Uitspraak
201107694/1/A2.
Datum uitspraak: 11 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Tuinjuwelier B.V., gevestigd te Panningen, gemeente Peel en Maas,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 22 juni 2011 in zaak nr. 10/1613 in het geding tussen:
De Tuinjuwelier
en
het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2009 heeft het college aan [persoon] € 9.120,00 vermeerderd met wettelijke rente ter vergoeding van planschade toegekend.
Bij besluit van 5 oktober 2010 heeft het college het door De Tuinjuwelier daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door De Tuinjuwelier daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft De Tuinjuwelier bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 juli 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 augustus 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Tuinjuwelier heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 februari 2012, waar De Tuinjuwelier, vertegenwoordigd door J.W.D. Geurts, werkzaam bij Interestate B.V., mr. G.F.M. Bakkers, werkzaam bij Gloudemans Taxatie- en Adviesburo, en [directeur], en het college, vertegenwoordigd door drs. A.P. Langerak, werkzaam bij de gemeente Peel en Maas, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die bepaling tot 1 juli 2008 luidde, kennen burgemeester en wethouders een belanghebbende op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, voor zover blijkt dat hij ten gevolge van het besluit omtrent vrijstelling, als bedoeld in de artikelen 17 of 19, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.
2.2. Bij de beoordeling van een verzoek om vergoeding van planschade dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van voormeld uitgangspunt afgeweken moet worden.
2.3. Het tuincentrum van De Tuinjuwelier was gevestigd op het perceel gelegen aan de Tuindersweg 3 te Panningen. Dit perceel is volgens het vigerende bestemmingsplan Houbenslag-Schrames-Onderseveld, onder aanwijzing als "Tuincentrum Dd(t)", bestemd voor de uitoefening van een tuincentrum en kwekerij. Bij besluit van 7 november 2006 heeft het college op grond van artikel 19 van de WRO aan De Tuinjuwelier vrijstelling van het bestemmingsplan verleend voor het realiseren van zes bouwkavels voor vrijstaande woningen op het perceel aan de Tuindersweg 3 te Panningen. In verband hiermee is De Tuinjuwelier met het college een "overeenkomst verhaal planschadekosten" overeengekomen op grond waarvan De Tuinjuwelier is gehouden de uit de vrijstelling voortkomende planschade aan het college te vergoeden.
2.4. Naar aanleiding van deze planologische wijziging heeft [persoon], eigenaar van het perceel [locatie] te Panningen, op grond van artikel 49 van de WRO een verzoek om planschadevergoeding bij het college ingediend. Hij heeft gesteld als gevolg van de verleende vrijstelling aan De Tuinjuwelier in een nadeliger situatie te zijn geraakt, waardoor hij schade lijdt. Het college heeft het verzoek ter advisering voorgelegd aan Tonnaer Adviseurs in Omgevingsrecht (hierna: Tonnaer). Op 23 oktober 2008 heeft Tonnaer het college geadviseerd aan [persoon] een vergoeding van € 9.120,00 toe te kennen wegens geleden planschade. Het college heeft bij besluit van 20 januari 2009 overeenkomstig dit advies een vergoeding toegekend. De Tuinjuwelier heeft hiertegen bezwaar gemaakt en ter onderbouwing een in haar opdracht opgesteld advies van Gloudemans overgelegd. Zij heeft betoogd dat het planschadeadvies waarop het besluit is gebaseerd gebrekkig is en heeft bestreden dat [persoon] in een planologisch nadeliger positie is komen te verkeren als gevolg van de verleende vrijstelling. Het college heeft hierop een aanvullend advies gevraagd aan Tonnaer. Op 20 augustus 2009 heeft Tonnaer de door De Tuinjuwelier en Gloudemans tegen het planschadeadvies gerichte bezwaren besproken en geconcludeerd dat het advies niet onzorgvuldig tot stand is gekomen en geen herziening behoeft. Bij besluit van 5 oktober 2010 heeft het college onder aanvulling van de motivering het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank is, voor zover van belang, tot de slotsom gekomen dat het college het advies van Tonnaer aan zijn besluit op bezwaar ten grondslag heeft mogen leggen.
2.5. De Tuinjuwelier betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet de maximale planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan bij de planvergelijking heeft betrokken. Daartoe voert zij aan dat voorafgaand aan het verlenen van de vrijstelling op het perceel buiten het bouwvlak bouwwerken, geen gebouwen zijnde, konden worden gerealiseerd met een maximale hoogte van acht meter, waarbij de lengte van deze bouwwerken niet is gelimiteerd. Het was dus mogelijk om hier een gesloten bebouwingswand van stellages voor verkoop en opslag te creëren. Hierdoor heeft [persoon], hoewel wellicht de bouwmassa op het perceel door de nieuw te realiseren woningen is toegenomen, bij maximale planologische invulling geen extra verlies aan uitzicht, aldus De Tuinjuwelier. Dit heeft het college volgens De Tuinjuwelier ten onrechte niet in haar planvergelijking meegewogen.
2.5.1. Ingevolge artikel 2.04 van de planvoorschriften konden op het perceel in beginsel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht met een maximale hoogte van acht meter, waarbij deze bouwwerken voor het overige naar aard en afmeting bij de bestemming 'Tuincentrum Dd(t)' dienen te passen. Een redelijke uitleg van deze bepaling leidt ertoe dat voor de woning van [persoon] bouwwerken van behoorlijke omvang konden worden gericht in de vorm van stellages voor opslag en verkoop van onder meer stenen en vijvers, waardoor het uitzicht vanuit zijn woning in betekenende mate had kunnen worden beperkt. Te denken valt daarbij aan een hoogte tot zo'n vier meter, waarbij het evenwel niet aannemelijk is dat zulke bouwwerken met die hoogte over de gehele lengte van het perceel aaneengesloten konden worden opgericht. Die uitleg van artikel 2.04 van de planvoorschriften heeft het college niet in de planvergelijking meegenomen. Dat het college daarmee de planologische mogelijkheden niet maximaal heeft ingevuld heeft de rechtbank niet onderkend.
Het betoog slaagt.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 5 oktober 2010 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking.
2.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 22 juni 2011 in zaak nr. 10/1613;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas van 5 oktober 2010, kenmerk 1894/2010/29901;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Tuinjuwelier B.V. e.a. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.326,34 (zegge: drieëntwintighonderdzesentwintig euro en vierendertig cent);
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Tuinjuwelier B.V. e.a. het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 752,00 (zegge: zevenhonderdtweeënvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2012
47-705.