Uitspraak
Derde kamer - uitspraak volgt.
CONCLUSIE PG
Belanghebbende exploiteert een tandartsenpraktijk en is als zodanig ondernemer in de zin van artikel 7, lid 1, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). In het jaar 2008 heeft belanghebbende voor een bedrag van € 16.238 tandprothesen verworven uit Duitsland. Deze tandprothesen zijn door een Duitse tandtechnicus aan belanghebbende geleverd. Belanghebbende heeft ter zake van deze intracommunautaire verwervingen geen omzetbelasting op aangifte voldaan.
Naar aanleiding van een in februari 2009 bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de intracommunautaire verwervingen van de tandprothesen vanaf 1 januari 2008 belast zijn, en heeft hij dienovereenkomstig aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 3.085 (19% van € 16.238).
Belanghebbende heeft tegen deze naheffingsaanslag bezwaar gemaakt, welk bezwaar de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar heeft afgewezen.
In cassatie is in geschil of belanghebbende ter zake van de intracommunautaire verwervingen van de tandprothesen die haar door de Duitse tandtechnicus zijn geleverd, terecht aanspraak maakt op vrijstelling van omzetbelasting. De Minister betoogt dat het niet toepassen van de vrijstelling van omzetbelasting ter zake van de onderhavige intracommunautaire verwervingen kan worden gebaseerd op het (impliciet) door Nederland benutten van de in artikel 131 van de btw-richtlijn aan de lid staten geboden ruimte.
De onderhavige zaak is één van de vier zaken waarin btw-problemen met betrekking tot internationale handel in tandprothesen centraal staan. In de gemeenschappelijke bijlage die deel uitmaakt van de conclusie, bespreekt A-G Van Hilten diverse btw-aspecten in verband met (de grensoverschrijding van) tandtechnische werken. In de bijlage gaat zij eerst in op de levering van tandprothesen in het binnenland om vervolgens de vrijstelling bij invoer van goederen waarvan de levering in het binnenland in ieder geval is vrijgesteld te bespreken. Zij gaat hiervoor terug naar de oorsprong van artikel 143, lid 1, aanhef en onder a, van de btw-richtlijn. De tekst van het hiervoor genoemde artikel kan op verschillende manieren gelezen worden, A-G Van Hilten bespreekt drie mogelijke uitleggingen. Gezien de verschillende mogelijkheden waarop de bepaling kan worden gelezen, lijkt het A-G Van Hilten geboden de kwestie aan het Hof van Justitie (hierna: HvJ) voor te leggen.
A-G Van Hilten bespreekt in de bijlage vervolgens de vrijstelling voor de intracommunautaire verwerving van goederen waarvan de levering in het binnenland in ieder geval is vrijgesteld, als bedoeld in artikel 140, aanhef en onder a en b, van de btw-richtlijn. Voor de uitlegging van artikel 140, aanhef en onder a en b, van de btw-richtlijn geldt volgens de A-G dat zij op verschillende wijzen kan worden uitgelegd - evenals de vergelijkbare 'invoervrijstelling'. De AG bespreekt (de gevolgen van) drie mogelijke uitleggingen:
1) Bij verwerving van tandprothesen geldt geen vrijstelling omdat in het binnenlands verkeer niet elke levering door een (willekeurig welke) ondernemer is vrijgesteld.
2) Intracommunautaire verwervingen door tandartsen en tandtechnici zijn vrijgesteld, omdat de levering door deze beroepsbeoefenaren in het binnenland sowieso is vrijgesteld.
3) Intracommunautaire verwervingen die zijn 'opgeroepen' door een (intracommunautaire) levering door een tandarts of tandtechnicus in de lidstaat van vertrek, kunnen onder de vrijstelling worden gebracht.
Hoewel de voorkeur van de A-G uitgaat naar laatstgenoemde variant, acht zij niet boven redelijke twijfel verheven dat deze uitlegging de juiste is, en adviseert zij ook op dit punt een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie voor te leggen.
A-G Van Hilten bespreekt vervolgens de intracommunautaire verwerving van goederen die met toepassing van het nultarief zijn geleverd. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 7 december 2006, Eurodental, C-240/05 lijkt te kunnen worden afgeleid dat aan de toepassing van een vrijstelling ter zake van de intracommunautaire verwerving van goederen op grond van artikel 140, aanhef en onderdeel a, van de btw-richtlijn, niet in de weg staat de omstandigheid dat een andere bij de transactie betrokken lidstaat gebruik heeft gemaakt van een door de richtlijn toegestane afwijkende regeling (i.c. artikel 370 van de btw-richtlijn ). Nu evenwel de situatie die aan het arrest Eurodental ten grondslag lag niet gelijk is aan de onderhavige situatie, acht A-G Van Hilten het toch wenselijk ook hieromtrent een vraag aan het HvJ voor te leggen.
In deze zaak geeft A-G Van Hilten de Hoge Raad in overweging de beslissing in deze zaak aan te houden in afwachting van een prejudiciële beslissing van het HvJ op de door haar in zaak 11/02595 voorgestelde vragen.
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.