Uitspraak
201104491/1/A2.
Datum uitspraak: 15 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
De raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het UWV),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 3 maart 2011 in zaak nr. 09/2511 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Alkmaar
en
het UWV.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 mei 2009 heeft het UWV de aanvraag van [wederpartij] om tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang over de periode van 1 maart 2008 tot en met 31 december 2009 afgewezen.
Bij besluit van 31 augustus 2009 heeft het UWV het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 maart 2011, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 31 augustus 2009 vernietigd en bepaald dat het UWV een nieuw besluit op het bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft het UWV bij brief, bij de Centrale Raad van Beroep ingekomen op 14 april 2011, hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroepschrift doorgezonden aan de Raad van State. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 16 mei 2011.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2011, waar het UWV, vertegenwoordigd door mr. P. Nicolai, werkzaam bij het UWV, en [wederpartij], in persoon en bijgestaan door mr. A.R. van der Veen, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i, aanhef en onder 1 °, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals dit gold ten tijde hier van belang en voor zover van belang, heeft een ouder voor een berekeningsjaar aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de ouder in dat jaar recht heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet, ten behoeve van wie het UWV re-integratie werkzaamheden, gericht op de bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces, laat verrichten.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, zoals dit gold ten tijde hier van belang en voor zover van belang, heeft een ouder in een berekeningsjaar aanspraak op een tegemoetkoming van het UWV, voor zover de ouder in dat jaar een persoon is die een uitkering ontvangt en gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder i.
Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (hierna: de Wet SUWI), zoals dit gold ten tijde hier van belang, heeft het UWV tot taak de inschakeling in het arbeidsproces te bevorderen van personen die recht hebben op een uitkering op grond van wetten als bedoeld in het eerste lid.
Ingevolge het zesde lid, voor zover hier van belang, draagt het UWV, indien de re-integratievisie daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van de uitkeringsgerechtigde, bedoeld in het vierde lid, zorg voor een plan gericht op behoud en verkrijging van mogelijkheden tot het verrichten van arbeid en inschakeling in arbeid. Het re-integratieplan wordt in samenspraak met de uitkeringsgerechtigde opgesteld.
Ingevolge het zevende lid, worden in het re-integratieplan verplichtingen en rechten van de uitkeringsgerechtigde vermeld voor zover die niet in de re-integratievisie zijn vermeld.
2.2. [wederpartij] heeft bij onderscheiden formulieren van 7 april 2009 een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang tijdens re-integratieactiviteiten bij het UWV aangevraagd voor de periode vanaf 1 maart 2008 tot en met 31 december 2008 en voor het gehele jaar 2009.
Aan het besluit van 14 mei 2009, gehandhaafd bij besluit van 31 augustus 2009, tot afwijzing van haar aanvragen heeft het UWV ten grondslag gelegd dat [wederpartij] geen gebruik maakte van een door het UWV bevorderde voorziening gericht op re-integratie.
2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geconcludeerd dat [wederpartij] in het kader van haar herstel van ziekte heeft deelgenomen aan een re-integratietraject en dat zij, gelet op het plan van aanpak van het UWV van 29 mei 2008 (hierna: het Plan van aanpak) en de uitlatingen van de verzekeringsarts A.P. Marlisa (hierna: de verzekeringsarts), ervan uit heeft mogen gaan dat haar de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang zou worden toegekend. De rechtbank heeft het besluit van 31 augustus 2009 vernietigd wegens strijd met het in artikel 7:12 van de Awb neergelegde motiveringsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.
2.4. Het UWV betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat [wederpartij] nooit een traject is gestart voor bemiddeling naar werk en zij hiervoor onvoldoende belastbaar werd geacht vanwege haar medische beperkingen. Hij baseert dit standpunt op de rapporten van de arbeidsdeskundige van 7 november 2008 en 8 januari 2009, waarin staat dat op dat moment geen bemiddeling naar werk plaats vond, en uit het rapport van de verzekeringsarts van 1 december 2008, waarin staat dat het UWV zal bekijken in hoeverre [wederpartij] met een traject ondersteund kan worden naar werk. De rechtbank heeft volgens het UWV ten onrechte uit de vermelding in het bijgestelde Plan van aanpak van 30 maart 2009, dat het regelen van kinderopvang een onderdeel is van de re-integratie, afgeleid dat er een re-integratietraject liep voor [wederpartij].
2.4.1. Niet in geschil is dat [wederpartij] in de periode waarop haar aanvragen betrekking hebben, een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wko . Beoordeeld moet worden of [wederpartij] gebruik maakte van een voorziening gericht op re-integratie.
2.4.2. Op 9 januari 2008 en 12 maart 2008 is [wederpartij] vanwege haar aanspraak op de Ziektewet medisch beoordeeld door de verzekeringsarts. Volgens zijn probleemanalyse van 18 maart 2008 is [wederpartij] belastbaar volgens graduele belasting, heeft zij re-integratiemogelijkheden en moet het Plan van aanpak gericht zijn op activering naar werk en ondersteuning van [wederpartij] daarbij.
In het Plan van aanpak van 29 mei 2008 heeft een arbeidsdeskundige van het UWV, op de vragen of inzet van re-integratie-instrumenten aan de orde is en welke stappen moeten worden gezet om tot werkhervatting te komen, vermeld dat [wederpartij] in behandeling gaat bij een psycholoog, dat zij daarnaast start met medische fitness bij een fysiotherapeut, betaald door het UWV, en dat zij wordt gevolgd door een re-integratiebegeleider, die afspraken zal maken voor medische fitness, het verloop zal volgen en [wederpartij] na drie maanden zal laten oproepen bij de verzekeringsarts.
De verzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 3 september 2008 vermeld dat [wederpartij] onder behandeling is bij een psycholoog.
In de rapportage van 7 november 2008 van een arbeidsdeskundige van de Regio Noord-Holland-Noord is vermeld dat het bezoek van [wederpartij] aan de psycholoog is afgebouwd tot één keer per vier weken, dat zij twee maal per week deelneemt aan medische fitness en dat zij vrijwilligerswerk wil gaan verrichten. In zijn rapportage van 8 januari 2009 heeft deze arbeidsdeskundige vermeld dat [wederpartij] nog steeds in gesprek is met haar psycholoog, dat zij een fysiotherapeut bezoekt en dat zij sinds december 2008 werkt als vrijwilligster. Verder heeft hij hierin vermeld dat in overleg met de verzekeringsarts is besloten dat [wederpartij] een expertise zal ondergaan om te bepalen of het reëel is haar te gaan begeleiden naar werk, hetgeen betekent dat hij zijn re-integratie-inspanningen voorlopig stop zet en wacht tot de conclusie van de expertise bekend is.
De verzekeringsarts heeft het Plan van aanpak bijgesteld bij formulier van 30 maart 2009. Volgens deze bijstelling dient [wederpartij], zoals eerder is afgesproken, zorg te dragen voor voortzetting van de kinderopvang zodat zij meteen aan het werk kan gaan als zij weer volledig hersteld is. Daarbij is vermeld dat het regelen van kinderopvang onderdeel is van haar re-integratie.
2.4.3. Uit het voorgaande blijkt dat in de periode waarop de aanvragen zien, de verzekeringsarts en arbeidsdeskundigen voor het UWV werkzaamheden hebben verricht gericht op de bevordering van de inschakeling van [wederpartij] in arbeid. Voorts blijkt hieruit dat [wederpartij], overeenkomstig het Plan van aanpak, in die periode gebruik heeft gemaakt van de haar door het UWV geboden voorzieningen, te weten begeleiding door een psycholoog en medische fitness. Ter zitting heeft [wederpartij] onweersproken gesteld dat zij is gevolgd door een re-integratiebegeleider. Ook daarmee is uitvoering gegeven aan het Plan van aanpak. Voorts heeft [wederpartij] ter zitting gesteld dat zij de kinderopvang, alhoewel tegen haar zin, heeft voortgezet. Daarmee heeft zij het bijgestelde Plan van aanpak nageleefd. De rechtbank heeft derhalve terecht geconcludeerd dat [wederpartij] in het kader van haar herstel heeft deelgenomen aan een re-integratietraject. Dat zij nog niet is bemiddeld naar werk zoals het UWV heeft betoogd, doet hier niet aan af. Dit is geen vereiste om aanspraak te kunnen maken op de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. In dit verband wordt verwezen naar de geschiedenis van de totstandkoming van de Wko (Kamerstukken II, 2001-2002, 28447, nr. 3, blz. 13), waarin staat dat ouders die van kinderopvang gebruik maken omdat zij arbeid en zorg combineren aanspraak maken op een tegemoetkoming en dat arbeid in dit verband breed moet worden opgevat. Het gaat niet alleen om werknemers en zelfstandigen, maar ook om uitkeringsgerechtigden die van kinderopvang gebruik willen maken vanwege deelname aan toeleidingstrajecten naar betaald werk, zo volgt uit de wetsgeschiedenis.
2.4.4. Het voorgaande brengt met zich dat [wederpartij] aanspraak maakt op de door haar aangevraagde tegemoetkoming van het UWV. De rechtbank heeft terecht het besluit van 31 augustus 2009 vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb .
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Het UWV dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 904,91 (zegge: negenhonderdvier euro en eenennegentig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2012
362-615.