Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

WW. Verwijtbare werkloosheid. Verminderde verwijtbaarheid. Ingangsdatum maatregel.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

Sector Bestuursrecht

zaaknummer:AWB 10/91 WW

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

de stichting Stichting Hogeschool van Amsterdam,

gevestigd te Amsterdam,

eiseres,

gemachtigde: mr. C.L. Koppenol,

en

de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder,

gemachtigde: mr. A.P. London.

tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:

[belanghebbende],

belanghebbende,

gemachtigde: mr. P.J. van der Meulen.

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder aan belanghebbende per 18 juni 2007 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend.

Bij besluit van 3 december 2009 (het bestreden besluit) heeft verweerder zowel het bezwaar van eiseres als het bezwaar van belanghebbende tegen het primaire besluit gegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De meervoudige kamer van de rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2011.

Eiseres is niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigde. Belanghebbende is niet verschenen. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Bij beslissing van 6 juli 2011 heeft de rechtbank het vooronderzoek heropend en een aantal vragen aan verweerder gesteld.

Bij brief van 2 augustus 2011 heeft verweerder antwoord gegeven op de vragen van de rechtbank.

Vervolgens hebben partijen de rechtbank desgevraagd toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Feiten en omstandigheden

1.1. Belanghebbende is sinds 18 mei 1985 in dienst geweest bij eiseres, laatstelijk in de functie van onderwijscoördinator.

1.2. Bij brief van 22 maart 2006 heeft eiseres de arbeidsovereenkomst met belanghebbende per direct beëindigd vanwege het bestaan van een dringende reden.

1.3. Bij beschikking van 1 juni 2006 heeft de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 augustus 2006 ontbonden onder toekenning van een vergoeding aan belanghebbende ten bedrage van € 90.000,- bruto.

1.4. Op 5 februari 2009 heeft belanghebbende een WW-uitkering aangevraagd. Bij het primaire besluit heeft verweerder belanghebbende met ingang van 18 juni 2007 een WW-uitkering toegekend. Als er niets in de situatie van belanghebbende verandert krijgt hij deze uitkering tot en met 17 januari 2010. Daarbij heeft verweerder beslist dat de uitkering over de periode van 18 juni 2007 tot en met 19 augustus 2008 niet tot uitbetaling komt omdat die periode meer dan 26 weken voor de dag van de aanvraag ligt. Tegen dit besluit hebben zowel belanghebbende als eiseres een bezwaarschrift ingediend.

2. Standpunten van partijen

2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zowel het bezwaar van belanghebbende als het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Naar aanleiding van het bezwaar van belanghebbende heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de werkloosheidsuitkering per 8 augustus 2008 (in plaats van 19 augustus 2008) tot uitbetaling dient te komen. Voorts heeft verweerder zich, naar aanleiding van het bezwaar van eiseres, op het standpunt gesteld dat belanghebbende verwijtbaar werkloos is geworden. De directe aanleiding voor het ontslag is geweest dat medewerkers van de beveiligingsdienst belanghebbende op 21 maart 2006 ’s nachts onder invloed van alcohol hebben aangetroffen in een gebouw van eiseres. Eiseres heeft belanghebbende na een eerder soortgelijk incident gewaarschuwd dat dit gedrag door de werkgever niet aanvaardbaar wordt geacht. Naar de mening van verweerder was dan ook sprake van een dringende reden voor ontslag. De uitspraak van de kantonrechter maakt dit niet anders. Ten aanzien van de vraag of belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt verwijst verweerder naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts (hierna: bva). Deze komt tot de conclusie dat belanghebbende in enige mate kon beseffen dat zijn acties ontslag tot gevolg zouden hebben. Verweerder ziet aanleiding de uitkering niet blijvend geheel te weigeren maar deze wel te verlagen met 35% gedurende 26 weken, omdat het verwijtbaar werkloos worden belanghebbende gelet op zijn psychische gesteldheid niet in overwegende mate kon worden verweten. De maatregel moet worden opgelegd direct volgend op de periode van overtreding, in dit geval met ingang van 18 juni 2008 (de rechtbank leest: 18 juni 2007). Onder verwijzing naar artikel 23 van de WW heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de maatregel echter niet per 18 juni 2007 kan worden geëffectueerd, omdat in de bezwaarfase niet ten nadele van de werknemer kan worden teruggekomen op een eerder genomen beslissing. Volgens verweerder kan de maatregel ook naar de toekomst niet worden geëffectueerd, omdat op het moment dat de beslissing op bezwaar is genomen de periode van 26 weken reeds is verstreken.

2.2. Eiseres heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat geen sprake is van verminderde verwijtbaarheid bij belanghebbende. Eiseres wijst erop dat de beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts drie jaar na dato heeft plaatsgevonden. Uit het bestreden besluit blijkt niet op basis van welk onderzoek de bezwaarverzekeringsarts tot zijn conclusie is gekomen. De verklaring van de huisarts van belanghebbende is volgens eiseres gebaseerd op een eerste indruk en vormt een voorlopig oordeel, dat niet is gebaseerd op een diepgaand onderzoek. Ook bij de beoordeling door de arts-assistent van GGZ midden-Brabant zet eiseres vraagtekens, met name bij de deskundigheid van de arts-assistent en de ondertekening van het rapport. Tot slot betoogt eiseres dat het niet in strijd is met het verbod van reformatio in peius om naar aanleiding van een bezwaarschrift van de werkgever tot een voor de werknemer ongunstiger besluit te komen.

3. Wettelijk kader

3.1. Op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Op grond van het tweede lid, onderdeel a, van artikel 24 van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt.

3.2. Op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW weigert het UWV de uitkering blijvend geheel ter zake van het niet nakomen door de werknemer van een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a,tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval weigert het UWV de uitkering gedeeltelijk door het uitkeringspercentage te verlagen naar 35 over de volledige duur van de uitkering, maar ten hoogste over een periode van 26 weken.

3.3. Op grond van artikel 23, eerste lid, van de WW vindt de intrekking of verlaging van een uitkering die voortvloeit uit het door de werkgever ingesteld bezwaar of beroep, niet eerder plaats dan de dag volgend op die waarop de beslissing op bezwaar is bekendgemaakt of de uitspraak is gedaan.

4. Inhoudelijke beoordeling

4.1. De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat belanghebbende verwijtbaar werkloos is geworden. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het niet nakomen door belanghebbende van de verplichting om te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt, hem niet in overwegende mate kan worden verweten.

4.2. Verweerder baseert zijn standpunt dat de werkloosheid belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten op het rapport van de bva van 27 oktober 2009. De bva concludeert in dit rapport dat de bij belanghebbende aanwezige stoornissen maken dat de gedragingen die aanleiding hebben gegeven tot zijn ontslag op 22 maart 2006 niet volledig maar ten dele aan belanghebbende zijn aan te rekenen. Betrokkene lijdt aan een angststoornis en een ontwijkende en vermijdende persoonlijkheidsstoornis waardoor een maatschappelijke decompensatie is ontstaan. Zijn gedragingen (zoals onder meer het overnachten in het gebouw van de werkgever) kunnen als uiting worden gezien van de stoornissen, aldus de bva. Naar het oordeel van de rechtbank geeft dit rapport er voldoende blijk van dat het zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank acht hierbij van belang dat uit het rapport blijkt dat de bva afdoende dossierkennis heeft gehad en dat hij bij zijn conclusies een brief van de psychiater van februari 2007, een verklaring van de arts-assistent psychiatrie GGZ van 3 mei 2006 en een verklaring van de huisarts van 7 mei 2006 heeft betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder bij de bestreden besluitvorming uitgaan van de conclusies van de bva en heeft verweerder op grond daarvan terecht geconcludeerd dat de werkloosheid belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten.

4.3. Eiseres heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de arts-assistent psychiatrie GGZ en de huisarts in twijfel getrokken, maar deze stelling niet onderbouwd. Dat de verklaring van de huisarts van 7 mei 2007 slechts een voorlopig oordeel zou vormen blijkt daaruit niet. Voorts maakt de enkele omstandigheid dat de verklaring van GGZ van 3 mei 2006 is opgesteld door een arts in opleiding niet dat aan de daarin vermelde informatie moet worden getwijfeld. De rechtbank ziet in de stelling van eiseres dan ook geen aanleiding deze verklaringen anders te waarderen. Ook de stelling van eiseres dat het niet mogelijk is de gesteldheid van belanghebbende in het verleden te beoordelen, faalt. De bva heeft immers kennis genomen van stukken betreffende de medische gesteldheid van belanghebbende die zijn opgesteld kort na het incident dat heeft geleid tot het ontslag in maart 2006.

4.4. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de uitkering op goede gronden gedeeltelijk heeft geweigerd door het uitkeringspercentage te verlagen naar 35 over een periode van 26 weken.

4.5. Met betrekking tot de ingangsdatum van deze maatregel overweegt de rechtbank het volgende. Nu de uitkering naar aanleiding van een door de werkgever ingediend bezwaarschrift wordt verlaagd, vindt deze verlaging gelet op artikel 23, eerste lid, van de WW niet eerder plaats dan met ingang van de dag volgend op die waarop de beslissing op bezwaar is bekend gemaakt. In dit geval is dat 4 december 2009. In de brief van 2 augustus 2011 heeft verweerder gesteld dat in het bestreden besluit ten onrechte niet van deze datum is uitgegaan. De rechtbank is van oordeel dat – zoals verweerder ook in de brief van 2 augustus 2011 heeft aangegeven – de verlaging van de uitkering in dit geval had moeten plaatsvinden over de periode van 4 december 2009 tot en met 17 januari 2010. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen voor zover daarbij is beslist dat de verlaging van de uitkering ook naar de toekomst niet kan worden geëffectueerd. Het beroep is dus gegrond. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien op grond van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht door de ingangsdatum van de maatregel vast te stellen op 4 december 2009 en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit.

4.6. Ter voorlichting van belanghebbende wijst de rechtbank erop dat verweerder in de brief van 2 augustus 2011 heeft aangegeven niet ten nadele van belanghebbende te zullen terugkomen op het bestreden besluit. De rechtbank begrijpt dit aldus dat verweerder de verlaging van de uitkering jegens belanghebbende niet alsnog zal uitvoeren.

5. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de schade die zij heeft geleden door de besluitvorming van verweerder. De rechtbank wijst op het slot van het verweerschrift, waarin verweerder aangeeft dat bij het verhaal van de werkloosheidsuitkering op de werkgever op grond van artikel 79 van de WW rekening wordt gehouden met de conclusie dat de uitkering (deels) ten onrechte is toegekend. De rechtbank constateert voorts dat verweerder bij het nog te nemen besluit aangaande de verrekening van ten onrechte uitbetaalde gelden op grond van artikel 108, eerste lid, aanhef en onder j, van de Wet financiering sociale verzekeringen gehouden is de schade die eiseres door de toepassing van artikel 23, eerste lid, van de WW lijdt, aan eiseres te vergoeden. Gelet op de nog te nemen besluiten door verweerder kan de vraag of, en zo ja hoeveel, schade eiseres door de toepassing van artikel 23, eerste lid, van de WW heeft geleden thans nog niet worden beantwoord.

6. Aangezien het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder het door eiseres gestorte griffierecht aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluitvoor zover daarbij is beslist dat de verlaging van de uitkering ook naar de toekomst niet kan worden geëffectueerd;

- bepaalt dat de ingangsdatum van de maatregel 4 december 2009 is;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;

- bepaalt dat verweerder het griffierecht ten bedrage van € 297,- (zegge: tweehonderd zevenennegentig euro) aan eiseres vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B. Kleiss, voorzitter,

mrs. C.H. Rombouts en G.M. Beunk, leden, in aanwezigheid van

mr. S. Leijen, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2012.

de griffier de voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.

Afschrift verzonden op:

D: B

SB


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature