Uitspraak
201104546/1/A3.
Datum uitspraak: 7 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Heerlen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 11 maart 2011 in
zaak nr. 10/618 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 januari 2010 heeft het college het verzoek van [appellante] om het in Turkije gesloten huwelijk tussen haar en [partner] in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de gba) te registreren, afgewezen.
Bij besluit van 8 april 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2012, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.L. Crutzen, advocaat te Heerlen, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.P.H.M. Quaedvlieg en P.L.M. Goor, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting, F. Aksac-Bekdemir, als tolk, verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1˚, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet gba) worden als algemene gegevens, in de basisadministratie van de gemeente van inschrijving over de ingeschrevene gegevens over de burgerlijke staat opgenomen.
Ingevolge artikel 36, tweede lid, aanhef en onder c en d, voor zover thans van belang, worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit of een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld.
Ingevolge artikel 36a, eerste lid, voor zover thans van belang, worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c of d geen gegevens ontleend over het huwelijk dat is gesloten tussen echtgenoten van wie tenminste één vreemdeling is, voordat het college van burgemeester en wethouders zich een door de korpschef in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 afgegeven verklaring heeft doen overleggen.
Ingevolge artikel 37, tweede lid, voor zover thans van belang, worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c of d geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
Ingevolge artikel 40, tweede lid, voor zover thans van belang, wordt, indien bij de ontlening van gegevens over een huwelijk dat is gesloten tussen echtgenoten van wie tenminste een vreemdeling is, aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c of d op grond van de verklaring van de korpschef in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 of anderszins het redelijke vermoeden bestaat dat het oogmerk van de echtgenoten of van een van beiden, niet was gericht op de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden plichten, doch op het verkrijgen van toelating tot Nederland, in afwijking van het eerste lid, over de ontlening van de gegevens over het huwelijk advies van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage ingewonnen.
Ingevolge artikel 6, van de Wet conflictenrecht huwelijk , zoals dit luidde ten tijde van belang, wordt, ongeacht artikel 5, aan een buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning onthouden, indien deze erkenning onverenigbaar zou zijn met de openbare orde.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 1:50, 1:53 en 1:71a van het Burgerlijk Wetboek is het sluiten van een schijnhuwelijk in strijd met de openbare orde. Van een schijnhuwelijk is sprake indien het oogmerk van de (aanstaande) echtgenoten, of één hunner, niet is gericht op de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden plichten, doch op het verkrijgen van toelating tot Nederland.
2.2. In het besluit op bezwaar heeft het college de afwijzing van het verzoek van [appellante] om haar huwelijk met [partner] in te schrijven in de gba gehandhaafd op de grond dat het huwelijk in strijd is met de openbare orde, omdat sprake is van een schijnhuwelijk. Volgens het college hebben [appellante] en [partner] op verscheidene punten, zoals de trouwdatum, het huwelijksaanzoek, de contacten die er tussen hen zijn geweest voor het huwelijk, de familieleden van [partner], verschillende verklaringen afgelegd. Voorts heeft het college in aanmerking genomen dat [appellante] tweemaal eerder een kortstondig huwelijk met iemand van Turkse afkomst heeft gehad en te kennen heeft gegeven niet naar Turkije te zullen gaan. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van een structurele, persoonlijke kennismakingsperiode en dat veel spoed is gezet achter de huwelijkssluiting die heeft plaatsgevonden een maand nadat een eerder huwelijk van [partner] door echtscheiding was ontbonden. Tevens acht het college het leeftijdsverschil waarbij [appellante] vijfenhalf jaar ouder is dan [partner], bezien vanuit de Turks-Islamitische cultuur, relatief groot. Ten slotte heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag geadviseerd om niet tot registratie van het huwelijk in de gba over te gaan. Volgens het college geeft het ongemotiveerde positieve advies van de korpschef geen blijk van enig kritisch, objectief onderzoek.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van een schijnhuwelijk, omdat het oogmerk van de echtgenoten niet is gericht op vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden verplichtingen, maar op het verkrijgen van toelating tot Nederland van de echtgenoot van [appellante]. Zij voert aan dat zij wegens haar sociaaleconomische binding in Nederland wenst te verblijven. Het feit dat het college bij het onderhavige huwelijk het eerste huwelijk van [appellante] betrekt en als kortdurend kwalificeert, hetgeen niet is gebeurd bij het tweede huwelijk, geeft volgens [appellante] blijk van willekeur. Voorts heeft de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom de door [appellante] en [partner] gegeven antwoorden op de aan hen gestelde vragen goed zijn weergegeven. Daartoe voert [appellante] aan dat de verschillende verklaringen van haar en [partner] het gevolg zijn van miscommunicatie en het niet begrijpen van de gestelde vragen. Anders dan uit de verklaringen volgt, hebben zij en [partner] dagelijks contact, hetgeen blijkt uit de door haar overgelegde weergaven van sms- en mailberichten. Volgens [appellante] vormt het leeftijdsverschil tussen haar en [partner] geen indicatie voor een schijnhuwelijk, omdat zij beiden moderne personen zijn van wie het huwelijk niet zonder meer kan worden gerelateerd aan de Turks-Islamitische cultuur. Het besluit op bezwaar geeft daarom blijk van een onzorgvuldige besluitvorming en een ondeugdelijke motivering, aldus [appellante].
2.3.1. Met de rechtbank stelt de Afdeling vast dat [appellante] en [partner] op verscheidene essentiële punten verschillende verklaringen hebben afgelegd. Zo hebben zij verschillend verklaard over de datum van het traditionele huwelijk. Verder heeft [appellante] verklaard dat zij de vader van [partner] heeft ontmoet, terwijl [partner] te kennen heeft gegeven dat zijn ouders vijftien jaren geleden zijn overleden. Wat betreft het huwelijksaanzoek en de contacten voor het huwelijk lopen de verklaringen eveneens uiteen. De rechtbank heeft verder met juistheid overwogen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van miscommunicatie als gevolg van het niet goed beheersen van de Nederlandse taal, aangezien [appellante] drie maal door het college is gehoord en uit deze gesprekken niet blijkt dat zij de gestelde vragen niet goed heeft begrepen. Het gesprek met [partner] gehouden op de Nederlandse ambassade in Ankara geeft evenmin blijk van miscommunicatie.
Wat betreft de door [appellante] overgelegde weergaven van sms- en mailberichten, stelt de Afdeling vast dat deze alle dateren van na het sluiten van het huwelijk op 13 februari 2009. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 2 augustus 2006 in zaak nr. 200601049/1, is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een schijnhuwelijk het oogmerk bij het aangaan van dat huwelijk bepalend en komt aan latere ontwikkelingen geen betekenis toe. Dat feiten en omstandigheden door tijdsverloop eventueel zijn veranderd, dat bijvoorbeeld inmiddels wel sprake is van dagelijks contact, neemt dan ook niet weg dat naar redelijk vermoeden het oogmerk van de echtgenoten, of één hunner, ten tijde van het opmaken van de huwelijksakte, gelet op de feiten en omstandigheden zoals die reeds ten tijde van de primaire besluitvorming bekend waren, niet was gericht op de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden plichten, maar op het verkrijgen van toelating tot Nederland.
Verder heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de twee eerdere huwelijken van [appellante] met een man van Turkse afkomst gedurende zesenhalf en drie jaren als relatief kortdurend kunnen worden gekwalificeerd en dit een indicatie vormt dat het onderhavige huwelijk een schijnhuwelijk is. Anders dan [appellante] betoogt, geeft het besluit op bezwaar geen blijk van willekeur, aangezien bij het tweede huwelijk geen aanleiding bestond voor het college om te vermoeden dat het een schijnhuwelijk betrof en daarbij het eerste huwelijk te betrekken.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat, ondanks het positieve advies van de korpschef, het college aan de feiten en omstandigheden, zoals hiervoor weergegeven, in onderling verband bezien, het redelijk vermoeden heeft kunnen ontlenen dat het huwelijk tussen [appellante] en [partner] een schijnhuwelijk is, omdat het oogmerk van de echtgenoten niet is gericht op vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden plichten, maar op het verkrijgen van toelating tot Nederland van [partner]. Aldus heeft het college het verzoek van [appellante] om het huwelijk tussen haar en [partner] in de gba in te schrijven terecht afgewezen. De betogen falen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2012
176-697.