Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 1 maart 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] ontheffing en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een kap en het gedeeltelijk intern wijzigen van de begane grond en de eerste verdieping van de woning op het perceel [locatie] te Voorburg.

Uitspraak



201113059/2/A1.

Datum uitspraak: 27 februari 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], wonend te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]),

verzoekers,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 november 2011 in zaak nr. 11/3444 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg.

1. Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] ontheffing en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een kap en het gedeeltelijk intern wijzigen van de begane grond en de eerste verdieping van de woning op het perceel [locatie] te Voorburg.

Bij uitspraak van 9 november 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 29 januari 2012. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2012, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 februari 2012, waar [verzoeker], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door R. Frijlink, ir. L. Madar en ing . A. Bijstra, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het door [verzoeker] gedane verzoek strekt tot schorsing van het besluit van 1 maart 2011, totdat in de hoofdzaak uitspraak is gedaan teneinde een onomkeerbare situatie en bouwkundige schade aan zijn woning te voorkomen.

2.3. Hetgeen [verzoeker] in hoger beroep naar voren heeft gebracht, geeft geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans uiteindelijk zal blijken dat geen ontheffing en bouwvergunning voor het bouwplan mocht worden verleend.

Hiertoe wordt in aanmerking genomen dat de eerst in hoger beroep naar voren gebrachte beroepsgronden buiten beschouwing dienen te blijven, nu het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak er geen reden is gebleken waarom deze gronden niet reeds voor de rechtbank hadden kunnen worden aangevoerd. Voorts wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van de ontheffing in de weg staat. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 april 2010 in zaak nr. 200906091/1) is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van vrijstelling in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. Uit het verhandelde ter zitting is niet aannemelijk geworden dat realisering van het bouwplan overeenkomstig de bij de bouwvergunning behorende bouwtekeningen tot overschrijding van de erfgrens zal leiden. Voor zover [verzoeker] beoogt te betogen dat in afwijking van de verleende bouwvergunning wordt gebouwd, wordt overwogen dat dit in deze procedure, die betrekking heeft op de verleende bouwvergunning, geen rol kan spelen. [verzoeker] kan zo nodig een verzoek om handhaving bij het college indienen.

Het college heeft ter zitting het door [verzoeker] overgelegde rapport van Adviesbureau ir. J.G. Hageman van 9 januari 2012 op punten gemotiveerd weersproken en uitvoerig toegelicht dat het bouwplan overeenkomstig de verleende bouwvergunning kan worden uitgevoerd, op zodanig wijze dat de fundering de kapconstructie kan dragen en geen gevaar voor bouwkundige schade aan de woning van [verzoeker] zal ontstaan. Voorts heeft het college ter zitting uiteengezet dat de uitvoering van de bouwwerkzaamheden zorgvuldig zal worden gecontroleerd door medewerkers van de gemeente. De voorzitter ziet geen reden om aan het aldus verklaarde te twijfelen.

2.4. Gelet op deze omstandigheden en in aanmerking genomen het belang van [vergunninghouder] bij voortzetting van de bouwwerkzaamheden, zal het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, ambtenaar van staat.

w.g. Slump w.g. Deen

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2012

604.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature