Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 11 januari 2012
Zaaknummer : 105.008.889/01
Rekestnr. (oud) : R06/00168
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 05-1491
[appellant],
thans wonende te [woonplaats, Turkije]
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat voorheen mr. E. Grabandt, thans mr. M. Dogan te Nijmegen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P.A.M. van Leeuwen te Schiedam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 7 februari 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 7 november 2005.
De moeder heeft op 15 september 2006 op voorhand pleitnotities met bijlagen ingediend.
De raad heeft het hof bij brief van 19 juni 2006 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 29 september 2006 is de zaak mondeling behandeld, alwaar de behandeling van de zaak, wegens het niet verschijnen van de advocaat van de vader, is aangehouden. Van die mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
Op 14 maart 2007 mondelinge behandeling voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
Ter zitting heeft mr. M. Dogan een stuk van het Internationaal Juridisch Instituut overgelegd.
Het hof heeft de zaak aangehouden in afwachting van de afloop van de in Turkije aanhangige zaak. Van die mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
Bij het hof zijn nadien de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 26 maart 2009 een faxbericht van diezelfde datum met een vertaling van het vonnis van 2 december 2008 van de rechtbank familiezaken te Karaman, Republiek Turkije;
- op 8 april 2009 een brief van 7 april 2009, waarin is meegedeeld dat, hoewel tegen het echtscheidingsvonnis uitgesproken door de Turkse rechtbank hoger beroep is ingesteld doch niet ten aanzien van de echtscheiding , daarmee vaststaat dat naar Turks recht de echtscheiding een feit is. De echtscheiding kan naar Nederlands recht worden uitgesproken. Omdat over de overige geschilpunten tussen partijen geen, dan wel onvoldoende duidelijkheid bestaat, stelt de moeder zich op het standpunt dat de procedure bij de Hoge Raad in Turkije dient te worden afgewacht, alvorens het hof over die geschilpunten een uitspraak kan doen.
Het hof heeft bij brief van 26 augustus 2009 partijen verzocht het hof mee te delen of zij het Turkse echtscheidingsvonnis van 2 december 2008 willen laten erkennen conform het bepaalde in artikel 2 van de Wet conflictenrecht huwelijk .
Van de zijde van de moeder is bij het hof op 31 december 2009 een faxbericht van diezelfde datum ingekomen waarin is meegedeeld dat erkenning van het voormelde echtscheidingsvonnis nog niet heeft plaatsgevonden en is verzocht de zaak aan te houden voor een periode van drie maanden.
Voorts zijn van de zijde van de moeder bij het hof de volgende stukken ingekomen:
- op 29 april 2010 een faxbericht van diezelfde datum waarin is meegedeeld dat het in Turkije uitgesproken echtscheidingsvonnis inmiddels in Nederland is erkend. Voorts is bericht dat er een probleem is gelegen in de omstandigheid dat in de Nederlandse echtscheidingsbeschikking is bepaald dat de moeder belast wordt met het ouderlijk gezag over de minderjarigen en dat dit nu niet kan worden geëffectueerd. De moeder stelt dat wellicht door alsnog de bestreden beschikking te bekrachtigen kan worden bereikt dat in het gezagsregister kan worden opgenomen dat de moeder belast is met het ouderlijk gezag over de minderjarigen;
- op 15 juli 2010 een faxbericht van diezelfde datum waarin is bericht dat nu de in Turkije uitgesproken echtscheiding in Nederland is erkend, de moeder er geen belang meer heeft dat een Nederlands rechtscollege zich over de echtscheiding uitspreekt. De moeder is voornemens een procedure bij de rechtbank Rotterdam te starten waarin de moeder verzoekt dat zij uitsluitend zal zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen;
- op 5 mei 2011 een brief van 4 mei 2011 waarin is verzocht om te beslissen over het hoger beroep, dan wel de wederpartij voor de laatste keer in de gelegenheid te stellen zich uit te laten, bij gebreke waarvan zal worden beslist.
Van de zijde van de vader is bij het hof op 15 juni 2011 een faxbericht van diezelfde datum ingekomen waarin is verzocht om vonnis te wijzen conform de uitspraak van de Hoge Raad van Turkije.
Het hof heeft partijen bij brief van 25 juli 2011, onder meer, als volgt bericht.
“Uit de brief van mr. Dogan van 15 juni 2011 begrijpt het hof dat er een uitspraak zou zijn van de “Turkse Hoge Raad”. Nu iedere toelichting ontbreekt, waaronder het bijvoegen van de uitspraak, voorzien van een beëdigde vertaling, is het in die brief gedane verzoek om vonnis te wijzen (bedoeld zal zijn beschikking te geven) volstrekt niet onderbouwd.[...]
Gezien de inmiddels verstreken tijd oordeelt het hof het noodzakelijk dat partijen voorafgaand aan de zitting schriftelijk hun visie geven op de huidige situatie en – gezien de in Turkije gegeven beslissingen – de juridische consequenties van die beslissing voor de nog bij het hof aanhangige zaak.
Het hof gaat bij het bovenstaande ervan uit dat de echtscheiding niet langer in geschil is en dat mr. Dogan als meest gerede partij zo spoedig mogelijk , maar uiterlijk op 1 september 2011 de door hem genoemde uitspraak van de “Turkse Hoge Raad” zal overleggen aan het hof, uiteraard voorzien van een beëdigde vertaling en onder gelijktijdige toezending aan de wederpartij. [...]
Van de advocaten verwacht het hof dat zij uiterlijk 23 oktober 2011 hun visie schriftelijk aan het hof zullen meedelen.
Deze visie betreft de bevoegdheid van het hof tegen de achtergrond van het rapport van het Internationaal juridisch instituut en voor zover betrekking hebbend op de nog aan de orde zijnde geschillen, zoals het gezag, de verdeling van de zorgtaken en de verdeling.
Voorts wenst het hof geïnformeerd te worden over de invulling van de zorgtaken in de achterliggende periode.
Het hof geeft de advocaten in overweging zich (met name ten aanzien van de verdeling) spoedig met elkaar te verstaan: Indien appellant dan wel partijen wensen dat het hof een beslissing zal geven over de verdeling zullen zij het hof volledig hebben te informeren over de bevoegdheid van het hof, het toepasselijk recht en de daaruit voortvloeiende consequenties, uiteraard onder het verstrekken van een deugdelijke beschrijving van hetgeen volgens hen tot het te verdelen vermogen behoort.
Het hof gaat ervan uit dat partijen hun standpunten gemotiveerd en zo nodig met stukken onderbouwd zullen toelichten en steeds onder gelijktijdige toezending van afschriften aan de wederpartij.”
Op 31 augustus 2011 is van de zijde van de vader een faxbericht van diezelfde datum ingekomen met bijlagen.
Van de zijde van de moeder is bij het hof op 20 oktober 2011 een faxbericht van diezelfde datum ingekomen waarin, onder meer, is bericht dat er tot op heden nog geen stukken zijn ontvangen zodat de moeder niet op de hoogte is van de uitspraak van de Hoge Raad van Turkije en zich daarover niet kan uitlaten.
Van de zijde van de vader is bij het hof op 7 november 2011 een faxbericht van diezelfde datum ingekomen met bijlagen.
In reactie daarop is van de zijde van de moeder bij het hof op 14 november 2011 een faxbericht van diezelfde datum ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 15 november 2011 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
De mondelinge behandeling is op 17 november 2011 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Voorts is, onder meer en uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat het gezag over de hierna te noemen minderjarige kinderen voortaan uitsluitend door de moeder zal worden uitgeoefend.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Onder meer staat het volgende vast:
De vader en de moeder zijn op [in 1999] te [plaats] (Turkije) buiten gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk zijn de volgende nog minderjarige kinderen geboren:
- [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], verder: [de minderjarige 1], en
- [de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], verder: [de minderjarige 2],
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
Op 13 juni 2005 heeft de moeder bij de rechtbank te Rotterdam een verzoek tot echtscheiding met nevenverzoeken ingediend. De moeder heeft onder meer verzocht te bepalen dat zij alleen met het ouderlijk gezag over de kinderen wordt belast. De vader heeft geen verweer gevoerd. Het verzoek van de moeder ter zake het gezag is bij de bestreden beschikking toegewezen.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan:
Op 16 mei 2005 heeft de vader bij de rechtbank te Karaman (Turkije) een verzoek tot echtscheiding ingediend.
Bij het vonnis van 2 december 2008 van de rechtbank familiezaken te Karaman, Republiek Turkije is, onder meer:
- de scheiding uitgesproken tussen de vader en de moeder;
- de voogdij over de gezamenlijke kinderen van de partijen aan de moeder toegekend;
- bepaald dat, indien de kinderen van wie de voogdij aan de moeder en de vader in dezelfde stad woonachtig zijn er tussen hen een omgangsregeling vastgesteld waarbij zij elke tweede zondag van de maand tussen 10.00 en 18.00 uur en in de vierde week de zaterdag vanaf 10.00 uur tot zondag 18.00 uur elkaar kunnen zien en indien ze niet in dezelfde stad wonen de kinderen door hun vader zullen worden opgehaald en worden teruggebracht op dezelfde plek op de dagen tussen de data 1-30 augustus, op de tweede dag van de beide religieuze feestdagen vanaf 10.00 uur tot aan de derde dag van de feestdagen om 18.00 uur, gedurende de schoolperiode van het kleine kind tijdens de halfjaarlijkse vakanties van zaterdag 10.00 uur tot aan de twintigste dag van de maand (juli; het hof begrijpt:) juni om 10.00 tot aan de twintigste dag van juni om 18.00 uur onder de voorwaarde dat hij gedurende deze perioden in hun behoeftes zal voorzien.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De vader verzocht in hoger beroep aanvankelijk het hof, (het hof begrijpt) de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de zaak aan te houden totdat de beslissing in de buitenlandse procedure is gegeven en zichzelf onbevoegd te verklaren om van deze zaak kennis te nemen.
Voor het geval het hof zich bevoegd acht van deze procedure kennis te nemen verzocht de vader:
- ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding: tot referte;
- ten aanzien van het verzoek tot toewijzing van de kinderen:
primair: de hoofdverblijfplaats van de kinderen te bepalen bij de vader en hem met uitsluiting van de moeder te belasten met het gezag over de kinderen;
secundair: de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader te bepalen en zowel de vader als de moeder gezamenlijk te belasten met het gezag over de kinderen;
meer secundair: de kinderen toe te wijzen aan de vader en zowel de vader als de moeder gezamenlijk te belasten met het gezag over de kinderen, met de hierna volgende omgangsregeling, inhoudende dat de kinderen eenmaal per veertien dagen een weekend van vrijdagmiddag 16.00 uur tot zondagmiddag 16.00 uur bij de vader zullen verblijven, alsmede in onderling overleg de helft van de schoolvakanties
- partijen te veroordelen met elkander over te gaan tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, met benoeming van een notaris en onzijdige personen als volgens de wet.
De vader heeft in zijn faxbericht van 20 oktober 2011 zijn verzoek gewijzigd c.q. aangevuld en wel als volgt:
- de Nederlandse rechter dient zich hetzij onbevoegd te verklaren dan wel dient de Nederlandse rechter de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans deze verzoeken af te wijzen;
- voor wat betreft de echtscheiding, het gezag over de minderjarigen en de bepaling dat de feitelijke verblijfplaats van de kinderen bij hun moeder zal zijn, conformeert de vader zich aan de uitspraak van de rechtbank Karaman, Turkije en de uitspraak van de Hoge Raad in Turkije;
- een omgangsregeling vast te stellen, inhoudende dat de vader omgang met de minderjarigen zal hebben wanneer hij hetzij zich in Nederland bevindt hetzij de kinderen zich in Turkije bevinden met de aanvulling dat de vader minstens eenmaal per jaar vier weken de kinderen bij zich zal hebben, met oplegging van een dwangsom van € 500,- per overtreding.
2. De moeder bestrijdt zijn beroep.
3. Het hof overweegt als volgt.
Vast staat dat de vader op 18 mei 2005 een verzoek tot echtscheiding heeft ingediend bij de rechtbank in Turkije. De moeder heeft haar verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend op 13 juni 2005, derhalve later dan de vader.
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling van 14 maart 2007 de zaak, in afwachting van de afloop van de tussen partijen in Turkije aanhangige procedure, aangehouden.
De rechtbank te Karaman, Turkije, heeft bij vonnis van 2 december 2008, voor zover van belang, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en beslist op nevenvoorzieningen met betrekking tot de voogdij over de minderjarigen en de omgang tussen de vader en de minderjarigen. De vader is daarvan in cassatie gegaan bij de Hoge Raad in Turkije met betrekking tot de ouderlijke macht over de minderjarigen. Bij arrest van 7 april 2010 van de Hoge Raad in Turkije is het vonnis van de rechtbank te Karaman bevestigd. De echtscheiding is – zo heeft de moeder ter zitting onweersproken verklaard – in januari 2010 of februari 2010 in Nederland ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Op grond van artikel 10 Verdrag inzake de erkenning van beslissingen betreffende de huwelijksband van 8 september 1967, waarbij zowel Nederland als Turkije partij zijn, onthoudt een autoriteit van een andere verdragsluitende staat zich ambtshalve van het nemen van een beslissing ten gronde inzake een bij hen ingestelde vordering betreffende hetzelfde onderwerp, tussen dezelfde partijen, handelend in dezelfde hoedanigheid.
Tegen die achtergrond zal het hof de bestreden beschikking vernietigen ten aanzien van de daarin tussen partijen uitgesproken echtscheiding en het ouderlijk gezag, en het vorenstaande leidt ertoe dat op die onderdelen geen beslissing meer behoeft te worden gegeven.
Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
4. De (advocaat van de) vader heeft ter zitting van 17 november 2011 het verzoek partijen te veroordelen met elkaar over te gaan tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, met benoeming van een notaris en onzijdige personen als volgens de wet, ingetrokken.
Omgangsregeling
5. De vader heeft in hoger beroep voor het eerst een omgangsregeling verzocht. Na wijziging van zijn verzoek vraagt de man thans (het hof begrijpt:) de door de rechtbank in Turkije vastgestelde omgangsregeling te wijzigen, in die zin dat de vader omgang met de minderjarigen zal hebben wanneer hij hetzij zich in Nederland bevindt, hetzij de kinderen zich in Turkije bevinden met de aanvulling dat de vader minstens eenmaal per jaar vier weken de kinderen bij zich zal hebben, met oplegging van een dwangsom van € 500,- per overtreding. Ter onderbouwing van zijn verzoek stelt de vader dat de Hoge Raad in Turkije geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat hij niet in Nederland woont, maar in Turkije. Het is de moeder die de contacten tussen de vader en de minderjarigen tegenwerkt, aldus de vader.
6. De moeder heeft het verzoek van de vader bestreden. In haar verweer heeft ze het volgende naar voren gebracht. De vader heeft in 2005 één van de minderjarigen naar Turkije ontvoerd. Nadat de moeder in Nederland aangifte heeft gedaan bij de politie, is de vader bij zijn terugkeer in Nederland gearresteerd. Hij is vervolgens vrijgelaten onder de voorwaarde dat hij de minderjarige binnen één week weer terug zou brengen naar Nederland. De vader heeft aan deze voorwaarde voldaan, maar heeft nadien nog telefonische bedreigingen geuit. De minderjarigen hebben de vader sinds januari 2006 niet meer gezien en kennen hem niet. Omgang acht de moeder in strijd met de belangen van de minderjarigen.
7. Het hof stelt voorop dat nu de rechter in Turkije reeds een beslissing heeft genomen betreffende de omgang, de Nederlandse rechter zich ambtshalve van een dergelijke beslissing in beginsel dient te onthouden. Gelet op de door de vader gestelde en door de moeder niet weersproken wijziging van omstandigheden, inhoudende dat de vader thans woonachtig is in Turkije, terwijl de minderjarigen in Nederland verblijven, ziet het hof echter aanleiding alsnog een uitspraak te doen over de door de vader verzochte omgangsregeling. Het hof neemt in aanmerking dat de moeder ter zitting kenbaar heeft gemaakt dat zij zich er in kan vinden als het hof een beslissing neemt over de omgang. Het hof neemt daarbij in aanmerking het Verdrag betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van de minderjarigen van 5 oktober 1961
8. Gelet op hetgeen tussen partijen is voorgevallen en de omstandigheid dat de vader weliswaar stelt dat hij minimaal één keer per jaar naar Nederland komt, maar dat niet bekend is wanneer en waar, en de minderjarigen de vader al zeer lange tijd niet hebben gezien, komt het hof tot het oordeel dat de door de vader verzochte omgangsregeling gezien het ongestructureerde, incidentele en (dus) voor de minderjarigen onvoorspelbare karakter daarvan niet in het belang van de minderjarigen kan worden geacht, zodat het hof dit verzoek zal afwijzen.
9. Het hof zal als volgt beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en de moeder is belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen;
wijst het verzoek van de vader tot wijziging van de in het vonnis van 2 december 2008 van de rechtbank Karaman, Turkije, vastgestelde omgangsregeling af;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Van Kempen en Kamminga, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 januari 2012.