Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/3497 WOB
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RTL Nederland,
gevestigd te Hilversum,
eiseres,
gemachtigde: R. Lukassen en R.J.E. Vleugels,
en
de naamloze vennootschap De Nederlandsche Bank,
verweerster,
gemachtigde mr. C.M. Bitter.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2011 (het primaire besluit) heeft verweerster een verzoek van eiseres om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen.
Bij besluit van 10 juni 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2011. Eiseres is ter zitting vertegenwoordigd door haar gemachtigden. Verweerster is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Tevens zijn voor verweerster verschenen [persoon 1], hoofd afdeling Finance, en [persoon 2], werkzaam bij de afdeling juridische zaken van verweerster.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Eiseres heeft verweerster bij brief van 4 januari 2011 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om openbaarmaking van documenten inzake interne en/of externe audits van declaraties van verweerster, niet zijnde de declaraties zelf, en de (wijziging van) declaratieregelingen.
1.2. Bij het primaire besluit, dat is gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerster het verzoek afgewezen. Zij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat zij op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit van 11 september 1998, houdende uitzondering respectievelijk aanwijzing van bestuursorganen als bedoeld in de Wet Nationale ombudsman en de Wet openbaarheid van bestuur (het Besluit) is uitgezonderd van de werkingssfeer van de Wob, voor zover zij is belast met werkzaamheden die voortvloeien uit dan wel verband houden met bepaalde taken en bevoegdheden op grond van de Bankwet 1998. Dit betreffen de werkzaamheden die verweerster verricht in haar hoedanigheid van integrerend onderdeel van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB). Verder is verweerster uitgezonderd van de werkingssfeer van de Wob voor zover zij is belast met werkzaamheden die voortvloeien uit dan wel verband houden met de taken en bevoegdheden die zij op het gebied van toezicht op ondernemingen op de voet van de daarvoor geldende wettelijke regelingen, waaronder de Wet op het financieel toezicht, heeft. Verweerster stelt zich op het standpunt dat de door eiseres gevraagde documenten verband houden met de werkzaamheden die de directie namens verweerster als integrerend onderdeel van het ESCB en als toezichthouder verricht en daarom vallen onder de uitzonderingen van het Besluit. Om die reden worden de gevraagde documenten niet openbaar gemaakt. Verweerster heeft tot slot gesteld dat zij geen bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar een bestuursorgaan als bedoeld in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. De Wob is volgens verweerster daarom alleen op haar van toepassing voor zover zij nationale publiekrechtelijke bevoegdheden uitoefent. Nu de interne en externe audits van declaraties en de declaratieregelingen niet op een publiekrechtelijke bevoegdheid berusten, is de Wob niet op haar van toepassing, aldus verweerster.
1.3. In beroep heeft eiseres - kort samengevat - aangevoerd dat de gevraagde documenten, gelet op de uitspraak van deze rechtbank van 19 juli 2011, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJN: BR3099, wel degelijk onder de werking van de Wob vallen. Eiseres heeft opgemerkt dat andere bestuursorganen, waaronder de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM), wel aan gelijkluidende verzoeken van eiseres gehoor hebben gegeven. Niet valt in te zien waarom verweerster dit niet zou behoeven te doen, te meer nu door Prof. dr. [persoon 3], president van verweerster, in de media is gepleit voor meer openheid van verweerster. Eiseres heeft verder aangevoerd dat alle declaraties, ook als die niet op een publiekrechtelijke bevoegdheid berusten, uiteindelijk van invloed zijn op de winstafdracht aan de minister van Financiën en dus onder de werking van de Wob behoren te vallen. In de declaratieboekhouding vormen de private en de publieke gelden volgens eiseres immers communicerende vaten. Eiseres is van mening dat de besteding van belastinggelden
- zeker op het niveau van audits - controleerbaar moet zijn, juist ook in situaties waarin geldstromen van derden vertroebelend kunnen werken. Verder heeft eiseres aangevoerd dat verweerster niet op haar volledige verzoek heeft beslist. Volgens eiseres heeft verweerster zich uitsluitend uitgelaten over de audits van de declaraties van de directieleden, terwijl eiseres ook om de declaratieregelingen zelf heeft verzocht.
2. De rechtbank gaat uit van het volgende wettelijk kader.
2.1. Op grond van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb wordt onder bestuursorgaan verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
2.2. Op grond van artikel 1a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wob is deze wet van toepassing op andere bestuursorganen, voor zover niet bij algemene maatregel van bestuur uitgezonderd.
2.3. Artikel 1 van het Besluit luidt:
“Als bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel e, van de Wet Nationale ombudsman onderscheidenlijk artikel 1a, eerste lid, onderdeel d, van de Wet openbaarheid van bestuur, zijn uitgezonderd:
a. (..);
b. de Nederlandsche Bank N.V., voor zover belast met de werkzaamheden die voortvloeien uit dan wel verband houden met haar taken op grond van de artikelen 2, eerste, tweede en derde lid, en 3 van de Bankwet 1998, en haar taken en bevoegdheden op grond van artikel 4, eerste lid, van de Bankwet 1998, de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de Wet op het notarisambt en de Wet op het financieel toezicht, alsmede, voor zover nog van toepassing op grond van de artikelen 2a, 5, 8, 17, 18, 19, 20a, 22, 25a, 46 en 49 van de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet, de Pensioen- en spaarfondsenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling zoals deze luidden op
31 december 2006;
(..)”.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het geschil.
3.1. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 26 oktober 2005, LJN: AU4987) is verweerster een naamloze vennootschap, dat wil zeggen een privaatrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Zij is dan ook geen rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld en geen bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb.
3.2. Bepalend voor de vraag of verweerster kan worden aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb, is de vraag of haar één of meer overheidstaken zijn opgedragen en de daarvoor benodigde publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend. Zoals verweerster terecht heeft gesteld, zijn aan haar overheidstaken opgedragen en de daarvoor benodigde publiekrechtelijke bevoegdheden toegekend, en is zij ten aanzien van die overheidstaken, voor zover die haar op grond van nationaal publiekrecht zijn opgedragen, dan ook een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.
3.3. Onder verwijzing naar de eerdere uitspraak van deze rechtbank van 19 juli 2011, LJN: BR3099, overweegt de rechtbank verder dat verweerster, gelet op het bepaalde in artikel 1a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wob gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit, als bestuursorgaan van de Wob is uitgezonderd voor zover zij is belast met werkzaamheden die voortvloeien uit dan wel verband houden met de daarin omschreven taken en bevoegdheden.
3.4. Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank geen grond ziet voor het oordeel dat de Wob van toepassing is op alle bij verweerster beschikbare audits van declaraties en declaratieregelingen. De Wob is uitsluitend van toepassing op audits van declaraties, die betrekking hebben op kosten die zijn gemaakt in de uitoefening van overheidstaken en (nationaal) publiekrechtelijke bevoegdheden die zijn toegekend en die niet voortvloeien uit dan wel verband houden met taken op grond van de wetgeving die is vermeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit en die uit de Nederlandse publieke middelen zijn betaald. Hetzelfde geldt voor de daarop betrekking hebbende declaratieregelingen.
Nu het bestreden besluit evenwel geen rekenschap geeft van de (op voorhand niet uit te sluiten) mogelijkheid dat dergelijke audits en declaratieregelingen onder verweerster berusten en duidelijk is dat verweerster naar die mogelijkheid ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen onderzoek heeft verricht, dient te worden geconcludeerd dat het bestreden besluit in niet deugdelijk is gemotiveerd. Het beroep zal gegrond worden verklaard wegens strijd met het bepaalde in artikel 7.12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
3.5. Ingeval een besluit wordt vernietigd, dient de rechtbank de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te onderzoeken. Daarbij dient zij onder meer te beoordelen of er grond is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2011, LJN: BU7037). De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
3.6. Verweerster heeft naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank van 19 juli 2011 in het verweerschrift gesteld dat zij alsnog onderzoek heeft ingesteld naar de aanwezigheid van declaraties, audits daarop en declaratieregelingen die betrekking hebben op kosten die zijn gemaakt in de uitoefening van overheidstaken en (nationaal) publiekrechtelijke bevoegdheden, die uit de Nederlandse publieke middelen zijn betaald en die niet voortvloeien uit dan wel verband houden met taken op grond van de wetgeving die is vermeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit. Uit dit onderzoek is gebleken dat door directieleden van de Nederlandsche Bank geen declaraties als hier bedoeld zijn ingediend en dat dientengevolge ook audits, voor zover beschikbaar, geen informatie over zulke declaraties bevatten. Op dergelijke uitgaven toegespitste declaratieregelingen bestaan evenmin. Verweerster heeft in dit verband nog opgemerkt dat er geen interne audits worden of zijn gemaakt die specifiek betrekking hebben op taken die niet van de Wob zijn uitgezonderd en dat niet valt in te zien op welke grond verweerster daartoe verplicht zou zijn. Externe audits naar declaraties zijn in het geheel niet uitgevoerd, aldus verweerster.
3.7. Vaste rechtspraak van de Afdeling is dat, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt, is om aannemelijk te maken dat - in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan - een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 juli 2011, LJN: BR0517).
3.8. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de mededeling van verweerster dat zij, na onderzoek te hebben verricht, heeft geconstateerd dat zij niet beschikt over audits op declaraties en declaratieregelingen in de hiervoor bedoelde zin, ongeloofwaardig is. Hetzelfde geldt voor de mededeling dat externe audits naar declaraties in het geheel niet zijn verricht. Eiseres heeft verder naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat verweerster wel over dergelijke documenten beschikt. Dit betekent dat er ook geen grond is voor het oordeel dat verweerster heeft nagelaten door eiseres gevraagde documenten openbaar te maken, die op grond van de Wob openbaar hadden moeten worden gemaakt. De rechtbank ziet, gelet hierop, geen aanleiding voor het doen van een descente bij verweerster, zoals door eiseres is verzocht, om zelfstandig te onderzoeken of verweersters stelling dat dergelijke documenten er niet zijn, wel juist is.
3.9. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Al hetgeen eiseres voor het overige nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
3.10. De rechtbank ziet aanleiding verweerster te veroordelen tot betaling van de door eiseres gemaakte proceskosten. Eiseres heeft eerst ter zitting kenbaar gebruik gemaakt van professionele rechtsbijstand. De kosten van eiseres worden onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair begroot op een bedrag van € 437 (1 punt voor het verschijnen ter zitting à € 437 x wegingsfactor 1). Tevens dient verweerster het door eiseres betaalde griffierecht van € 302 aan haar te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerster aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 437 vergoedt;
- veroordeelt verweerster in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 302, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, mrs. J.A.A.G. de Vries en
A.J. Bongers-Scheijde, leden, in aanwezigheid van J.J.M. Tol, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2011.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ‘s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB