Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Veroordeling ter zake van valsheid in geschrift en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte heeft zich in zijn functie van boekhouder schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken van een bedrijfsadministratie door daarin valse facturen op te nemen. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie. Teneinde de betaling van steekpenningen en het doorsluizen van de door oplichting verkregen betalingen aan zijn mededader te verhullen, heeft hij tezamen met die mededader frauduleuze constructies opgezet. Bij de oplegging van straf is rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn. De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering: Nu de benadeelde partij niet is getroffen in het openbaar belang dat met de strafbepaling van art. 140 Sr wordt beoogd te beschermen, is geen sprake van schade die de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen heeft geleden.

Uitspraak



parketnummer: 23-002820-09

datum uitspraak: 22 februari 2012

TEGENSPRAAK

Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 mei 2009 in de strafzaak onder parketnummer 13-993072-07 tegen

[naam],

geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1962,

adres: [adres en woonplaats].

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 primair en subsidiair en 4 primair en subsidiair is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van

15 november 2007, 24 november 2008, 25 november 2008, 27 november 2008, 20 april 2009, 21 april 2009 en 12 mei 2009 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 26 oktober 2010, 30 november 2011,

5 december 2011, 30 januari 2012 en 8 februari 2012.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:

1 primair

hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 februari 2003 tot en met 6 februari 2006, te Amsterdam en/of Vierhouten (Gemeente Nunspeet) en/of Monnickendam en/of Haarlem en/of Hoofddorp en/of Ommen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [bedrijf 1] en/of (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, een of meerdere (schriftelijk(e)) document(en), te weten 95, althans een of meerdere (verkoop)factu(u)r(en), afkomstig en/of ten name van [bedrijf 2], gericht en/of verstrekt en/of verzonden aan [bedrijf 1] zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) opzettelijk valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of vervalst, en/althans valselijk heeft/hebben doen en/of laten opmaken en/of vervalsen door (een) ander(en), immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn, verdachtes, mededader(s), valselijk in strijd met de waarheid

- zakelijk weergegeven -

- op/in dat/die geschrift(en) hogere en/of andere en/of onjuiste kosten (van werkzaamheden en/of materiaal en/of manuren en/of BTW) en/of (een) hogere en/of onjuist(e) (eind)bedrag(en) vermeld en/of doen vermelden en/of aangegeven en/of doen aangeven en/of

- op/in dat/die geschrift(en) door en/of namens [bedrijf 2] verrichtte werkzaamhe(i)d(en) en/of meer en/of andere werkzaamhe(i)d(en), althans (een) onjuiste omschrijving(en) vermeld en/of doen vermelden en/of aangegeven en/of doen aangeven en/of

- op/in dat/die geschrift(en) (een) werkzaamhe(i)d(en) en/of levering(en) ((van (een) dienst(en) en/of goeder(en)) vermeld en/of doen vermelden en/of aangegeven en/of doen aangeven, die (in het geheel) niet, in elk geval niet voor zulk(e) bedrag(en), had(den) plaatsgevonden door (een of meer medewerk(st)(er)(s) van) [bedrijf 2] en/of

- op/in dat/die geschrift(en) manu(u)r(en) vermeld en/of doen vermelden en/of aangegeven en/of doen aangeven,

zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

1 subsidiair

hij, op een of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 10 februari 2003 tot en met 6 februari 2006, te Amsterdam en/of Vierhouten (Gemeente Nunspeet) en/of Hoofddorp en/of Ommen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [bedrijf 2] en/of (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) geschrift(en) (bedrijfsadministratie(s)) die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) opzettelijk valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of vervalst en/of valselijk heeft/hebben doen opmaken en/of doen vervalsen door (een) ander(en), immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s), (telkens) opzettelijk in de (bedrijfs)administratie van [bedrijf 2], zijnde (telkens) een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van het daarin vermelde te dienen, een of meerdere valse en/of vervalste geschrift(en), te weten 95, althans een of meerdere (afschrift(en) van) (verkoop)factu(u)r(en) gericht en/of verstrekt en/of verzonden aan [bedrijf 1], opgenomen en/of samengesteld en/of verwerkt en/of doen opnemen en/of doen samenstellen en/of doen verwerken, bestaande die valshe(i)d(en) en/of vervalsing(en) (telkens) hierin, dat in strijd met de waarheid,

- zakelijk weergegeven -

- op/in dat/die geschrift(en) hogere en/of andere en/of onjuiste kosten (van werkzaamheden en/of materiaal en/of manuren en/of BTW) en/of (een) hogere en/of onjuist(e)

- (eind)bedrag(en) was/waren vermeld en/of aangegeven, en/of

- op/in dat/die geschrift(en) door en/of namens [bedrijf 2] verrichtte werkzaamhe(i)d(en) en/of meer en/of andere werkzaamhe(i)d(en), althans (een) onjuiste omschrijving(en) was/waren vermeld en/of aangegeven, en/of

- op/in dat/die geschrift(en) (een) werkzaamhe(i)d(en) en/of levering(en) ((van (een) dienst(en) en/of goeder(en)) was/waren vermeld en/of aangegeven, die (in het geheel) niet, in elk geval niet voor zulk(e) bedrag(en), had(den) plaatsgevonden door (een of meer medewerk(st)(er)(s) van) [bedrijf 2], en/of

- op/in dat/die geschrift(en) manu(u)r(en) en/of meer manu(u)r(en) en/of onjuist(e)

hoeveelhe(i)d(en) manu(u)r(en) en/of meer manu(u)r(en) was/waren vermeld en/of

aangegeven, zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en

onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

3.

hij, op één (of meer) tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 7 juni 2001 tot en met 28 februari 2006, te Amsterdam en/of Vierhouten (Gemeente Nunspeet) en/of Monickendam en/of Haarlem en/of Hoofddorp en/of Ommen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk, heeft/hebben opgericht en/of in stand heeft/hebben gehouden en/of heeft/hebben leidinggegeven en/of heeft/hebben deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke en/of rechtsperso(o)n(en), bestaande uit onder meer hem, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [bedrijf 1] en/of [medeverdachte 4] en/of [bedrijf 4] en/of (een) ander(e) perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (onder meer) meermalen

- plegen van oplichting (artikel 326 Sr) {(met betrekking tot (een of meer medewerker(s) van) [bedrijf 5] en/of (een) ander(en)}, en/of

- plegen van verduistering (artikel 321 en /of 322 Sr) en/of diefstal (artikel 311 en /of 311 Sr) {(met betrekking tot een of meer geld (en) verkregen uit boven- en/of ondergenoemd(e) misdrij(f)(ven)}

- plegen van valsheid in geschrifte (artikel 225 Sr) (met betrekking tot een of meer (verkoop)factu(u)r(en) en/of (bedrijfs)administratie(s), althans (een) geschrift(en), en/of

- het plegen van witwassen (artikel 420bis Sr) en/of heling (artikel 416 en /of 417 en/of 417bis Sr) {(met betrekking tot een of meer geld(en) verkregen uit bovengenoemd(e) misdrijf(ven)},

bestaande die deelneming onder meer uit

- het (laten) doorgeven van de omschrijving(en) en/of (een) (extra) bedrag(en) voor op de (verkoop)factu(u)r(en) en/of

- het (laten) regelen en/of opmaken en/of samenstellen (van de lay-out) en/of uittypen van een of meer (verkoop)factu(u)r(en) en/of de (daarvoor bedoelde) omschrijving(en) en/of

- het (laten) opnemen en/of boeken van vorenbedoelde (verkoop)factu(u)r(en) in een of meer (bedrijfs)administratie(s) en/of

- het (laten) verdelen en/of ontvangen van een of meer bedrag(en) die verkregen is/zijn met vorenbedoelde valsheid in geschrifte en/of oplichting en/of

- het (laten) doorgeven van relevante informatie aan een of meer van de overige leden van de organisatie en/of

- het beleggen van (een) vergadering(en) met een of meer van de overige leden van de organisatie en/of

- het (laten) oprichten van een of meer bedrij(f)(ven) op naam van (onder andere ([medeverdachte 3])), en/of

- het feitelijke leidinggeven aan vorenbedoelde valsheid in geschrifte en/of oplichting en/of witwassen en/of heling.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot andere beslissingen ten aanzien van het bewijs en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit - valsheid in geschrift - overweegt het hof het volgende.

Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat de verkoopfacturen, afkomstig van [bedrijf 2] en gericht of verstrekt aan [bedrijf 1]. zijn voorzien van een onjuiste factuuromschrijving en/of van valse bedragen. Uit dat enkele gegeven kan - naar het oordeel van het hof - evenwel niet volgen dat het de verdachte is geweest die tezamen en in vereniging met een ander of anderen die betreffende geschriften valselijk heeft opgemaakt, valselijk heeft doen opmaken dan wel heeft vervalst, zoals is ten last gelegd.

Het hof acht derhalve het onder 1 primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegd feit dient te worden vrijgesproken.

Bespreking van bewijsverweren

Ten aanzien van de onder 1, subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten

De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte van de aan hem onder 3 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte er niet van op de hoogte was (in onvoorwaardelijke zin) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had, zodat geen sprake is van deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daarnaast heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte geen wetenschap had van het feit dat de aan de bedrijfsadministratie van [bedrijf 2] ten grondslag liggende facturen vals waren. Evenmin was sprake van bewuste aanvaarding van de hem verweten gedragingen. De verdachte dient volgens de raadsman derhalve tevens van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde valsheid in geschrift te worden vrijgesproken.

Het hof volgt de raadsman niet in zijn betoog en is van oordeel dat de onder 1 subsidiair en onder 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt het hof het volgende af.

[Bedrijf 5] exploiteerde van 1999 tot omstreeks 2007 in de Amsterdamse haven een opslagbedrijf voor brandstoffen. De medeverdachte [medeverdachte 1] was samen met [getuige 1] vanaf 3 december 1998 tot zijn ontslag op 24 augustus 2006 directeur van [bedrijf 5]. De dagelijkse leiding van dit bedrijf te Amsterdam werd door de getuige [getuige 1] aan [medeverdachte 1] overgelaten. In zijn functie van directeur heeft [medeverdachte 1] het bedrijf waarvan hijzelf directeur was stelselmatig en gedurende lange tijd opgelicht door in de periode van 22 juli 1999 tot en met 22 maart 2006 aannemers, die voor [bedrijf 5] werkzaamheden verrichtten, op te leggen dat zij bedragen aan hem afdroegen voor het verkrijgen van opdrachten. Nu [bedrijf 5] voor deze aannemers veelal de grootste opdrachtgever was en zij voor het verkrijgen van opdrachten van de verdachte afhankelijk waren omdat hij binnen [bedrijf 5] de functie van directeur bekleedde, werden de aannemers door deze opstelling van de verdachte in een positie gebracht dat het weigeren aan deze vraag te voldoen het voortbestaan van de betrokken bedrijven van deze aannemers op het spel zette.

Om de ontvangsten aan [medeverdachte 1] mogelijk te maken, werden op instigatie van [medeverdachte 1] met de betreffende aannemers en de verdachte een constructie opgezet waarbij gebruik is gemaakt van de vennootschappen [bedrijf 3], [bedrijf 2], [bedrijf 6] en [bedrijf 7]. Nu [medeverdachte 1] deze vennootschappen in verband met zijn werkzaamheden bij [bedrijf 5] niet op zijn naam mocht zetten, heeft hij deze op naam van zijn vrouw, [medeverdachte 3], laten zetten. Bovendien is er door [medeverdachte 1] een valse facturenstroom opgezet daaruit bestaande dat hij op grote schaal en stelselmatig valse facturen heeft opgemaakt dan wel heeft laten opmaken en heeft hij bedrijfsadministraties vervalst dan wel laten vervalsen. Om de uitbetalingen van de steekpenningen voor de boekhouding te kunnen verantwoorden verstuurden de bedrijven [bedrijf 3] en [bedrijf 2] facturen naar [bedrijf 1]. De [medeverdachte 2], hoofd bedrijfsbureau van [bedrijf 1], heeft vervolgens de facturen aan [bedrijf 5] opgehoogd met de aan [medeverdachte 1] uitbetaalde bedragen. Hetzelfde gebeurde met [bedrijf 8], [bedrijf 9], met dit verschil dat de getuigen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] de facturen aan [bedrijf 5] niet hebben opgehoogd.

De verdachte dreef de eenmanszaak [bedrijf 10], dat sinds 2000 de boekhouding deed voor [bedrijf 3] B.V. en dat later ook de boekhouding van [bedrijf 2] en [bedrijf 6] deed. Tot augustus 2006 verrichtte de verdachte tevens consolidatiewerkzaamheden en de kwartaalverslaglegging voor [bedrijf 5].

De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij de verschillende omschrijvingen van de verkoopfacturen niet naast elkaar heeft gelegd en heeft gecontroleerd, omdat hij het destijds erg druk had en hij [medeverdachte 1] als een betrouwbaar persoon inschatte, zodat hij ook geen reden had aan de omschrijvingen op de facturen te twijfelen.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

De verdachte heeft als boekhouder deze facturen verwerkt in de administratie van [bedrijf 3], [bedrijf 2] en [bedrijf 6]. Naar eigen zeggen kreeg de verdachte in die hoedanigheid sinds augustus of september 2001 alle in- en uitgaande facturen onder ogen, waarbij hij ook de facturen gericht aan [bedrijf 9] en [bedrijf 8] voorbij heeft zien komen. Hij heeft, naar het oordeel van het hof, dus kunnen zien dat [bedrijf 2] en [bedrijf 3] voor -blijkens de factuuromschrijvingen- zeer uitlopende werkzaamheden en voor in totaal hoge bedragen rekeningen indienden bij [bedrijf 1], [bedrijf 8] en [bedrijf 9]. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niet wist wie de werkzaamheden van [bedrijf 3] en [bedrijf 2] feitelijk verrichtten en dat hij ervan uitging dat hiervoor mensen werden ingehuurd. Uit het dossier blijkt evenwel, op het ingehuurde eenmansbedrijf [bedrijf 4] in persoon van [medeverdachte 4] na, niet van facturen die zien op ingehuurd personeel. Als vaste boekhouder met een jarenlange dienstverlening had de verdachte dat moeten zien. Het hof acht de verklaring van de verdachte in dit opzicht dan ook weinig geloofwaardig.

De rol van de verdachte is, naar het oordeel van het hof, echter niet beperkt gebleven tot het louter verwerken van de valse facturen in de bedrijfsadministraties, zoals door hem gesteld, maar is gericht geweest op het laten aansluiten en kloppend maken van de verschillende boekhoudingen. In dit verband wijst het hof onder meer op het gegeven dat de verdachte aan [medeverdachte 4] doorgaf dat en op welke wijze omschrijvingen van facturen van het jaar 2003, afkomstig van [bedrijf 4] en gericht aan [bedrijf 2], moesten worden aangepast. Nu deze omschrijvingen veelal nauwkeurig overeenkomen met de omschrijvingen op de facturen van [bedrijf 2] aan [bedrijf 8] en [bedrijf 9], moet - naar het oordeel van het hof - het verzoek van verdachte aan [medeverdachte 4] gericht zijn geweest op het laten aansluiten van de bedrijfsadministratie van [bedrijf 4] op de bedrijfsadministraties van [bedrijf 8] en [bedrijf 9]. Het hof leidt daaruit af dat de verdachte wel degelijk de verschillende factuuromschrijvingen naast elkaar heeft gehouden. Verder wijst het hof op de verklaringen van [medeverdachte 3]. Zij heeft verklaard dat in verband met de boekhouding het beter zou zijn als [bedrijf 3] op haar naam kwam. Dat was zo besproken tussen [medeverdachte 1] en de verdachte. Voor wat betreft [bedrijf 2] is [medeverdachte 3] op verzoek van de verdachte en [medeverdachte 1] naar de Kamer van Koophandel geweest. Verder heeft [medeverdachte 3] op verzoek van de verdachte wel eens een technisch rapport in elkaar 'geflanst', waarbij zij geen idee had waar het over ging. Bij de oprichting van [bedrijf 6] waren de verdachte en [medeverdachte 1] betrokken. Ze maakte ook wel eens facturen op, maar het was [medeverdachte 1] die aangaf wat er op de facturen moest komen te staan. De verdachte wist dat de bedrijven weliswaar op naam van [medeverdacht 3] stonden, maar feitelijk door [medeverdachte 1] werden gedreven en heeft de belastingformulieren door [medeverdachte 3] laten tekenen.

Uit bovenstaande verklaringen in onderlinge samenhang bezien heeft, naar het oordeel van het hof, de verdachte willens en wetens tezamen met [medeverdachte 1] meegewerkt aan het opzetten, in stand houden, uitvoeren en verhullen van constructies, die erop waren gericht [medeverdachte1] op ongerechtvaardigde wijze te verrijken. Dit is gebeurd in een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband waarin de verdachte, [medeverdachte 1] en de hiervoor genoemde bedrijven hebben geparticipeerd en waarbij de verdachte samen met [medeverdachte 1] een sterk ondersteunende rol heeft gespeeld.

Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte aldus deelgenomen aan een criminele organisatie die het oogmerk had tot het plegen van misdrijven. Het verweer wordt derhalve verworpen. Tegen deze achtergrond gaat - naar het oordeel van het hof - ook het verweer van de verdediging, inhoudende dat de verdachte geen wetenschap had van de valsheid van de door hem ingeboekte facturen, niet op. De verdachte heeft immers zelf op enig moment willens en wetens valse facturen door [medeverdachte 4] laten opmaken en deze vervolgens in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 2] opgenomen.

Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit

De raadsman van de verdachte heeft voorts aangevoerd dat het opnemen van facturen met een onjuiste factuuromschrijving in de bedrijfsadministratie niet leidt tot een valse bedrijfsadministratie. De facturen waren immers uitsluitend bedoeld om de geldstromen van [medeverdachte 3] aan [bedrijf 2] geadministreerd te kunnen krijgen en vervulden geen andere bewijsbestemming, zodat er geen sprake is van een oogmerk van misleiding van derden. Ook in het geval de facturen daadwerkelijk als vals dienen te worden aangemerkt, ontbreekt hieraan volgens de raadsman het oogmerk van misleiding van derden, nu er altijd een juiste belastingafdracht en resultaatbepaling is geweest. De verdachte dient ook om die reden van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.

Het hof verwerpt het verweer en overweegt het volgende.

Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de factuuromschrijvingen een integraal deel uitmaken van de facturen zelf en dienen als aanduiding en daarmee ook als bewijs van de tegenprestatie waarvoor wordt gefactureerd. Nu de onjuiste factuuromschrijvingen dienden om de ware aard van de betalingen - namelijk in het geval van [bedrijf 8] en [bedrijf 9] het betalen van steekpenningen en in het geval van [bedrijf 1] het doorsluizen van de bij [bedrijf 5] door middel van oplichting verkregen betalingen - te verhullen, is, naar het oordeel van het hof, sprake van valse facturen. Door willens en wetens deze valse facturen in de bedrijfsadministratie op te nemen en te verwerken, terwijl een bedrijfsadministratie - naar algemeen bekend is - is voorgeschreven juist om tot bewijs van de daarin opgenomen gegevens te kunnen dienen (HR 29 mei 1984, NJ 1985, 6), heeft de verdachte een valse bedrijfsadministratie opgemaakt. Dat over de betreffende facturen belasting is afgedragen doet daaraan niet af.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1 subsidiair

hij in de periode van 10 februari 2003 tot en met 6 februari 2006, te Amsterdam en Vierhouten (Gemeente Nunspeet) en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en [bedrijf 2] telkens een bedrijfsadministratie die bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, telkens opzettelijk valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij, verdachte, en zijn, verdachtes, mededader, telkens opzettelijk in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 2], zijnde een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van het daarin vermelde te dienen, valse geschriften, te weten afschriften van verkoopfacturen gericht en verstrekt of verzonden aan [bedrijf 1] opgenomen en verwerkt, bestaande die valsheden hierin, dat in strijd met de waarheid, - zakelijk weergegeven - in die geschriften hogere en onjuiste kosten van werkzaamheden en materiaal en manuren en BTW en hogere en onjuiste eindbedragen waren vermeld en in die geschriften werkzaamheden en leveringen van diensten en goederen waren vermeld, die in het geheel niet hadden plaatsgevonden, zulks telkens met het oogmerk die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

3.

hij in de periode van 7 juni 2001 tot en met 28 februari 2006 te Amsterdam en Vierhouten (Gemeente Nunspeet) en elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke en rechtspersonen, bestaande uit verdachte, [medeverdachte 1], [bedrijf 2] en [bedrijf 3], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het meermalen plegen van oplichting met betrekking tot [bedrijf 5] en het plegen van valsheid in geschrift met betrekking tot verkoopfacturen en bedrijfsadministraties, bestaande die deelneming uit het doorgeven van omschrijvingen en bedragen voor vermelding in verkoopfacturen en het opnemen en het boeken van de verkoopfacturen in bedrijfsadministraties.

Hetgeen onder 1 subsidiair en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De stelling van de raadsman dat de verdachte door het opnemen van de valse facturen in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 2] heeft voldaan aan zijn wettelijke verplichting zoals neergelegd in artikel 52 van de AWR en om die reden ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, vindt - naar het oordeel van het hof - geen steun in het recht.

Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:

Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:

Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 subsidiair en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren en een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 240 uren, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, subsidiair 120 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij [bedrijf 5] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair en onder 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 220 uren, subsidiair 110 dagen hechtenis en een onvoorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 10.000,-, subsidiair 85 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 5] wordt toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk wordt gesteld. Indien het hof de vordering van de benadeelde partij toewijst dient volgens de advocaat-generaal de vordering aldus te worden verstaan dat de geldboete in voorwaardelijke vorm en met een proeftijd voor de duur van één jaar aan de verdachte zal worden opgelegd.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.

Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en deelname aan een criminele organisatie waarvan het oogmerk was gericht op het plegen van misdrijven. De verdachte heeft teneinde de betaling van steekpenningen en het doorsluizen van de door oplichting verkregen betalingen aan [medeverdachte 1] te verhullen, tezamen met [medeverdachte 1] frauduleuze constructies opgezet.

De verdachte heeft door zijn faciliterende handelwijze en voorname rol deze frauduleuze constructies jarenlang in stand gehouden en afgedekt, hoewel het vanuit zijn functie als boekhouder juist op zijn weg had gelegen de constructie te beëindigen. Bovendien heeft de verdachte door zijn handelwijze het economische systeem en het financiële handelsverkeer ondermijnd en het vertrouwen dat personen in de juistheid van bedrijfsadministraties behoren te kunnen hebben, beschaamd.

Ten aanzien van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt het hof als volgt.

Op 14 februari 2007 is de verdachte in verzekering gesteld. Deze inverzekeringstelling wordt door het hof, anders dan de raadsman, aangemerkt als aanvangsmoment van de redelijke termijn, nu een enkele mededeling van de FIOD - nog daargelaten of zij daadwerkelijk is gedaan -, inhoudende dat de verdachte niet langer als getuige, maar als verdachte werd beschouwd, niet kan worden aangemerkt als een handeling die vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte is verricht en waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie strafvervolging zal worden ingesteld (Hoge Raad 17 juni 2008, NJ 2008, 358).

Het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg heeft vervolgens op 15 november 2007, 24 november 2008, 25 november 2008, 27 november 2008, 20 april 2009, 21 april 2009 en

12 mei 2009 plaatsgevonden. Bij vonnis van 22 mei 2009 is de verdachte veroordeeld, tegen welk vonnis door de verdediging op 29 mei 2009 hoger beroep is ingesteld. Het dossier is op 3 september 2009 ter griffie van het hof ingekomen en heden, op 22 februari 2012, wijst het hof arrest.

Gelet op voormelde gang van zaken stelt het hof vast dat tussen de inverzekeringstelling van de verdachte op 14 februari 2007 en de uitspraak in eerste aanleg op 22 mei 2009 een termijn van ongeveer 2 jaren en 3 maanden is verstreken en dat tussen het instellen van het hoger beroep op 29 mei 2009 en de uitspraak van heden op 22 februari 2012 een termijn van ongeveer 2 jaren en 9 maanden is verstreken, terwijl zich bij beide instanties geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die een langere termijn dan telkens twee jaren rechtvaardigen. Derhalve heeft de behandeling van deze zaak zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoelt in artikel 6 EVRM .

Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren geboden. Gelet evenwel op de ouderdom van de feiten en de geconstateerde termijnoverschrijding, wordt een matiging van de straf tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend geacht. Bij deze matiging heeft het hof acht geslagen op het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008, NJ 2008, 358. Nu, naar het oordeel van het hof, geen sprake is van een uitzonderlijk geval, wordt daarin geen aanleiding gezien af te wijken van de in de jurisprudentie genoemde matigingpercentages.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 5]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 320.131,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding in de civiele procedure tot aan de dag der algehele voldoening. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.

Blijkens toelichting van de raadsman van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep ziet de vordering op vergoeding van door de benadeelde partij geleden schade als gevolg van de aan de verdachte onder 3 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie.

De verdachte heeft deze vordering betwist door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan het hem onder 3 ten laste gelegde feit. Subsidiair is door de verdediging aangevoerd dat geen sprake is van een causaal verband tussen de deelname aan de criminele organisatie en de door [bedrijf 5] geleden schade, zodat de vordering dient te worden afgewezen.

Het hof overweegt hieromtrent het volgende.

Ingevolge artikel 51f, eerste lid, Sv kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces voegen. Van rechtstreekse schade is sprake indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. De vordering van de benadeelde partij [bedrijf 5] strekt tot vergoeding van de ten gevolge van de onder 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde deelname aan een criminele organisatie geleden schade. Deze strafbare gedraging, zoals neergelegd in 140 Sr, ziet op bescherming van de openbare orde. Nu de benadeelde partij niet is getroffen in dit belang dat met de overtreding van deze strafbepaling rechtstreeks wordt beschermd, is - naar het oordeel van het hof - geen sprake van schade die de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen heeft geleden. De benadeelde partij kan daarom niet in haar vordering worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 140 en 225 van het Wetboek van Strafrecht .

Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen het onder 2 primair en subsidiair en 4 primair en subsidiair ten laste gelegde.

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1 subsidiair en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.

Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 5]

Verklaart de benadeelde partij, [bedrijf 5], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.

Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. R.C.P. Haentjens en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. S.E.C. Debets, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van

22 februari 2012.

Mr. P. Greve is buiten staat het arrest mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature