk afdoet aan hetgeen de verdachte aangeefster heeft aangedaan. Het handelen van verdachte dient naar het oordeel van het hof als een poging tot doodslag te worden gekwalificeerd. Zijn handelen had, indien voortgezet, heel wel tot de dood van het slachtoffer kunnen leiden. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de verdachte met zijn verwurging is gestopt uitsluitend omdat [slachtoffer 2] hem met een halter op zijn hoofd sloeg. De verdachte heeft aldus willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster door zijn handelen zou komen te overlijden.
Het hof acht derhalve het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2. en 3.
Het hof acht op grond van de hierboven genoemde verklaringen van aangeefster [slachtoffer], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (zie de voetnoten 3, 7, 8 en 9), in samenhang met de verklaringen van de getuigen [getuige 1] (zie voetnoot 11) en [getuige 2] (zie voetnoot 12), het onder 2 en 3 ten laste gelegde eveneens wettig en overtuigend bewezen. Zoals eerder overwogen, ziet het hof geen redenen om aan de verklaringen van aangeefster en haar kinderen te twijfelen. Voorts worden deze verklaringen ondersteund door de genoemde getuigenverklaringen.
Het hof zal echter de bewezen verklaarde periode met betrekking tot feit 2 inkorten, nu [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat zij pas sinds een jaar bij het gezin van verdachte thuis komen en verdachte en zijn gezin pas twee jaren in Den Haag woonachtig zijn.
4.5 Bewezenverklaring
Het hof acht op grond van de bovenvermelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair:
hij op 27 mei 2009 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk zijn levenspartner,
[slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk een
t-shirt om de nek/hals van die [slachtoffer] heeft gebonden en vervolgens dat t-shirt strak heeft aangetrokken en aangetrokken heeft gehouden, zodat die [slachtoffer] geen adem (meer) kon halen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 01 mei 2008 tot en met 26 mei 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk zijn kinderen en zijn levenspartner, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer], heeft geduwd en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt, waardoor dezen letsel hebben bekomen en pijn hebben ondervonden;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 25 mei 2009 tot en met 27 mei 2009 te 's-Gravenhage zijn kinderen [slachtoffer 2] en
[slachtoffer 3] en zijn levenspartner [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde personen dreigend de woorden toegevoegd: "Ik zal mijn oudste zoon morgen om 6 uur wakker maken en dan maak ik hem dood" en "Ik zal jullie wurgen en vermoorden" en "Ik ga jullie afmaken, het is afgelopen, ik zal de boel afmaken" en "Ik ga jullie toch vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
5. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de hierna te noemen strafbare feiten op.
6. Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
7. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd
en
Mishandeling, begaan tegen zijn kind, meermalen gepleegd
en
Mishandeling, begaan tegen zijn kind, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
meermalen gepleegd.
8. Straf
8.1 Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan een contactverbod tussen hem, verdachte, zijn ex-partner en de twee kinderen. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot dezelfde beslagbeslissing als de rechtbank heeft genomen.
8.2 Het oordeel van het hof
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt een poging zijn toenmalige echtgenote te wurgen door middel van het binden van een T-shirt om haar nek en dit T-shirt aan te trekken en aangetrokken te houden. Voorts heeft hij gedurende ruim een jaar zijn echtgenote en zijn twee kinderen mishandeld. Door aldus te handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn toenmalige partner en zijn kinderen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke geweldsmisdrijven nog lange tijd de gevolgen daarvan, zoals psychische problemen en gevoelens van angst en onveiligheid, kunnen ondervinden. Tenslotte heeft de verdachte zijn echtgenote en zijn twee kinderen met de dood bedreigd.
Bovendien hebben het geweld en de bedreigingen in de huiselijke omgeving plaatsgevonden, een omgeving waar mensen zich bij uitstek veilig zouden moeten kunnen voelen. Feiten als de onderhavige roepen in de samenleving gevoelens van afschuw, onbegrip en geschoktheid op.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof rekening gehouden met het feit dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 maart 2012 geen strafrechtelijk verleden heeft ten aanzien van geweldsdelicten.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een voorlichtingsrapport van de Stichting Palier, forensische & intensieve zorg, d.d. 20 augustus 2009. De rapporteur acht een behandeltraject met daarin aandacht voor alcoholgebruik, agressieregulatie en praktische problematiek geïndiceerd. De verdachte is echter van mening dat hij geen problemen heeft op deze gebieden. Door deze instelling van de verdachte is de reclassering niet tot een plan van aanpak gekomen. Gelet op de ontkenning van de verdachte met betrekking tot de ten laste gelegde feiten en met betrekking tot zijn problemen, en zijn afwijzende houding ten opzichte van de hulpverlening, adviseert de rapporteur - hoewel de kans op recidive hoog wordt geacht wanneer de leefsituatie onveranderd blijft - aan de verdachte geen verplicht reclasseringscontact op te leggen.
Het hof heeft tevens acht geslagen op het pro justitia rapport van drs. W.J.L. Landers, psycholoog, d.d. 13 augustus 2009.
De rapporteur meldt dat de persoonlijkheid van de verdachte wordt gekenmerkt door antisociale trekken. Deze trekken zijn niet zodanig vanuit de ontwikkeling in de persoonlijkheid verankerd dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidstoornis. Er is ook geen sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in het algemeen. Er zijn wel aanwijzingen voor overmatig alcoholgebruik, maar dit wordt door de verdachte ontkend.
Omdat de verdachte de ten laste gelegde feiten ontkent, heeft er geen psychologisch onderzoek plaats kunnen vinden. Om deze reden kan de rapporteur ook geen uitspraak doen omtrent de toerekeningsvatbaarheid en de kans op recidive.
Met betrekking tot de op te leggen gevangenisstraf merkt het hof het navolgende op. De reclassering heeft geadviseerd om aan de verdachte geen verplicht reclasseringscontact op te leggen. Een deels voorwaardelijke gevangenisstraf zal enkel dienen als stok achter de deur om de verdachte na zijn vrijlating te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen. Echter, aangezien de verdachte tot ongewenst vreemdeling is verklaard, ziet het hof geen aanleiding reclasseringscontact op te leggen en ziet het hof -anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd- ook geen aanleiding voor het opleggen van een bijzondere voorwaarde (contactverbod) bij een voorwaardelijk strafdeel.
Van de zijde van de verdachte is een beroep gedaan op strafvermindering wegens overschrijding van een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, op grond dat sinds het instellen van hoger beroep op 16 september 2009 een periode van ruim twee jaar is verstreken.
Ook naar het oordeel van het hof is het tijdsverloop in hoger beroep zodanig, dat niet meer gezegd kan worden dat de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bovenbedoeld.
Wanneer in deze zaak de redelijke termijn van artikel 6, lid 1, EVRM in acht zou zijn genomen, zou het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden hebben opgelegd. Het hof volstaat thans, gelet op overschrijding van die termijn, met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tweeëntwintig maanden, met aftrek van voorarrest.
9. Beslag
Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een T-shirt, zoals vermeld onder 1 op de beslaglijst, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het onder 1 primair bewezen verklaarde is begaan. Het hof zal daarom dit voorwerp verbeurd verklaren.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Het hof zal de teruggave aan [slachtoffer 2] gelasten van het op de beslaglijst onder 2 genummerde voorwerp, te weten: een halter, aangezien het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet.
10. Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 en 3 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.500,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen en in hoger beroep door de benadeelde partij gehandhaafde bedrag van € 550,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het bedrag van € 550,-.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 550,00 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 en 3 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
11. Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 550,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen en in hoger beroep door de benadeelde partij gehandhaafde bedrag van € 550,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het bedrag van € 550,-.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 550,- aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36f, 45, 57, 285, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 (tweeëntwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd het op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerp genummerd 1.
Gelast de teruggave aan [slachtoffer 2], van de blijkens de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerp genummerd 2.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] terzake van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 550,- (vijfhonderdvijftig euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], een bedrag te betalen van € 550,- (vijfhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 11 (elf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] terzake van het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 550,- (vijfhonderdvijftig euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 550,- (vijfhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 11 (elf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser,
mr. D. Jalink en mr. I.P.A. van Engelen, in bijzijn van de griffier mr. R.T. Poort.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 april 2012.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina's betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal alsmede geschriften, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1521/2009/19414
2 Proces-verbaal van aanhouding, blz. 13, en proces-verbaal van bevindingen, blz. 26 en 27
3 Proces-verbaal van aangifte, blz. 22, 23, 24
4 Proces-verbaal bevindingen, blz. 26
5 Proces-verbaal verhoor aangever, blz. 58
6 Proces-verbaal van aangifte, blz. 22, 23 en 24
7 Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 30 en 31
8 Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 74
9 Proces-verbaal van bevindingen, relaas studioverhoor, blz. 62, 63 en 64
10 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 28
11 Proces-verbaal van verhoor getuige blz. 68 en 69
12 Proces-verbaal van verhoor getuige rechter commissaris d.d. 28 oktober 2010, punt 7, 10 en 11
13 Proces-verbaal van aangifte, blz. 23