Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 11/2988
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2012 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiseres (hierna: [X]),
en
de Raad voor Rechtsbijstand,
verweerder (hierna: de Raad),
gemachtigde: mr. K.A. Hofstra, werkzaam bij de Raad.
Procesverloop
Bij brief van 6 oktober 2011 heeft de Raad [X] mededeling gedaan van een besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet op de Rechtsbijstand (Wrb). Tegen dit besluit heeft [X] beroep aangetekend. De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 6 maart 2012. [X] is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Motivering
1.1 De rechtbank stelt de volgende feiten vast. Op 10 augustus 2010 heeft de Raad [X] een toevoeging verleend voor een procedure in verband met de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst. Bij beschikking van 29 september 20110 heeft de rechtbank Assen de arbeidsovereenkomst van [X] ontbonden met ingang van 1 november 2010 en [X] een vergoeding van € 16.000,00 toegekend, aan haar te betalen door haar ex-werkgever. [X] heeft dit bedrag in een Stamrecht BV ondergebracht.
1.2 Op 24 maart 2011 heeft de Raad [X] bericht dat hij het voornemen had om, nu de hoogte van de vergoeding hoger is dan € 11.711,50 (50% van het heffingvrij vermogen), de toevoeging in te trekken. Nadat [X] op 5 april 2011 haar zienswijze had gegeven over dit voornemen, heeft de Raad bij besluit van 1 juli 2011 de toevoeging ingetrokken. Bij het bestreden besluit heeft de Raad het bezwaar van [X] ongegrond verklaard.
Beoordeling
2.1 In artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb is bepaald dat, tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten, de toevoeging met terugwerkende kracht wordt ingetrokken, indien op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak waarvoor die toevoeging was verleend de rechtzoekende als resultaat van die zaak een vordering met betrekking tot een geldsom ter hoogte van tenminste 50% van het heffingvrij vermogen heeft.
2.2 [X] heeft aangevoerd dat de website van de Raad niets vermeldt over een "50%-regeling". Verder is haar heffingvrij vermogen € 10.500,00 netto, omdat zij van de
€ 16.000,00 die haar werkgever haar heeft betaald, nog € 5.500,00 aan belasting moet afdragen. De Raad is van mening dat hij het heffingvrij vermogen van [X] correct heeft berekend op € 20.661,00 (één volwassene) + € 2.762,00 (één minderjarig kind) = € 23.423,00. 50% daarvan is € 11.750,00. Het bedrag van € 16.000,00 is dus hoger dan 50% van het heffingvrij vermogen, zodat de toevoeging van [X] moest worden ingetrokken. Voorts wijst de Raad erop dat [X], door het bedrag van € 16.000,00 in een Stamrecht BV onder te brengen, voorkomen heeft dat op dat bedrag loonheffing en premies zijn ingehouden. Dat was haar eigen keuze, aldus de Raad. Als zij meteen na ontvangst van het bedrag belasting had moeten betalen, dan had de Raad daarmee rekening gehouden. De Raad houdt geen rekening met een uitgestelde belastingheffing.
2.3 De rechtbank is van oordeel dat de Raad het bedrag van € 11.750,00 correct heeft berekend. De Raad heeft terecht erop gewezen dat de informatie over de "50%-regeling" op zijn site op een andere plek te vinden is. Tegen de berekening heeft [X] verder geen grieven aangevoerd. Verder is de rechtbank van oordeel dat geen rekening gehouden kan worden met een schuld die [X] heeft aan de belastingdienst en waardoor haar heffingvrij vermogen € 10.500,00 zou moeten zijn in plaats van € 16.000,00. Zij heeft zelf gekozen voor een constructie waarbij dit laatste bedrag is ondergebracht in een Stamrecht BV, met als resultaat dat zij pas vanaf haar 65e jaar loonheffing en belasting over dat bedrag moet betalen. Terecht is de Raad dan ook bij de berekening van het heffingvrij vermogen uitgegaan van het volledige bedrag van € 16.000,00. Deze beroepsgrond treft dus geen doel.
2.4 [X] heeft verder gesteld dat haar Stamrecht BV een andere entiteit is dan de persoon [X] en dus los staat van haar privébezittingen. De werkgever heeft het bedrag van € 16.000,00 op haar verzoek rechtstreeks in de Stamrecht BV gestort. Als zij het geld direct had gekregen, had zij met de Belastingdienst moeten afrekenen. De Stamrecht BV betreft volgens [X] geen liquide vermogen: pas vanaf haar 65e jaar is het bedrag weer haar privébezitting. De Raad heeft aangevoerd dat [X] het bedrag eerst zelf heeft ontvangen en vervolgens voor de Stamrecht BV heeft bestemd. Het gaat om het bedrag waarop zij recht heeft gekregen op het moment van de vordering; wat [X] verder met dat bedrag heeft gedaan, is volgens de Raad niet van belang.
2.5 De rechtbank vat het standpunt van [X] zo op, dat het bedrag van € 16.000,00 niet tot haar privévermogen behoort, zodat de Raad daarmee geen rekening mocht houden. De rechtbank overweegt echter dat de rechtbank Assen de vergoeding van € 16.000,00 rechtstreeks aan de privépersoon [X] heeft toegewezen, zodat zij daarover op dat moment zelf kon beschikken. Het feit dat zij dat bedrag vervolgens in een andere entiteit, haar Stamrecht BV, heeft laten storten, laat dus onverlet dat [X] op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak een vordering met betrekking tot een geldsom ter hoogte van tenminste 50% van het heffingvrij vermogen had als bedoeld in artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb . Ook deze beroepsgrond treft geen doel.
2.6 De rechtbank is niet gebleken van zwaarwegende omstandigheden op grond waarvan de Raad had moeten afzien van de toepassing van artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb . Zoals de Raad ter zitting heeft toegelicht, moet het dan gaan om situaties waarin een betrokkene het toegewezen bedrag nooit zal kunnen innen of als er sprake is van een wettelijke schuldsanering of van conservatoir beslag. Deze omstandigheden doen zich in het geval van [X] niet voor.
2.7 De conclusie van de rechtbank is dat de Raad terecht en op goede gronden de toevoeging van [X] heeft ingetrokken. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Zij ziet geen aanleiding om een partij te veroordelen in de proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2012.
w.g. J.A. van Loo
w.g. P.G. Wijtsma
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto artikel 6:24 van de Awb .
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.