Uitspraak
201104471/1/R1.
Datum uitspraak: 21 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1a] en [appellant sub 1b] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te [woonplaats], gemeente Eijsden-Margraten,
2. [appellant sub 2a] en [appellant sub 2b] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te [woonplaats], gemeente Eijsden-Margraten,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2011 heeft het college het wijzigingsplan "Perceel [locatie] te Bemelen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 april 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 april 2011, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2012, waar [appellant sub 1a], bijgestaan door mr. J. Schepers, advocaat te Maastricht, [appellant sub 2b], bijgestaan door mr. R. Cats, advocaat te Maastricht, en het college, vertegenwoordigd door ing . H. Luth, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord [partij], vertegenwoordigd door mr. R.A.D. Blaauw, advocaat te Rotterdam.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan "Bemelen" voor het perceel aan de [locatie] te [plaats]. Op grond hiervan wordt de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurlijke waarden" gewijzigd in de bestemming "Recreatie". Met het wijzigingsplan is beoogd de op het perceel aanwezige stal te veranderen in een recreatiewoning.
2.2. Ingevolge artikel 14, lid G, van het bestemmingsplan kan het college van burgemeester en wethouders de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurlijke waarden" wijzigen in de bestemming "Verblijfsrecreatieve doeleinden", teneinde het realiseren van één vakantiewoning mogelijk te maken, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding op de plankaart, met dien verstande, dat:
1. de vakantiewoning uitsluitend binnen de bestaande bebouwing van de stal mag worden gerealiseerd;
2. na wijziging aan de bestaande bebouwing geen nieuwe bebouwing mag worden toegevoegd;
3. bij wijziging voor het overige het bepaalde in artikel 15 van overeenkomstige toepassing is, met dien verstande dat bij de vakantiewoning geen bedrijfswoning is toegestaan,
mits:
- de totstandkoming van een goed verblijfsklimaat in de te realiseren vakantiewoning gegarandeerd kan worden, c.q. geen milieuhygiënische bezwaren tegen realisering van de vakantiewoning bestaan;
- de bodemkwaliteit en luchtkwaliteit, blijkens onderzoek vooraf, zodanig zijn, dat geen bezwaren bestaan tegen de realisering van de vakantiewoning;
- geen verstoring van de parkeerbalans in de omgeving plaatsvindt;
- aangrenzende waarden en belangen niet onevenredig worden aangetast.
Het college van burgemeester en wethouders volgt bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid, de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht omschreven procedure.
2.3. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
[appellant sub 1]
2.4. [appellant sub 1] is woonachtig aan de [locatie sub 1] te [plaats].
2.5. [appellant sub 1] voert aan dat in het wijzigingsplan ten onrechte een bouwvlak is opgenomen van 12 bij 12 m, nu het bestaande bebouwde oppervlak volgens hem 10 bij 12 m is. [appellant sub 1] stelt dat ten onrechte is uitgegaan van luchtfoto's in plaats van van de feitelijke situatie. Ook brengt [appellant sub 1] naar voren dat de bestaande stal al zonder vergunning was uitgebreid van 6,5 naar 10 m breed.
2.5.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat bij het opstellen van het bestemmingsplan een inventarisatie van de aanwezige bebouwing heeft plaatsgevonden die niet louter is gebaseerd op luchtfoto's, maar ook op gegevens uit het kadaster en de Grootschalige Basiskaart van Nederland. Het voor de gronden van het perceel [locatie] aldus verkregen bestaande bouwoppervlak is opgenomen als bouwvlak in het wijzigingsplan, aldus het college.
2.5.2. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat de inventarisatie van bestaande bebouwing in dit geval niet op basis van luchtfoto's, het kadaster en de Grootschalige Basiskaart van Nederland heeft mogen plaatsvinden. Met hetgeen [appellant sub 1] naar voren heeft gebracht acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de omvang van de bestaande bebouwing onjuist is geïnventariseerd en in het wijzigingsplan is opgenomen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat artikel 14C van het bestemmingsplan bebouwing ter grootte van de bestaande bebouwing toestaat, zodat de weergave van het bouwvlak op de plankaart in het bestemmingsplan niet leidend is. Gelet op het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat het wijzigingsplan geen groter bebouwingsvlak dan dat van de bestaande bebouwing mogelijk maakt. Er is dan ook niet gebleken van strijd met artikel 14, lid G, onder 1, van de voorschriften van het bestemmingsplan. Voor zover al sprake zou zijn van het als zodanig bestemmen van zonder vergunning opgerichte bebouwing, is dit naar het oordeel van de Afdeling gezien de hiervoor beschreven systematiek al bij de vaststelling van het bestemmingsplan gebeurd.
2.6. [appellant sub 1] vreest dat het gebruik van de stal als recreatiewoning tot schrikreacties bij de paarden op zijn perceel zal leiden. [appellant sub 1] wijst er daarbij op dat de bestaande stal is gebouwd in de perceelsgrens en een raam heeft aan de zijde van zijn perceel.
2.6.1. Het college wijst er dit verband op dat op grond van artikel 5:50, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek , in de in de perceelsgrens gebouwde gevel geen muuropening aanwezig mag zijn die zicht geeft op het erf van [appellant sub 1].
2.6.2. Ingevolge artikel 5:50, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek is het niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van het naburige erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of dergelijke werken te hebben voor zover deze op dit erf uitzicht geven, tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven.
Gelet op voormelde bepaling, ziet de Afdeling geen aanleiding om aan te nemen dat de in het plan gegeven bouwmogelijkheden in de perceelsgrens tot ernstige verstoring van de op het perceel van [appellant sub 1] aanwezige paarden zullen leiden.
2.7. Voorts vreest [appellant sub 1] voor permanente bewoning van de recreatiewoning. Daarbij wijst hij erop dat in de Handreiking ruimtelijke ontwikkeling Limburg wordt benadrukt dat het provinciaal beleid gericht is op het bestrijden en voorkomen van permanente bewoning van recreatiewoningen. Volgens [appellant sub 1] is door het college ondanks de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) van 3 juli 2008 in het plan ten onrechte niet gemotiveerd op welke wijze het risico op onrechtmatige bewoning van de recreatiewoning bij de vaststelling van het plan is betrokken.
2.7.1. De Afdeling volgt het college in zijn standpunt dat uit artikel 3 van de regels van het wijzigingsplan volgt dat de gronden met de bestemming "Recreatie" niet voor permanente bewoning mogen worden gebruikt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in artikel 3, lid 3.3 van de planregels, permanente bewoning als strijdig gebruik is aangemerkt en voorts in artikel 5, onder a, van de planregels tevens een algemeen gebruiksverbod is opgenomen. Ter zitting heeft het college benadrukt dat bij gebruik van de recreatiewoning voor permanente bewoning handhavend zal worden opgetreden. Anders dan [appellant sub 1] meent, wordt in de brief van de minister van 3 juli 2008 slechts aan gemeenten gevraagd om duidelijkheid te geven aan bewoners van recreatiewoningen over de mogelijkheid om deze woningen al dan niet permanent te mogen bewonen.
2.8. [appellant sub 1] betoogt voorts dat het perceel is gelegen buiten de in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg opgenomen rode contour. Volgens [appellant sub 1] zijn buiten deze contour geen andere bestemmingen dan agrarische bestemmingen toegestaan. Verder voert [appellant sub 1] aan dat in strijd met het contourenbeleid niet is gemotiveerd op welke wijze rekening is gehouden met de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische inpassing in de omgeving. Daarbij wijst hij onder meer op de parkeerplaats die wordt voorzien.
2.8.1. Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] ten aanzien van het bouwen buiten de rode contour, stelt de Afdeling vast dat de locatie en de omvang van de bouwmogelijkheden reeds zijn vastgelegd bij de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsregels. Deze locatie en omvang moeten thans dan ook als een gegeven worden beschouwd. Daarbij zal, nu de omvang van het bouwvlak niet wordt vergroot ten opzichte van de bestaande situatie, geen bebouwing worden toegevoegd.
De Afdeling ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het wijzigingsplan voorziene ontwikkeling passend is in de omgeving en geen aantasting van landschappelijke en natuurlijke waarden met zich zal brengen. Daarbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat het college aan het besluit ten grondslag heeft gelegd het rapport "Quickscan flora en fauna, [locatie] te [plaats] te Margraten" van 23 april 2010 van Econsultancy B.V. Uit het rapport is af te leiden dat verscheidene broedvogelsoorten onderkomen kunnen vinden in of nabij de stal, maar door de werkzaamheden buiten het broedseizoen te laten plaatsvinden voorkomen kan worden dat onnodige verstoring van broedvogels plaatsvindt. Daarbij wordt aangegeven dat specifieke maatregelen niet nodig worden geacht en dat de Ecologische Hoofdstructuur en Provinciale Ontwikkelingszone Groen niet zullen worden aangetast door de herbestemming van het perceel. Externe werking op overige beschermde natuurgebieden, zoals Natura 2000, is niet aan de orde, aldus het rapport. [appellant sub 1] heeft naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat het rapport zodanige gebreken bevat dat het college zich hierop niet had mogen baseren.
2.9. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.
[appellant sub 2]
2.10. [appellant sub 2] betoogt dat het plan een inbreuk vormt op het woongenot van zijn perceel [locatie sub 2] te [plaats]. Hij vreest schade als gevolg van waardedaling van zijn woning, inbreuk op zijn rust en privacy en vermindering van uitzicht en zonlichttoetreding. [appellant sub 2] voert daarbij aan dat hij voorafgaand aan de aankoop van het perceel in 1997 heeft geïnformeerd naar mogelijke ontwikkelingen en dat destijds is aangegeven dat het om agrarisch gebied gaat en dat er geen plannen bekend waren. Volgens [appellant sub 2] heeft het college de nieuwe inzichten sindsdien die tot onderhavig plan hebben geleid onvoldoende onderbouwd.
2.11. Wat betreft de stellingen die [appellant sub 2] aanvoert ten aanzien van de bekendheid met in het verleden geldende ruimtelijke plannen, overweegt de Afdeling dat de wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming "Recreatie" is opgenomen in het bestemmingsplan. Hetgeen in daaraan voorafgaande plannen gold, is voor de beoordeling van onderhavig beroep dan ook niet relevant.
Wat betreft de vermindering van uitzicht en intreding van zonlicht die [appellant sub 2] vreest, stelt de Afdeling vast dat op grond van artikel 14, lid G, onder 1, van het bestemmingsplan de vakantiewoning uitsluitend binnen de bestaande bebouwing van de stal mag worden gerealiseerd. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in het wijzigingsplan een bouwvlak is opgenomen met inachtneming van de bestaande bebouwing, en op grond van artikel 3.2.2, onder a, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan gebouwen uitsluitend in het bouwvlak mogen worden gebouwd. Voorts is in artikel 3.2.2, onder c en d, van de planvoorschriften vastgelegd dat gebouwen in ten hoogste één bouwlaag met kap mogen worden gebouwd, waarbij een maximale hoogte en dakhelling worden voorgeschreven. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding om aan te nemen dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen ernstige inbreuk op het uitzicht en intreding van zonlicht in de woning van [appellant sub 2] tot gevolg zal hebben. Ten aanzien van de door [appellant sub 2] gevreesde inbreuk op zijn rust en privacy en mogelijke waardedaling van zijn woning overweegt de Afdeling dat, mede gelet op de afstand van de recreatiewoning tot zijn woning van 18 m, het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ook in zoverre geen sprake zal zijn van een ernstige inbreuk. De Afdeling volgt [appellant sub 2] niet in zijn betoog dat ten onrechte nadere bepalingen ter begrenzing en beperking van het gebruik ontbreken. Het college heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan opgenomen bouwmogelijkheden reeds een toereikende beperking van de gebruiksmogelijkheden vormen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het plan geen uitbreidingsmogelijkheden voor de bebouwing biedt.
2.12. [appellant sub 2] stelt voorts dat het plan een aantasting van de bossen in de omgeving zal opleveren. Volgens [appellant sub 2] had een rapport moeten worden opgesteld vanwege wijziging van de eerder geldende bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurlijke waarden" naar een recreatieve bestemming. Het opgestelde rapport van Econsultancy B.V. is niet toereikend, aldus [appellant sub 2].
2.12.1. Het college heeft naar voren gebracht dat de dichtstbijzijnde bossen in de omgeving op een afstand van 35 m van de Bosweg en op 85 m van de voorziene recreatiewoning zijn gelegen. Voorts is in het rapport van Econsultancy B.V. vermeld dat de Ecologische Hoofdstructuur en Provinciale Ontwikkelingszone Groen niet zullen worden aangetast door de herbestemming van het perceel. Nu [appellant sub 2] niet nader heeft geconcretiseerd op welke wijze volgens hem de bossen door het wijzigingsplan zouden worden aangetast dan wel waarom het rapport van Econsultancy B.V niet toereikend is, ziet de Afdeling geen aanleiding om hem in zijn standpunt te volgen.
2.13. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
2.14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2012
444.