Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebieden:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

1) Ontzegging toegang tot het werk wegens gevoelens van onveiligheid bij twee van appellants leidinggevenden. Geen melding gemaakt van concrete gedragingen van appellant die die gevoelens verklaarbaar zouden maken. De gevoelens van onveiligheid kunnen geen deugdelijke grondslag vormen voor het nemen van het besluit tot ontzegging en verlening daarvan. Vernietiging besluit. 2) Ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie van statistisch onderzoeker en oneigenlijk computergebruik bestaande uit documenten en e-mailberichten die niets met het werk van appellant te maken hadden, waaronder e-mailberichten met seksueel getinte inhoud. Gezien de vele, vastgelegde, gesprekken is niet van doorslaggevende betekenis dat sinds 1 september 2008 geen functioneringsgesprekken met appellant zijn gehouden en geen beoordelingen over zijn functioneren zijn opgemaakt. Het gebruik dat appellant van zijn desktop heeft gemaakt, is zonder meer strijdig met hetgeen het Handboek Integriteit van het CBS over computergebruik daarover inhoudt. Gezien de inhoud van die gesprekken kan worden vastgesteld dat appellant niet beschikte over de eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van zijn functie zijn vereist.

Uitspraak



10/6191 AW

10/6192 AW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op de hoger beroepen van:

[appellant], wonende te [woonplaats], (appellant),

tegen de uitspraken van de rechtbank Maastricht van 13 oktober 2010, 10/142 (aangevallen uitspraak 1) en 10/144 (aangevallen uitspraak 2)

in de gedingen tussen:

appellant

en

de Directeur-generaal van de Statistiek (directeur-generaal)

Datum uitspraak: 15 maart 2012

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.R. Hoendermis, juridisch adviseur, hoger beroepen ingesteld.

De directeur-generaal heeft verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting, waar de gedingen gevoegd zijn behandeld, heeft plaatsgehad op 2 februari 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hoendermis en mr. M.J. Siksma. De directeur-generaal heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A.B. Bollen, mr. A.E.C.G. Linssen en drs. P.M.L.J. Smeets-Reijnen.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellant is in 1999 in dienst getreden van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

1.2. Met ingang van 1 januari 2004 is appellant, die toen een functie op het niveau van salarisschaal 10 vervulde, geplaatst bij de taakgroep Flexpool te [vestigingsplaats 1] in de functie van medewerker flexpool/HBO. Vanuit die taakgroep werd hij bij verschillende andere taakgroepen gedetacheerd. Medio 2007 werd met appellant gesproken over de problemen die zich in zijn privésituatie voordeden en die tot het werk waren doorgedrongen. Als oplossing voor die problemen werd appellant het voorstel gedaan tijdelijk geplaatst te worden bij de vestiging [vestigingsplaats 2] van het CBS. Appellant heeft daarmee niet ingestemd. Wel heeft hij op een vacante functie bij die vestiging gesolliciteerd.

1.3. Die sollicitatie had succes. Appellant werd bij besluit van 3 augustus 2007 per 1 oktober 2007 benoemd in de functie van projectmanager statistiek bij de taakgroep Verkeer en Vervoer, welke functie was ingeschaald in salarisschaal 11; appellant behoudt gedurende het eerste jaar zijn salarisschaal 10 en bij voldoende functioneren in dat jaar zal hij naar de functionele salarisschaal 11 worden bevorderd. Appellant heeft in december 2007 een klacht ingediend tegen zijn leidinggevende V, die hij ervan betichtte hem geen eerlijke kans te geven. Bij brief van 18 januari 2008 heeft het bevoegd gezag de klacht ongegrond verklaard. Omdat het niet wenselijk werd gevonden dat appellant in zijn functie en onder V zou terugkeren, is voor hem naar een functie in een andere taakgroep gezocht. Met het oog daarop werd hij tijdelijk elders geplaatst.

1.4. Bij besluit van 18 augustus 2008 werd appellant met ingang van 1 september 2008 geplaatst in de functie van statistisch onderzoeker bij de taakgroep Profielen Ondernemingen, welke functie was ingeschaald in salarisschaal 11; vermeld werd dat appellant aanvankelijk de werkzaamheden zal verrichten die behoren bij de functie statistisch analist (salarisschaal 10), maar met het vooruitzicht dat hij bij goed functioneren per 1 september 2009 zal worden bevorderd naar salarisschaal 11. Met het oog op deze plaatsing heeft op 30 juli 2008 een gesprek plaatsgehad tussen appellant en twee toekomstig leidinggevenden, waarbij afspraken zijn gemaakt; onder meer is vastgelegd dat structureel met appellant zal worden gesproken, niet alleen omdat “het vergrootglas nog even op hem blijft liggen”, maar ook ten behoeve van een goede begeleiding. Appellant heeft met die afspraken ingestemd.

1.5. Van september 2008 tot juli 2009 zijn gesprekken met appellant gevoerd, waarvan de inhoud meestal schriftelijk werd vastgelegd. Appellant werd aangesproken op gebleken tekortkomingen in zijn houding en gedrag en op minpunten in zijn functioneren. Ook had appellant in november 2008 weer privéproblemen die het werk raakten, naar aanleiding waarvan zijn leidinggevende onder andere met de vrouw van appellant heeft gesproken. Op 13 juli 2009 werden bij de printer van zijn taakgroep twee prints gevonden die waren voorzien van de banner van appellant, welke prints niets met zijn werk te maken hadden. Hierover werd appellant aangesproken. Bij brief van 20 juli 2009 werd appellant gewaarschuwd naar aanleiding van een ingezonden brief in een krant, waarin hij onder vermelding van zijn functie en werkgever kritiek had geuit op een bepaalde politieke stemtest; appellant werd voorgehouden dat hij zich als goed ambtenaar moet gedragen.

1.6. Bij brief van 25 augustus 2009 is appellant in kennis gesteld van het voornemen hem wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie van statistisch onderzoeker te ontslaan; tevens werd besloten hem met toepassing van artikel 77 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) de toegang tot het werk te ontzeggen. Tegen dat besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.

1.7. Nadat appellant op het voornemen tot ontslag zijn zienswijze had gegeven, is hem bij besluit van 17 september 2009 op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het ARAR met ingang van 1 oktober 2009 eervol ontslag verleend, aangezien hij ongeschikt wordt geacht voor het vervullen van zijn functie op het niveau van salarisschaal 11. Ook tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.

1.8. Na het vertrek van appellant moest zijn werk aan een ander worden overgedragen. In de gezamenlijke digitale mappen van de taakgroep was niet alles wat daarvoor nodig was terug te vinden. Een leidinggevende heeft vervolgens toegang gekregen op de desktop van appellant. Het gezochte bestand werd gevonden, maar daarbij werd ook gestuit op documenten en e-mailberichten die niets met het werk van appellant te maken hadden, waaronder e-mailberichten met pornografische inhoud.

1.9. Bij besluit van 26 januari 2010 (bestreden besluit 1) is - voor zover hier van belang - het bezwaar tegen het besluit van 25 augustus 2008 betreffende de ontzegging van de toegang tot het werk ongegrond verklaard. Bij besluit van dezelfde datum (bestreden besluit 2) is het bezwaar tegen het ontslagbesluit ongegrond verklaard, met dien verstande dat de ontslagdatum is gesteld op 1 februari 2010; aan dit besluit is alsnog het onder 1.8 vermelde computergebruik mede ten grondslag gelegd.

2. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 1 het beroep tegen bestreden besluit 1 - voor zover hier van belang - ongegrond verklaard. Bij aangevallen uitspraak 2 is het beroep tegen bestreden besluit 2 eveneens ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft in het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 het standpunt ingenomen dat voor het besluit tot ontzegging van de toegang tot het werk geen deugdelijke motivering is gegeven. Tegen aangevallen uitspraak 2 heeft appellant (samengevat) naar voren gebracht dat het ontslag hem heeft overvallen, ook omdat met hem geen functioneringsgesprekken zijn gehouden en over zijn functioneren geen beoordelingen zijn opgemaakt, waaruit hij zijn functionele ongeschiktheid zou hebben kunnen afleiden. Verder heeft hij gesteld dat de directeur-generaal wegens strijd met artikel 8 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) geen rekening heeft mogen houden met het onder 1.8 vermelde internetgebruik. Ten slotte heeft appellant betoogd dat hem ten onrechte een verbeterkans is onthouden.

De directeur-generaal heeft de Raad gemotiveerd verzocht beide aangevallen uitspraken - voor zover in hoger beroep aan de orde - te bevestigen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Aangevallen uitspraak 2

4.1. De Raad stelt voorop dat de rechtbank in aangevallen uitspraak 2 de in het bestreden besluit 2 opgenomen primaire ontslaggrond heeft beoordeeld met inachtneming van de juiste, aan vaste rechtspraak van de Raad ontleende, maatstaf. De Raad verwijst hiernaar.

4.2. De Raad kan appellant niet volgen in zijn stelling dat hij door het (voornemen tot) ontslag is overvallen. Zoals in 1.4 is vermeld, is appellant in het gesprek op 30 juli 2008 duidelijk gemaakt wat er van hem werd verwacht en dat men de vinger aan de pols zal houden. Hierbij is appellant een laatste kans geboden om te laten zien dat hij zijn functie naar behoren kon vervullen. Appellant heeft dit ook zo begrepen.

4.3. Uit de in 1.5 genoemde gespreksverslagen en andere gebeurtenissen is duidelijk op te maken dat appellant zich niet heeft opgesteld en gedragen zoals van hem kon en mocht worden verlangd. De rechtbank heeft in aangevallen uitspraak 2 diverse voorbeelden van appellants optreden genoemd. De Raad verwijst daarnaar. Gezien die vele, vastgelegde, gesprekken is niet van doorslaggevende betekenis dat sinds 1 september 2008 geen functioneringsgesprekken met appellant zijn gehouden en geen beoordelingen over zijn functioneren zijn opgemaakt.

4.4. Gezien de inhoud van die gesprekken en het voorval met het ingezonden krantenartikel, kan niet anders worden vastgesteld dan dat appellant niet beschikte over de eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van zijn functie zijn vereist. De resultaten van het onder 1.8 genoemde computeronderzoek bevestigen deze vaststelling. Dat, zoals appellant heeft betoogd, de resultaten van dit onderzoek niet mochten worden gebruikt wegens strijd met artikel 8 van de Wpb, acht de Raad niet het geval. Er was, gezien de aanleiding van het onderzoek, een gerechtvaardigd belang de desktop van appellant te onderzoeken. Dat daarbij ook gegevens en berichten zijn gevonden die niet tot het doel van het onderzoek te herleiden zijn, betekent niet dat de directeur-generaal die gegevens en berichten niet ook bij zijn oordeelsvorming mocht betrekken. Het gebruik dat appellant van zijn desktop heeft gemaakt, is zonder meer strijdig met hetgeen het Handboek Integriteit van het CBS over computergebruik daarover inhoudt.

4.5. De rechtbank is verder met juistheid nagegaan of appellant ten onrechte een verbeterkans is onthouden. Haar oordeel dat dit niet het geval is, onderschrijft de Raad, nu appellant in de periode vanaf september 2008 een laatste verbeterkans is geboden. De wijze waarop appellant in die periode zijn functie heeft vervuld, rechtvaardigde geen verlenging van die periode.

4.6. De Raad deelt dus de slotsom van de rechtbank dat de directeur-generaal bevoegd was appellant op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het ARAR te ontslaan. De Raad is naar aanleiding van hetgeen daarover naar voren is gebracht niet gebleken dat de directeur-generaal niet in redelijkheid tot het ontslag op die grond is kunnen komen.

4.7. Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 slaagt dus niet. Aangevallen uitspraak 2 zal worden bevestigd.

Aangevallen uitspraak 1

5.1. Volgens artikel 77, eerste lid, van het ARAR - voor zover hier van belang - kan door het bevoegd gezag aan de ambtenaar de toegang tot het werk worden ontzegd.

5.2. De reactie van appellant op de in 1.5 vermelde vondst van twee prints heeft, zoals ter zitting van de Raad nog is toegelicht, bij twee van zijn leidinggevenden geleid tot gevoelens van onveiligheid ten opzichte van appellant welke gevoelens door het verdere optreden van appellant steeds sterker werden. Nadat zij tijdens de vakantie van appellant over diens positie hadden nagedacht en gesproken, hebben zij bewerkstelligd dat het besluit tot ontzegging van de toegang tot het werk is genomen.

5.3. De Raad is van oordeel dat die gevoelens van onveiligheid geen deugdelijke grondslag kunnen vormen voor het nemen van het besluit van 25 augustus 2008 tot ontzegging, en dus ook niet voor het besluit tot verlenging van de ontzegging van 11 september 2009. Beslissend is dat de Raad in de verslagen uit die tijd voor het bestaan van dergelijke gevoelens geen aanwijzingen heeft gevonden. Evenmin is melding gemaakt van concrete gedragingen van appellant die die gevoelens verklaarbaar zouden maken. Dat er op 25 augustus 2009 tevens sprake was van het voornemen tot ongeschiktheidsontslag, gaf de directeur-generaal op zichzelf niet de bevoegdheid tot het treffen van de ingrijpende maatregel van ontzegging.

5.4. Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 slaagt. Die uitspraak zal worden vernietigd. Het beroep tegen bestreden besluit 1 zal gegrond worden verklaard. Nu het gebrek aan bestreden besluit 1 ook kleeft aan het besluit van 25 augustus 2009, zal de Raad dat besluit herroepen. Hieraan voegt de Raad toe dat aan deze vernietiging en herroeping, afgezien van vergoeding van bezwaar- en proceskosten, gezien het in stand blijven van het ontslag, geen gevolgen verbonden zijn die rechtens van belang zijn.

6. De Raad ziet in hetgeen in 5.4 is overwogen aanleiding in de zaak, nummer 10/6191 AW, de directeur-generaal te veroordelen in de kosten van appellant in bezwaar en in de proceskosten die appellant in beroep en in hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De Raad begroot deze kosten op (3 x 2 x € 437,- =) € 2.622,-, aan kosten van rechtsbijstand.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

- vernietigt aangevallen uitspraak 1 voor zover aangevochten;

- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond en vernietigt dit besluit;

- herroept het besluit van 25 augustus 2009;

- veroordeelt de directeur-generaal in de kosten van appellant in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep tot een bedrag van € 2.622,- aan kosten van rechtsbijstand;

- bepaalt dat de directeur-generaal aan appellant het door hem in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 374,- vergoedt;

- bevestigt aangevallen uitspraak 2.

Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en H.C.P. Venema en J.G. Treffers als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2012.

(get.) K. Zeilemaker.

(get.) N.M. van Gorkum.

HD


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature