Uitspraak
11/5768 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 augustus 2011, 10/5198 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 24 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.R. Hagenaars, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2012.
Appellante is met kennisgeving niet verschenen.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H. Rebel.
II. OVERWEGINGEN
1.1 Bij besluit van 28 juni 2010 is aan appellante door het Uwv meegedeeld dat zij met ingang van 3 juli 2010 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2. Bij (bestreden) besluit van 14 oktober 2010 is het bezwaar tegen het besluit van 28 juni 2010 door het Uwv ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank stelt vast dat het Uwv in het bestreden besluit abusievelijk rechtbank Amsterdam heeft aangeduid als rechtbank waar beroep kan worden ingesteld in plaats van de rechtbank Zwolle-Lelystad. Ter zitting hebben partijen laten weten geen bezwaar te hebben tegen behandeling van het beroep door de rechtbank Amsterdam. Vanuit het oogpunt van proceseconomie en gelet op artikel 28 van de Beroepswet heeft de rechtbank Amsterdam het beroep van appellante behandeld en uitspraak gedaan.
2.2. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag en heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak - voor zover van belang - overwogen dat de verzekeringsarts appellante in het kader van haar aanvraag heeft onderzocht en de bezwaarverzekeringsarts het dossier heeft bestudeerd, de hoorzitting heeft bijgewoond en de in bezwaar en beroep overgelegde rapportages van psychotherapeut drs. A. van Mazijk van 15 juli 2010 en van 28 maart 2011 heeft betrokken bij zijn beoordeling.
De bezwaarverzekeringsarts gaat uit van de diagnose borderline persoonlijkheid en aanpassingsstoornis bij (status na) posttraumatische stressstoornis. De rechtbank volgt het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat in bezwaar noch in beroep medische informatie is overgelegd waaruit blijkt dat er op de datum in geding meer medisch objectiveerbare klachten waren, die tot meer beperkingen hadden moeten leiden in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 juni 2010.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van het Uwv heeft gevolgd. De rechtbank is voorbij gegaan aan het feit dat juist bij een ziektebeeld als dat van appellante aangenomen moet worden dat dit beeld slechts verslechtering kent. Ter onderbouwing van deze beroepsgrond heeft zij een brief van psychiater drs. B.H.M.J. Sonnenschein van 16 januari 2012 overgelegd.
4.1. De Raad overweegt in de eerste plaats het volgende. Op grond van artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was niet de rechtbank Amsterdam, maar de rechtbank Zwolle-Lelystad bevoegd om op het beroep van appellante te beslissen. De rechtbank Amsterdam heeft dit tijdens haar zitting geconstateerd; zij heeft evenwel vastgesteld dat partijen geen bezwaar hadden tegen afdoening door de rechtbank Amsterdam en heeft vervolgens uitspraak gedaan. Gezien de omstandigheden van het geval ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 28 van de Beroepswet de onbevoegdheid van de rechtbank Amsterdam voor gedekt te verklaren en de aangevallen uitspraak als bevoegdelijk gedaan aan te merken.
4.2. Ten aanzien van hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. De Raad kan zich volledig vinden in hetgeen de rechtbank hierover in de aangevallen uitspraak heeft overwogen en geoordeeld. De Raad voegt daaraan toe dat in de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 1 juni 2011 staat dat de verzekeringsarts niet ontkent dat er sprake is van serieuze problematiek en ingrijpende life events en een verminderde psychische belastbaarheid bij appellante. Er zijn dan ook beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren in de FML opgenomen. Deze beperkingen zijn door de bezwaarverzekeringsarts na het bijwonen van de hoorzitting, dossierstudie en kennisname van de rapportages van psychotherapeut Mazijk gehandhaafd. In hoger beroep heeft appellante geen medische gegevens overgelegd die aanleiding geven voor een ander oordeel. De diagnose die door Sonnenschein in de brief van 16 januari 2012 is vermeld (depressieve stoornis met psychotische kenmerken; posttraumatische stressstoornis; persoonlijkheidsstoornis uitgesteld en sociale financiële problemen; GAF 50) is op geen enkele wijze onderbouwd, noch is vermeld dat deze diagnose ziet op de datum in geding (3 juli 2010).
4.3. Uit hetgeen is overwogen in 5.1 en 5.2 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2012.
(get.) I.M.J. Hilhorst-Hagen.
(get.) N.S.A. El Hana.
JL