Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Deze rechterlijke uitspraak is tegenwoordig bekend onder ECLI:NL:GHSHE:2012:BV3112 , LJN BV3112

Inhoudsindicatie:

Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, onder verbetering van de motivering van de opgelegde maatregel (terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging). De tbs wordt opgelegd ter zake van vier gevallen van bedreiging. Het hof heeft uitdrukkelijk stilgestaan bij de vraag of - in plaats van tbs met dwangverpleging - kan worden volstaan met de minder zware maatregelen van tbs met voorwaarden of plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar. Het hof is van oordeel dat de minder zware maatregelen, gelet op de ernst van de problematiek van verdachte en diens behandelingsverleden, geen adequate behandelingsmodaliteiten voor verdachte vormen. Het hof is, met de eerste rechter, van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen oplegging van de maatregel van tbs met dwangverpleging eist. Gelet op de aard van de bewezenverklaring bedraagt de maximale duur van de tbs vier jaren.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



Sector strafrecht

Parketnummer : 20-003150-11

Uitspraak : 6 februari 2012

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 augustus 2011 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 01-845157-10 en 01-840803-10, tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] [geboorteland] op [geboortedatum],

volgens de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven te

[woonplaats], [adres],

thans gedetineerd te Amsterdam PPC te Amsterdam.

Hoger beroep

De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd en de verdachte te dier zake zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en met oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege, met toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2], en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, en met afwijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3].

De verdediging heeft geen verweren gevoerd met betrekking tot de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. De verdediging heeft ten aanzien van de sanctie verweer gevoerd tegen de oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, onder verbetering van de motivering van de opgelegde maatregel. Het stelt voor al hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder “De maatregel ter beschikkingstelling” (blz. 10-11 van het vonnis) het hierna volgende in de plaats.

Op te leggen maatregel

De verdediging heeft zich verzet tegen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling disproportioneel zou zijn, gezien de relatief geringe ernst van de thans aan de verdachte ten laste gelegde strafbare feiten. Daarnaast is niet voldaan aan het gevaarscriterium, nu niet is gebleken van auto-agressieve gedragingen van de verdachte. Voorts hebben de aan het Pieter Baan Centrum verbonden gedragsdeskundigen in hun rapport d.d. 12 juli 2011 ook geen maatregel van terbeschikkingstelling geadviseerd. Het advies van het Pieter Baan Centrum biedt voldoende aanknopingspunten voor een andere afdoening dan een TBS-maatregel, aldus de verdediging.

Het hof overweegt hieromtrent het volgende.

Bij de beantwoording van de vraag of een last tot terbeschikkingstelling dient te worden gegeven, heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

Daarbij heeft het hof de inhoud van de volgende rapporten in aanmerking genomen:

- het rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, d.d. 12 juli 2011, opgemaakt door A.E. Grochowska, psychiater en I. Schilperoord, psycholoog;

- het Pro Justitia psychiatrisch rapport, op 14 september 2010 opgemaakt door Dr. A.J.W.M. Trompenaars, psychiater.

Voorts heeft het acht geslagen op de verklaring die Grochowska voornoemd als deskundige heeft afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep.

De geestvermogens van de verdachte

De gedragsdeskundigen I. Schilperoord en A.E. Grochowska van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum, hebben in hun rapport d.d. 12 juli 2011 in antwoord op de vraag of de verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en, zo ja, hoe dat in diagnostische zin is te omschrijven, onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende gerapporteerd en geconcludeerd:

“Op basis van de observaties op de afdeling, beschikbare collaterale informatie en het beloop in detentie kan gesteld worden dat bij betrokkene sprake is van actuele psychiatrische problematiek. De bij hem waargenomen klachten en symptomen (achterdocht en paranoïde houding en uitspraken, vijandigheid, mogelijk het stemmen horen, het bonken en schreeuwen) voldoen momenteel aan de criteria van een psychotische stoornis niet anderszins omschreven (NAO). (…) Op basis van de beschikbare informatie kan gesteld worden dat deze stoornis rond 2001 ontstaan is en een chronisch beloop met meerdere acute exacerbaties (terugvallen) heeft. (…) Daarnaast zijn er sterke aanwijzingen voor verdovende middelenproblematiek. Zowel hard- als softdrugs kunnen bij hem uitlokkers zijn van een psychose. Bij betrokkene is sprake van een lage frustratietolerantie, vijandigheid en een gestoorde agressieregulatie die duidelijk samenhangen met zijn psychotische klachten. Zijn agressiviteit is vaak paranoïde gekleurd en manifesteert zich op verschillende manieren (het schreeuwen, het slaan op spullen, intimidatie en verbale agressie tegen bekende en onbekende personen). Enkele incidenten van fysieke agressie tegenover anderen, mogelijk onder invloed van een psychose, zijn bij hem in het milieuonderzoek beschreven.

Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was bij betrokkene sprake van een psychotische stoornis niet anderszins omschreven (NAO) zonder dat bij deze feiten afzonderlijk meer concreet kan worden vastgesteld in welke mate ten tijde ervan ook sprake was van manifeste psychopathologie. Uit het penitentiair dossier en uit beschikbare medische gegevens komt naar voren dat betrokkene vooral in detentie in de maanden voor zijn opname in het PBC ernstig psychotisch ontregeld is geraakt.

Hoewel door de weigering van betrokkene het niet mogelijk is geweest om met hem het tenlastegelegde te bespreken en weinig bekend is over de omstandigheden waaronder het tenlastegelegde plaatsvond, is het zeer aannemelijk dat er een verband bestaat tussen bovengenoemde stoornis en de ten laste gelegde feiten. Omdat betrokkene gevoelig is voor psychosociale stressfactoren, zijn frustratietolerantie structureel verlaagd is en zijn achterdocht snel kan leiden tot agressieve (vooral verbale) uitbarstingen, wordt het pathologische (minimum) niveau van het duurzaam disfunctioneren bereikt waarbij gesproken kan worden van chronisch verminderde beheersbaarheid, en daardoor van de inperking van de wilsvrijheid ten opzichte van de ten laste gelegde feiten. Betrokkene wordt in ieder geval als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, indien bewezen. Het precieze verband tussen zijn wisselende toestand onder invloed van stress, mogelijk gebruik van middelen en medicatie, en de ten laste gelegde feiten kan echter, wegens beperkingen van het onderzoek, niet nader onderzocht worden.” (pag.48-50)

Het hof verenigt zich met de conclusie de psycholoog en psychiater dat verdachte (in ieder geval) verminderd toerekeningsvatbaar is. Op grond van de hiervoor weergegeven inhoud van het rapport van het PBC stelt het hof vast dat een eventuele verdere mate van vermindering van toerekeningsvatbaarheid niet kan worden vastgesteld als gevolg van verdachtes weigering om volledige medewerking te verlenen aan het onderzoek. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de deskundige A.E. Grochowska ter terechtzitting in hoger beroep heeft voorgesteld om verdachte nader te onderzoeken, doch dat verdachte zijn medewerking hier niet aan wilde verlenen. Weliswaar heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij bereid is mee te werken aan nader onderzoek, doch zulks onder andere onder de voorwaarde dat dit een gesprek inhoudt met een psycholoog die niet is verbonden aan het Pieter Baan Centrum; voorts wenst hij niet mee te werken aan nader onderzoek door een psychiater. Nu verdachte zelf een voorwaarde aan zijn medewerking verbindt -bij voldoening waaraan overigens naar de opvatting van het hof een nader onderzoek als het hof voor ogen zou staan niet mogelijk zou zijn- , is het hof van oordeel dat bij verdachte geen sprake is van een waarachtige bereidheid zich te onderwerpen aan een onderzoek ten behoeve van een nader rapport.

Ten aanzien van het recidivegevaar houdt het rapport voorts onder meer het volgende in:

“De kans op herhaling van soortgelijke delicten zonder behandeling is groot. Betrokkene is ten tijde van het onderzoek chronisch psychotisch maar weigert stellig de aangeboden medicatie. Zodra hij vrijkomt, is de kans groot dat hij opnieuw in een ernstige pyschose zal terugvallen. Omdat bij betrokkene een psychotische ontregeling vaak gepaard gaat met agressie is het recidiverisico voor strafbare feiten als de ten laste gelegde hoog. Dit wordt ondersteund door betrokkenes verhoogde score op de HCR-20, een standaard risicotaxatie-instrument. Het is tevens van belang om te benadrukken dat verdovende middelen en psychosociale stressfactoren belangrijke uitlokkers zijn van zijn psychoses, dat zijn steunsysteem waarschijnlijk uitgeput is ten gevolge van talrijke problemen en incidenten en dat de toegankelijkheid van zorginstellingen beperkt is door de problemen in de behandelrelatie en zijn moeite om hulp te vragen.

Wegens het gebrek aan informatie over de toestand van betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde om de toerekeningsvatbaarheid goed te kunnen beoordelen kan een opname in een psychiatrisch ziekenhuis krachtens een artikel 37 Sr niet geadviseerd worden. Een behandeling binnen een voorwaardelijk kader (een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke gevangenisstraf) is door het gebrek aan medewerking van betrokkene momenteel niet aan de orde. (…) De huidige toestand van betrokkene vereist een adequate psychiatrische behandeling binnen een gesloten klinische setting.” (pag. 50-51)

Op grond van de hiervoor weergegeven conclusies van de psycholoog I. Schilperoord en de psychiater A.E. Grochowska, die het overneemt, stelt het hof vast dat bij de verdachte tijdens het begaan van de ten laste gelegde feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, dat zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van deze feiten door die ziekelijke stoornis van de geestvermogens werden beïnvloed en dat die ziekelijke stoornis van de geestvermogens van invloed is op het recidivegevaar, welk gevaar als groot moet worden beoordeeld.

De alternatieven voor terbeschikkingstelling met dwangverpleging

Het hof heeft uitdrukkelijk stilgestaan bij de vraag of - in plaats van terbeschikkingstelling met dwangverpleging - kan worden volstaan met de minder zware maatregelen van terbeschikkingstelling met voorwaarden of plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar.

Het alternatief van terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt door het hof terzijde geschoven nu daartoe geen verzoek is gedaan door de verdediging en er geen voorstel voorhanden is met betrekking tot de op te leggen voorwaarden en de feitelijke mogelijkheden tot effectuering. Daarnaast overweegt het hof dat blijkens artikel 38, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht terbeschikkingstelling met voorwaarden slechts mogelijk is indien de verdachte een (betrouwbare) bereidheid heeft uitgesproken tot medewerking is aan die voorwaarden, zoals een vorm van behandeling. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is daarvan niet gebleken.

De maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis krachtens artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht kan slechts worden opgelegd, indien het strafbaar feit aan de verdachte niet kan worden toegerekend wegens de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Dit doet zich hier niet voor nu niet kan worden geoordeeld dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde geheel ontoerekeningsvatbaar was.

Een behandeling van de verdachte, op te leggen als bijzondere voorwaarde in het kader van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, is naar het oordeel van het hof geen begaanbaar pad. In de eerste plaats hebben de gedragsdeskundigen geconcludeerd dat behandeling binnen een voorwaardelijk kader door gebrek aan medewerking van verdachte niet aan de orde is. In de tweede plaats ziet het hof, gelet op de duur van het voorarrest, geen ruimte meer voor een voorwaardelijk strafdeel van voldoende duur.

De deskundigen achten de benodigde behandelvoorwaarden te realiseren bij plaatsing op een gespecialiseerde afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis zoals een FPA of een FPK. Derhalve wordt geadviseerd om betrokkene krachtens artikel 15 lid 5 van de Penitentiaire Beginselenwet op te nemen in een psychiatrisch ziekenhuis.

Echter, gelet op de straf die gewoonlijk voor de bewezenverklaarde feiten wordt opgelegd en de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, is het hof van oordeel dat geen ruimte is voor een oplegging van gevangenisstraf van zodanige omvang dat een dergelijke opname effectief kan worden gerealiseerd.

De deskundigen hebben geadviseerd, in het geval een opname in een psychiatrisch ziekenhuis binnen het strafrechtelijk kader niet te realiseren is, bij ontslag uit detentie een civiele procedure in het kader van de Wet BOPZ te overwegen. Evenals de rechtbank acht het hof een dergelijke procedure evenwel ontoereikend voor de behandeling van de psychiatrische problemen van de verdachte. Het hof heeft hierbij acht geslagen op het rapport van de deskundigen waaruit blijkt dat de verdachte in het verleden verschillende keren met een rechterlijke machtiging is opgenomen, waarbij hij verplicht werd om medicatie te gebruiken, op welke medicijnen verdachte goed reageerde. Wanneer de rechterlijke machtiging verviel, stopte hij echter telkens met zijn medicatie, ging hij meer softdrugs gebruiken, waarna de psychose na een aantal maanden terugkeerde. Het hof sluit een dergelijke gang van zaken ook thans niet uit. Hoewel de behandelbaarheid van de stoornis met antipsychotische medicatie in het verleden als goed is beoordeeld, is gebleken dat verdachte buiten het gedwongen behandelkader niet bereid was om de antipsychotische medicatie op vrijwillige basis te gebruiken. Alhoewel verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard bereid te zijn om medicijnen te gebruiken, acht het hof deze toezegging - gelet op zijn evenomschreven verleden - niet veel waard. Het hof is daarom van oordeel dat een gedwongen opneming op grond van de Wet BOPZ ontoereikend is.

Het hof is van oordeel dat de hiervoor omschreven maatregelen, gelet op de ernst van de problematiek van de verdachte en diens behandelingsverleden, geen adequate behandelingsmodaliteiten voor de verdachte vormen.

De ernst van de bewezenverklaarde feiten

Bij de beantwoording van de vraag of de bewezen verklaarde bedreigingen voldoende ernstig zijn om oplegging van terbeschikkingstelling met dwangverpleging te rechtvaardigen, stelt het hof voorop dat de wetgever in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht heeft voorzien in de mogelijkheid om die maatregel op te leggen ter zake van feiten waarop een maximum gevangenisstraf is gesteld van vier jaren of meer, alsmede ter zake van enkele bepaald genoemde strafbare feiten, waaronder overtreding van artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (bedreiging).

De verdachte wordt thans veroordeeld voor vier gevallen van bedreiging.

Hij heeft zonder invoelbare aanleiding vier personen met de dood bedreigd.

Met betrekking tot de ernst van deze bedreigingen neemt het hof in aanmerking dat het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij al geruime tijd bedreigd wordt door verdachte (blz. 53 : “[verdachte] bedreigt mij al drie jaar. Ik word stapelgek van hem. Ik ben echt bang dat hij mij een keer dood maakt. Ik snap niet waarom hij dit doet. (..) Ik heb twee kleine kinderen en ik ben bang dat hij hen iets gaat aan doen. Mijn vrouw, mijn moeder en ikzelf worden stapelgek van hem, door de stress, bangmakerij en omdat hij zo gek is.”), hetgeen wordt bevestigd door buurtbewoners [getuige 1] (blz. 55-56: “[verdachte] komt al geruime tijd in de straat en staat dan vaak voor het huis van [slachtoffer 1] te schreeuwen. Ik weet dat [verdachte] [slachtoffer 1] al een geruime tijd bedreigt met van alles en nog wat.”) en [getuige 2] (blz. 58: “Ik zie de mij bekende [verdachte] regelmatig en dan hoor ik hem zeggen: “Die [slachtoffer 1] gaat er aan. Ik maak hem kapot.”). [slachtoffer 1] heeft verklaard doodsbang te zijn voor de verdachte en zijn gezin ook onder de bedreigingen te lijden heeft.

Ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de ex-partner van verdachte, [slachtoffer 2], volgt dat de zij de verdachte vreest en de bedreigingen van de verdachte een zeer grote impact hebben.

Daarnaast acht het hof het zorgwekkend dat de verdachte, blijkens de bewezen verklaarde feiten ook willekeurige mensen heeft bedreigd, zonder een voor hen kenbare aanleiding.

De verdachte wordt tevens veroordeeld ter zake van mishandeling en wederspannigheid met lichamelijk letsel tot gevolg. Ofschoon de maatregel van terbeschikkingstelling niet kan worden opgelegd ter zake van deze strafbare feiten, volgt uit deze feiten dat verdachte wel in staat is om geweld te gebruiken. Hoewel niet is gebleken van auto-agressieve gedragingen, is verdachte bereid en in staat gebleken om geweld te gebruiken en daartoe het initiatief te nemen.

Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat, gelet op de ernst van de stoornis van de verdachte, niet alleen ernstig rekening moet worden gehouden met de kans dat de verdachte zich in de toekomst, zonder een behandeling in een beveiligde en gestructureerde omgeving, wederom agressief zal gedragen jegens (al dan niet willekeurige) personen, maar ook dat hij daarbij ernstiger feiten zal plegen dan thans bewezen verklaard. De ernstig te nemen vrees voor herhaling van een of meer dergelijke delicten rechtvaardigt naar het oordeel van het hof geen andere dan de navolgende conclusie.

Op grond van het hiervoor overwogene - waaronder begrepen de conclusies van de psycholoog en de psychiater ten aanzien van de geestvermogens van de verdachte en het recidiverisico, die het hof mede ten grondslag legt aan zijn beslissing - is het hof, met de eerste rechter, van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, eist voorts dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Het hof zal die beslissing van de eerste rechter bevestigen.

De duur van de maatregel ter beschikkingstelling

In artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling een periode van vier jaar niet te boven gaat, tenzij de terbeschikkingstelling is opgelegd voor een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar bewezenverklaarde wederspannigheid slechts enig gering lichamelijk letsel ten gevolge had.

Aangezien in dit geval de maatregel wordt opgelegd ter zake van een viertal overtredingen van art. 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht die niet of in beperkte mate gepaard zijn gegaan met daadwerkelijk geweld tegen de bedreigde personen, is naar het oordeel van het hof geen sprake van een geweldsdelict als bedoeld in artikel 38e, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. De maatregel van terbeschikkingstelling wordt derhalve niet opgelegd ter zake misdrijven gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en kan daarom de totale duur van een periode van vier jaar niet te boven gaan.

Verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis

Nu het hof komt tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, wordt het verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen.

BESLISSING

Het hof:

Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.

Aldus gewezen door

mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,

mr. N.J.M. Ruyters en mr. H.D. Bergkotte, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. J.W. van der Linden, griffier,

en op 6 februari 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Mr. N.J.M. Ruyters en mr. H.D. Bergkotte zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature