Uitspraak
Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 225359 / KG ZA 12-39
Vonnis in kort geding van 15 februari 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. T.P. Boer te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. N. Stolk te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de brief d.d. 30 januari 2012 van [gedaagde] met producties
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [gedaagde]
- de brief d.d. 1 februari 2012 van [eiser] met een productie, namelijk het exploot van
opeising dwangsommen van 10 januari 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In 2011 is [eiser] do[gedaagde] in kort geding gedagvaard voor deze rechtbank. [gedaagde] heeft in die procedure gevorderd dat [eiser] wordt verboden:
- om zich primair in [woonplaats] en subsidiair in de omgeving van de woning van [gedaagde] te bevinden,
- om [gedaagde] aan te spreken, hetzij direct, hetzij telefonisch, dan wel door middel van sms-berichten, en
- om berichten over [gedaagde] te verspreiden via twitter, e-mail dan wel anderszins op internet te zetten.
2.2. Bij vonnis in kort geding van 14 oktober 2011 heeft de rechtbank Arnhem als volgt beslist:
5.1. verbiedt [eiser] gedurende zes maanden na betekening van dit vonnis zich te bevinden in [woonplaats]
in het gebied dat gearceerd is aangegeven op de plattegrond die aan dit vonnis is gehecht, welk gebied is begrensd door de [weg A], die niet tot het verboden gebied behoort, de [weg B], die wel tot het verboden gebied behoort, de [weg C] en de [weg D] die niet tot het verboden gebied behoren en de [weg E], die wel tot het verboden gebied behoort,
5.2. verbiedt [eiser] gedurende zes maanden na betekening van dit vonnis [gedaagde] aan te spreken,
hetzij direct, hetzij telefonisch, dan wel door middel van sms-berichten en om berichten over [gedaagde] te verspreiden via twitter, e-mail, dan wel anderszins op internet te zetten,
5.3. veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere keer dat
hij één of meer van de onder 5.1 en 5.2 opgelegde verboden overtreedt, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt. (…)
2.3. Op 26 oktober 2011 is de grosse van het vonnis van 14 oktober 2011 aan [eiser] betekend.
2.4. [eiser] heeft tegen het vonnis van 14 oktober 2011 hoger beroep ingesteld.
2.5. Op 10 januari 2012 heeft de deurwaarder in opdracht van [gedaagde] een exploot aan [eiser] betekend waarin [eiser] is aangezegd dat hij na de betekening van het vonnis van 14 oktober 2011 twee keer de in het vonnis vermelde verboden heeft overtreden en dat hij ten gevolge daarvan een bedrag van € 1.000,00 aan dwangsommen heeft verbeurd.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
- zal oordelen dat de aangevangen executie zijdens [gedaagde] puur op basis van de voornoemde twee bewijsstukken, misbruik van (proces)recht ex artikel 3:13 BW inhoudt, en de executie derhalve onrechtmatig is jegens [eiser] en niet verder mag plaatsvinden;
- zal bepalen dat de verdere werking van het vonnis van 14 oktober 2011 (voorlopig) dient te worden geschorst tot het Gerechtshof Arnhem in hoger beroep in de procedure tussen partijen nader heeft besloten althans arrest heeft gewezen;
- [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van deze procedure en in de eventuele kosten van executie van het vonnis.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
- bevoegdheid -
4.1. Het betoog van [gedaagde] dat de voorzieningenrechter [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen dient te verklaren, nu [eiser] het onderhavige executiegeschil op grond van artikel 351 Rv in hoger beroep aan het Gerechtshof had dienen voor te leggen, wordt verworpen. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 23 december 2008, NJF 2009, 102 waarin onder meer het volgende is overwogen en beslist:
‘(…) 4.2.1. Anders dan de voorzieningenrechter in rov 4.2. van het bestreden vonnis overweegt, valt, naar het oordeel van het hof, aan de tekst van artikel 351 Rv geen argument te ontlenen voor het aannemen van exclusieve bevoegdheid van de rechter in hoger beroep. In dat artikel wordt niet meer bepaald dan dat – indien hoger beroep is ingesteld tegen een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard – aan partijen de mogelijkheid geboden is bij de rechter in hoger beroep een incidentele vordering tot schorsing van de executie in stellen. Zij hoeven van die mogelijkheid geen gebruik te maken. De tekst van artikel 351 Rv verbiedt een kort geding met hetzelfde oogmerk niet, noch uitdrukkelijk, noch impliciet. (…)’
- spoedeisend belang -
4.2. Het spoedeisend belang vloeit in voldoende mate voort uit de aard van de vordering. Daarnaast heeft [eiser] verklaard dat het moeten betalen van € 1.000,00 aan volgens [gedaagde] verbeurde dwangsommen voor hem een behoorlijk bedrag is.
- dwangsommen verbeurd? -
4.3. In deze zaak gaat het in de kern genomen om de vraag of [eiser] twee keer een dwangsom van € 500,00 heeft verbeurd omdat hij in strijd met de veroordelingen in het vonnis van 14 oktober 2011 heeft gehandeld. [gedaagde] meent dat dit het geval is, terwijl [eiser] meent dat hij geen dwangsommen heeft verbeurd.
4.4. [gedaagde] stelt dat zij na betekening van het vonnis van 14 oktober 2011 een e-mailbericht van [eiser] heeft ontvangen en dat [eiser] haar blog heeft bezocht. Het ip-adres van de bezoeker van de blog komt overeen met het ip-adres van [eiser]. [gedaagde] is van mening dat deze benaderingen door [eiser] vallen onder hetgeen in het vonnis van 14 oktober 2011 is bepaald en dat [eiser] derhalve tweemaal een dwangsom van € 500,00 heeft verbeurd.
4.5. [eiser] betwist dat hij [gedaagde] op 28 oktober 2011 heeft gemaild en dat hij haar blog heeft bezocht. Daarnaast betoogt [eiser] dat het bezoeken van de blog van [gedaagde] hem ook niet in het vonnis van 14 oktober 2011 is verboden, zodat hij ook op die grond geen dwangsom heeft verbeurd.
4.6. Wanneer in een executiegeschil de vraag moet worden beantwoord of dwangsommen zijn verbeurd, moet de voorzieningenrechter onderzoeken of het door de rechter opgelegde verbod waaraan de dwangsom als sanctie is verbonden, is overtreden. In het executiegeschil heeft de voorzieningenrechter dus niet de taak de rechtsverhouding opnieuw te beoordelen, maar dient hij zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de rechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (zie HR 15 november 2002, NJ 2004, 410).
4.7. Beoordeeld dient te worden of de door [gedaagde] gestelde overtredingen onder de verbodsbepalingen in het vonnis van 14 oktober 2011 kunnen worden gebracht.
- e-mailbericht d.d. 28 oktober 2011 -
4.8. Allereerst heeft [gedaagde] gesteld dat zij op 28 oktober 2011 om 11:26 uur het volgende e-mailbericht van [eiser] heeft ontvangen:
‘Heb je nog advies voor me! Of voor jou in hoe je mij nu moet gaan aanpakken! Dacht je dat ik mij ten onterechte laat veroordelen met leugens [...]? Ik zal het OM laten zien in wat voor een persoon je bent met gegevens over mij’.
4.9. Op een vraag va de voorzieningenrechter is ter mondelinge behandeling gebleken dat de voorzieningenrechter in het vonnis van 14 oktober 2011, behoudens de duur van het verbod, exact heeft toegewezen wat [gedaagde] in haar dagvaarding heeft gevorderd. In deze door de advocaat van [gedaagde] geformuleerde verbodsbepaling is niet expliciet opgenomen dat het [eiser] verboden is om [gedaagde] aan te spreken door middel van het versturen van een e-mailbericht. Nog daargelaten de vraag of [eiser] het e-mailbericht heeft verzonden, betekent dit dat het eventueel versturen van een e-mailbericht aan [gedaagde] geen overtreding van het vonnis van 14 oktober 2011 kan opleveren. Het standpunt van [gedaagde] dat het versturen van een e-mailbericht onder de strekking van de verbodsbepalingen in het dictum van het vonnis van 14 oktober 2011 dient te worden gebracht, acht de voorzieningenrechter, zonder nadere toelichting die ontbreekt, onvoldoende aannemelijk gemaakt.
- bezoeken blog -
4.10. Ten tweede heeft [gedaagde] gesteld dat [eiser] na betekening van het vonnis de blog van [gedaagde] heeft bezocht en daarom een dwangsom van
€ 500,00 heeft verbeurd. Hierover wordt als volgt overwogen.
4.11. In het dictum van het vonnis van 14 oktober 2011 is geen verbodsbepaling opgenomen dat [eiser] de blog van [gedaagde] niet meer mag bezoeken. Niet geoordeeld kan derhalve worden dat [eiser], in het geval hij de blog heeft bezocht, in strijd met het vonnis van 14 oktober 2011 heeft gehandeld en dus een dwangsom heeft verbeurd.
4.12. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de executie van het vonnis van 14 oktober 2011 te schorsen voor zover de executie ziet op het innen van de twee dwangsommen op grond van het e-mailbericht d.d. 28 oktober 2011 om 11:26 uur en het bezoeken van de blog (zie exploit van opeising dwangsommen van 10 januari 2012). Er is geen grond aanwezig om de tenuitvoerlegging van het uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 14 oktober 2011 te schorsen totdat in hoger beroep over het oorspronkelijke geschil tussen [eiser] en [gedaagde] is beslist.
4.13. De vordering van [eiser] om te oordelen dat de aangevangen executie zijdens [gedaagde] puur op basis van de voornoemde twee bewijsstukken, misbruik van (proces)recht ex artikel 3:13 BW inhoudt, en de executie derhalve onrechtmatig is jegens [eiser] en niet verder mag plaatsvinden, wordt eveneens afgewezen. Met het toewijzen van deze vordering zou de voorzieningenrechter de rechtstoestand tussen partijen vaststellen, hetgeen naar haar aard niet voorlopig is.
4.14. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 90,64
- griffierecht 267,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.173,64
4.15. De kosten ten behoeve van het controleren van de adresgegevens van [gedaagde] ad € 7,00 worden afgewezen. Deze kosten zijn namelijk nodeloos gemaakt, nu de dagvaarding aan het kantoor van de advocaat van [gedaagde] is betekend.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. schorst de executie van het vonnis van 14 oktober 2011 van de Rechtbank Arnhem (bekend onder zaaknummer 220211 / KG ZA 11-457) voor zover de executie ziet op het innen van de twee dwangsommen zoals vermeld in het exploit van opeising dwangsommen d.d. 10 januari 2012,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.173,64, te vermeerderen met de executiekosten die uit ten uitvoerlegging van dit vonnis jegens [gedaagde] voortvloeien vanaf de veertiende dag na executie,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2012.
Coll: cl