Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Uithuisplaatsing en contactregeling; situatie lopende het hoger beroep verslechterd.

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector Civiel recht

Uitspraak : 29 februari 2012

Zaaknummers : 200.100.704/01 & 200.100.727/01

Rekestnrs. rechtbank : JE RK 11-2578 en JE RK 11-2550

Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,

verzoekster in hoger beroep,

gevestigd en kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,

hierna te noemen: Jeugdzorg,

advocaat mr. M.E. Tuinman te ’s-Gravenhage,

tegen

[de moeder],

wonende te [woonplaats],

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat mr. H. Kamphuis te Leiden.

Als belanghebbende zijn aangemerkt:

1. [de vader],

wonende te [woonplaats],

hierna te noemen: de vader,

2. [de pleegouders],

wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,

hierna te noemen: de pleegouders.

Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de raad voor de kinderbescherming,

regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,

locatie ’s-Gravenhage,

hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Jeugdzorg is op 17 januari 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 oktober 2011 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage, bekend bij het hof onder zaaknummer 200.100.704/01. Bij dat beroep heeft Jeugdzorg tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die beschikking ingediend. Dit verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.100.727/01.

De moeder heeft op 21 februari 2012 een verweerschrift ingediend.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van Jeugdzorg:

- op 7 februari 2012 een brief van 6 februari 2012 met bijlage;

- op 16 februari 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;

- op 21 februari 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.

Van de zijde van de raad is bij het hof op 2 februari 2012 een brief van 1 februari 2012 ingekomen, waarbij is medegedeeld dat de raad niet ter terechtzitting zal verschijnen.

Het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad en de hoofdzaak zijn op 22 februari 2012 mondeling behandeld.

Ter zitting waren aanwezig:

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

- de heer P.G. Ziedses des Plantes (teamleider) en mevrouw L.A. de Clerck (gezinsvoogd) namens Jeugdzorg, bijgestaan door haar advocaat;

- de pleegouders.

De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

Mr. Kamphuis en mr. Tuinman hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de schriftelijke aanwijzing van 29 augustus 2011 van Jeugdzorg.

Bij de bestreden beschikking is, voor zover van belang in hoger beroep, de machtiging de minderjarigen [minderjarige 1], geboren op [datum] 2003 te [plaats], en [minderjarige 2], geboren op [datum] 2005 te [plaats] (hierna: de minderjarigen), gedurende dag en nacht uit huis te plaatsten verlengd van 11 november 2011 tot 11 mei 2012, zulks ter effectuering van de indicatiebesluiten van 29 juli 2011. Voorts is de schriftelijke aanwijzing van 29 augustus 2011 van Jeugdzorg vervallen verklaard en is bepaald dat:

- de moeder de minderjarigen iedere vier weken gedurende twee uren begeleid mag bezoeken;

- de moeder met de minderjarigen iedere vier weken gedurende vier uren onbegeleid contact mag hebben;

- er iedere week belcontact is tussen de moeder en de minderjarigen.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil zijn de uithuisplaatsing van de minderjarigen voor de periode van 11 november 2011 tot 11 mei 2012 en de contactregeling tussen de moeder en de minderjarigen.

2. Jeugdzorg verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking met betrekking tot de contactregeling te schorsen;

de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van Jeugdzorg machtiging te verlenen de minderjarigen voor de duur van een jaar uit huis te plaatsen alsnog toe te wijzen;

de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de contactregeling volgens de schriftelijke aanwijzing van 29 augustus 2011 van Jeugdzorg te bepalen.

3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de verzoeken in hoger beroep van Jeugdzorg af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, zo nodig met aanvullen en verbetering van gronden.

4. Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat er ernstige zorgen over de opvoedingsomgeving van de moeder bestaan. De minderjarigen hebben gedragsproblemen en hun veiligheid is niet bij de moeder gegarandeerd, aldus Jeugdzorg. Volgens Jeugdzorg schiet de moeder tekort in de opvoeding en heeft zij – zelfs met voldoende ondersteuning en hulpverlening – onvoldoende span- en draagkracht om de zorg voor haar vier kinderen op zich te kunnen nemen. Ook de leerbaarheid van de moeder is onvoldoende gebleken om Jeugdzorg het vertrouwen te geven dat zij het in de toekomst beter zal doen. Verder wijst Jeugdzorg erop dat een eerder terugplaatsingstraject is mislukt. Een tweede kans voor de moeder gaat volgens Jeugdzorg voorbij aan het belang van de minderjarigen om rust en duidelijkheid over hun perspectief te hebben. Tot slot is Jeugdzorg van mening dat het belang van de minderjarigen bij continuïteit van de opvoedingssituatie en een ongestoord hechtingsproces dient te prevaleren boven het belang van de moeder om de minderjarigen zelf op te voeden.

5. De moeder is van mening dat de minderjarigen weer bij haar thuis kunnen worden teruggeplaatst. De moeder voert daartoe aan dat zij in de afgelopen anderhalf jaar een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Zij heeft hard gewerkt om haar leven op de rails te krijgen, hetgeen heeft geresulteerd in een betaalde baan van 40 uur per week en de sanering van haar schulden. Ook is zij kort geleden getrouwd met de heer [naam echtgenoot], die thans een constructieve rol in het gezin vervult. Verder wijst de moeder erop dat uit het GGZ-rapport van 21 december 2011 blijkt dat er geen sprake is van een psychiatrisch ziektebeeld en geen verder onderzoek is geïndiceerd. Ook is de moeder van mening dat zij over voldoende pedagogische vaardigheden beschikt, nu zij in staat is om haar twee oudste kinderen zonder problemen thuis op te voeden. Voorts is de moeder van mening dat de minderjarigen niet lijden onder de omgang met hun moeder. Zij heeft de minderjarigen gedurende 5 jaar bij haar in huis gehad en kent hen beter dan wie dan ook. Hoe meer omgang er plaatsvindt hoe beter en sneller de minderjarigen daaraan zullen wennen, aldus de moeder. Daarnaast wijst de moeder erop dat het terugbrengen van de omgang op de door Jeugdzorg voorgestane wijze de facto zal leiden tot een splijting van het gezin van de moeder, waarbij de omgang met de moeder zal zijn geminimaliseerd en de omgang met overige familieleden feitelijk zal worden beëindigd. De moeder acht dat niet in het belang van de minderjarigen en stelt dat de minimalisering van de omgang met de moeder haaks staat op het recht op eerbiediging van het familieleven van artikel 8 EVRM . Tot slot wijst de moeder erop dat ieder kind op grond van artikel 7 lid 1, 9 lid 3 en artikel 18 lid 1 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK), het recht heeft om door zijn ouders te worden verzorgd en het recht heeft om op regelmatige basis contact te onderhouden met zijn ouders. Alles moet worden gedaan om te verzekeren dat de ouders van de kinderen hun verantwoordelijkheid kunnen dragen voor de opvoeding en ontwikkeling van hun kinderen. Volgens de moeder gaat Jeugdzorg daaraan geheel voorbij.

6. Ter terechtzitting heeft de moeder nog verklaard dat het in het belang is van de minderjarigen dat er meer rust komt. Als de minderjarigen weer bij haar komen wonen, kan deze rust worden bereikt. Door de rechtszaken gaat het niet goed met de minderjarigen, aldus de moeder.

7. De pleegouders hebben ter terechtzitting verklaard dat de intensievere contactregeling zeer negatieve veranderingen bij de minderjarigen teweeg heeft gebracht. Er is meer onrust bij de minderjarigen, zij hebben lichamelijke klachten en ook op school gaat het niet meer goed. De minderjarigen hebben voor- en na het bezoek aan hun moeder huilbuien. [minderjarige 1] wil niet over de bezoeken praten, ziet waanbeelden en raakt in paniek als de deurbel gaat. [minderjarige 2] speelt met scharen en messen en kan zich niet meer zelfstandig aan- en uitkleden. Zij bezoekt op dit moment een psychosociaal therapeut, aldus de pleegouders.

Machtiging uithuisplaatsing

8. Het hof overweegt als volgt. Een machtiging tot uithuisplaatsing kan slechts worden verlengd indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek , bestaan. Het hof zal derhalve dienen te onderzoeken of in dit geval de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen of tot onderzoek van hun geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

9. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de verlenging van de uithuisplaatsing nog altijd noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Het hof overweegt daartoe dat de minderjarigen – mede gelet op hun eigen problematiek – behoefte hebben aan een gestructureerde, stabiele en veilige opvoedingssituatie. Ondanks de ingezette hulpverlening is de moeder niet in staat om deze opvoedingsomgeving aan de minderjarigen te bieden. De opvoedingsvraag van de minderjarigen overstijgt de draagkracht van de moeder, haar goede intenties en betrokkenheid ten spijt. Dat de moeder thans wel de zorg voor haar twee oudste kinderen heeft en uit het GGD-rapport van 21 december 2011 blijkt dat bij de moeder geen sprake is van een psychiatrisch ziektebeeld, brengt niet zonder meer met zich dat zij in staat is om de zorg voor alle vier de kinderen op zich te kunnen nemen. Verder neemt het hof in aanmerking dat de minderjarigen in het verleden uit huis zijn geplaatst. Deze eerdere uithuisplaatsing heeft echter niet voor een blijvende verbetering in de opvoedingssituatie gezorgd. Het hof is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden het belang van de minderjarigen bij continuïteit in hun opvoedingssituatie en een ongestoord hechtingsproces dient te prevaleren boven het belang van de moeder bij terugplaatsing van de minderjarigen. Voorts acht het hof het in het belang van de minderjarigen dat er op korte termijn duidelijkheid komt over hun toekomstperspectief. Dat perspectief zal naar het oordeel van het hof overigens eerder bij een perspectiefbiedend pleeggezin liggen, dan bij een terugplaatsing in de thuissituatie.

10. Gelet op het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen noodzakelijk is om de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing net zoals is geschied met de ondertoezichtstelling te verlengen tot 11 november 2012. Het beroep van Jeugdzorg is derhalve gegrond en de bestreden beschikking dient, voor zover aan het hof onderworpen, te worden vernietigd.

Uitbreiding contactregeling

11. Gezien de recente zeer zorgelijke signalen die de minderjarigen afgeven na de contacten met hun moeder, acht het hof het niet in het belang van de minderjarigen om de contactregeling met hun moeder uit te breiden. Het hof zal het inleidende verzoek van de moeder ten aanzien van de uitbreiding van de contactregeling derhalve alsnog afwijzen.

12. Het hof passeert de stelling van de moeder dat de uithuisplaatsing en de minimalisering van de omgang in strijd is met artikel 8 EVRM en met het IVRK, nu deze inbreuk wordt gerechtvaardigd door de bescherming van de belangen van de minderjarigen.

13. Het hof ziet – mede gelet op de verslechterde situatie van de minderjarigen – geen aanleiding om de onderhavige zaak aan te houden in verband met de verdere behandeling door de rechtbank.

Schorsing van de uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring

14. Jeugdzorg heeft verzocht de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen. Nu bij en met deze beschikking een eindoordeel – behoudens cassatie – zal worden gegeven in de rechtsstrijd tussen partijen, is het hof van oordeel dat Jeugdzorg geen belang meer heeft bij dit verzoek. Het verzoek van Jeugdzorg wordt derhalve afgewezen.

15. Mitsdien beslist het hof als volgt.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:

verlengt de aan Jeugdzorg verleende machtiging de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 11 november 2011 tot 11 november 2012;

bepaalt dat de contactregeling zal plaatsvinden volgens de schriftelijke aanwijzing van Jeugdzorg van 29 augustus 2011;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, van Nievelt en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 februari 2012.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature