Uitspraak
vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 241574 / HA ZA 12-48
Vonnis in incident van 18 april 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Partij A]
gevestigd te [woonplaats],
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. A.A.M. van Exsel te Boxtel,
tegen
[Partij B]
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. F.G.J. van der Kruis te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [Partij A] en [Partij B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. Het geschil en de beoordeling in het incident
2.1. Op de overeenkomst tussen partijen, waarop de vordering van [Partij A] is gebaseerd, zijn de door [Partij A] gebruikte Algemene Voorwaarden voor aannemingen in het bouwbedrijf 1992 (AVA 1992) van toepassing verklaard. In artikel 21 van deze AVA 1992 is bepaald dat partijen (behoudens zich hier niet voordoende gevallen) afstand doen van hun recht geschillen aan de gewone rechter voor te leggen en dat alle geschillen naar aanleiding van de overeenkomst worden beslecht door arbitrage door de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland (hierna: de RvA).
2.2. [Partij B] vordert dat de rechtbank zich op grond van deze bepaling onbevoegd verklaart.
2.3. [Partij A] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.4. [Partij A] is van mening dat artikel 21 van de AVA 1992 een oneerlijk beding is in de zin van artikel 3 van Richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 (hierna: de Richtlijn). [Partij A] verwijst naar een arrest van het Gerechtshof Leeuwarden d.d. 5 juli 2011 (LJN BR2500), waarin dat hof heeft geoordeeld dat de rechtbank Leeuwarden artikel 21 AVA1992 terecht als onredelijk bezwarend in de zin van artikel 6:233 aanhef en onder a, BW heeft aangemerkt. [Partij A] is van mening dat deze rechtbank bevoegd is op grond van dit arrest.
[Partij B] verzet zich ertegen dat artikel 21 van de AVA 1992 buiten toepassing wordt gelaten en doet nadrukkelijk afstand van zijn recht om artikel 21 AVA 1992 te vernietigen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan [Partij A] als gebruiker/niet-consument zich er niet op beroepen dat een beding in de door hemzelf gebruikte algemene voorwaarden oneerlijk is in de zin van de Richtlijn. Dit geldt eens te meer omdat de Richtlijn blijkens de considerans is opgesteld ter bescherming van de burger in zijn rol als consument. Bovendien biedt artikel 6:233 BW alleen de wederpartij van de gebruiker de mogelijkheid een beding in algemene voorwaarden te vernietigen. Al hetgeen het Gerechtshof Leeuwarden in zijn arrest van 5 juli 2011 heeft overwogen kan [Partij A] niet baten, aangezien de overwegingen alle betrekking hebben op de consument als de zwakkere partij ten opzichte van de verkoper. Het Hof van Justitie van de EG/EU heeft in zijn uitspraak van 4 juni 2009 (LJN BI7786) geoordeeld dat de nationale rechter gehouden is ambtshalve te toetsen of een contractueel beding oneerlijk is en dat hij een beding dat hij oneerlijk acht buiten toepassing laat, tenzij de consument zich hiertegen verzet. Nu [Partij B] zich verzet tegen het buiten toepassing laten van artikel 21 van de AVA 1992, zal de rechtbank bedoeld artikel toepassen.
2.5. [Partij A] beroept zich nog op artikel 17 van de Grondwet, waarin is bepaald dat niemand tegen zijn wil kan worden afgehouden van de rechter, die de wet hem toekent, te weten de rechterlijke macht, zoals omschreven in de Wet op de Rechterlijke Organisatie. [Partij A] verliest echter uit het oog dat hij door de AVA 1992 te gebruiken als zijn standaardvoorwaarden tevens de keuze heeft gemaakt voor het gebruiken van artikel 21 van deze voorwaarden en dus afstand heeft gedaan van zijn recht geschillen aan de gewone rechter voor te leggen.
2.6. [Partij A] beroept zich er voorts nog op dat [Partij B] misbruik maakt van zijn recht door zich te beroepen op artikel 21 van de AVA 1992. Volgens [Partij A] beoogt [Partij B] met de incidentele vordering slechts om de afwikkeling van het geschil en daardoor haar betalingsverplichting te traineren. [Partij B] heeft reeds tijdens de bouw en bij de discussie omtrent zijn betalingsachterstand veelvuldig zijn methode van traineren toegepast. Volgens [Partij A] is een procedure bij de RvA een zeer langdurige kwestie. Ook dient [Partij A] op voorhand een waarborgsom van € 10.000,-- te storten.
[Partij B] voert gemotiveerd aan waarom hij er behoefte aan heeft om de handelwijze van [Partij A] voorafgaand, tijdens en na de bouw te laten toetsen door een deskundig college met ervaring in de bouw en het bouwproces en dat daarom de specifieke deskundigheid van de RvA in deze zaak noodzakelijk is.
De rechtbank verwerpt het beroep van [Partij A] op misbruik van recht door [Partij B], nu [Partij B] voldoende gemotiveerd aangeeft waarom zij behoefte heeft aan arbitrage. Bovendien zou de rechtbank voor het nemen van een juiste beslissing zijn aangewezen op door haar te benoemen deskundigen, hetgeen over het algemeen ook tijdrovend is en ook met aanzienlijke kosten gepaard gaat.
2.7. [Partij A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [Partij B] in het incident worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- griffierecht 0,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 452,00 (1 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 452,00
2.8. [Partij A] zal tevens in de proceskosten van de hoofdzaak worden veroordeeld, nu zij nodeloos kosten heeft veroorzaakt door die hoofdzaak bij de verkeerde rechter aanhangig te maken. De kosten aan de zijde van [Partij B] in de hoofdzaak worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- griffierecht 1.436,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 0,00
Totaal € 1.436,00
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
3.2. veroordeelt [Partij A] in de kosten van het incident, aan de zijde van [Partij B] tot op heden begroot op € 452,00,
3.3. verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4. veroordeelt [Partij A] in de proceskosten, aan de zijde van [Partij B] tot op heden begroot op € 1.436,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2012.