Uitspraak
RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/1122
Uitspraak van de meervoudige kamer van 30 januari 2012 in de zaak tussen
[eiseres] gevestigd te Sterksel, eiseres,
(gemachtigde mr. C.G.J.M. Termaat)
en
de heffingsambtenaar van het waterschap De Dommel, verweerder.
(gemachtigden: mr. J.K. Lanser, mr. drs. J.C. Scherff en R.J.H.M. Louwers.)
Procesverloop
Op 31 december 2010 heeft verweerder aan eiseres voor de periode van 20 november 2010 tot en met 8 december 2010 een aanslag zuiveringsheffing opgelegd ten bedrage van € 160.228,80.
Bij uitspraak op bezwaar van 24 maart 2011 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 17 januari 2012, waar eiseres is vertegenwoordigd door haar directeur [naam A], haar bedrijfsleider [naam B] en haar bedrijfsadviseur [naam C], bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.
Feiten
Op 19 november 2010 is tussen eiseres en het waterschap De Dommel (hierna: het Waterschap) een overeenkomst gesloten waarbij is overeengekomen dat eiseres afvalwater per as (tankwagen) aanlevert aan het Waterschap, zodat het Waterschap dit zou verwerken op de rioolwaterzuiveringsinstallatie te Eindhoven. Deze overeenkomst heeft er in geresulteerd dat in de periode van 20 november 2010 tot en met 8 december 2010 eiseres haar afvalwater per as aangeleverd heeft bij de genoemde rioolwaterzuiveringsinstallatie te Eindhoven. Op 23 december 2010 heeft het Waterschap eiseres een nota ter hoogte van
€ 14.642,06 (inclusief BTW) doen toekomen met betrekking tot de personele kosten die zijn gemaakt door het Waterschap voor het verwerken van het per as aangeleverde afvalwater in de weekeinden in de hiervoor genoemde periode. Op 31 december 2010 heeft verweerder de aanslag zuiveringsheffing opgelegd ter hoogte van € 160.228,80 voor de hiervoor genoemde periode, waarbij is uitgegaan van een aantal van 3709 vervuilingseenheden en een tarief van € 43,20 per vervuilingseenheid. Bij brief van 12 januari 2011 is aan eiseres de berekening van de aanslag zuiveringsheffing 2010 toegestuurd.
Beoordeling van het geschil
Ingevolge de op de artikelen 110 en hoofdstuk XVIIb van de Waterschapswet en hoofdstuk 6.2 van het Waterschapsbesluit berustende Verordening zuiveringsheffing waterschap De Dommel 2009 (hierna: Verordening), vastgesteld door het algemeen bestuur van het Waterschap De Dommel op 1 oktober 2008, zoals deze Verordening is komen te luiden na het wijzigingsbesluit van 16 december 2009, wordt onder de naam “zuiveringsheffing”, ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, een directe belasting geheven ter zake van direct of indirect afvoeren op een zuiveringstechnisch werk in beheer bij het waterschap.
Door eiseres wordt niet betwist dat sprake is geweest van direct of indirect afvoeren op een zuiveringstechnisch werk in beheer bij het Waterschap en dat zich derhalve een belastbaar feit als genoemd in artikel 3 van de Verordening voordoet. Eiseres bestrijdt de rechtmatigheid van de opgelegde aanslag en zij stelt daarbij dat het Waterschap bij het innemen van het afvalwater onrechtmatig heeft gehandeld omdat - kort samengevat - aan het Waterschap geen milieuvergunning is verleend voor de aanvoer van afvalwater per as. Eiseres betoogt dat zij geen zuiveringsheffing verschuldigd is, omdat het Waterschap het afvalwater niet per tankwagen had mogen innemen.
De rechtbank stelt vast dat deze beroepsgrond zich richt tegen een handelwijze van het Waterschap, die eiseres aanmerkt als onrechtmatig. De toets die de belastingrechter in zaken als deze dient aan te leggen beperkt zich tot eventuele onrechtmatige gedragingen van de overheid met betrekking tot de belastingheffing. De gestelde handelwijze van het Waterschap die door eiseres wordt afgekeurd, vormt niet een zodanige gedraging. Het handelen van het Waterschap dient op dit punt te worden onderscheiden van het handelen van de heffingsambtenaar in het kader van de belastingheffing. Reeds om deze reden dient deze beroepsgrond te falen.
Door eiseres wordt verder aangevoerd dat de aanslag verminderd moet worden met de door het Waterschap in rekening gebrachte kosten van € 14.642,06 in verband met de personele kosten die zijn gemaakt in de weekeinden door het Waterschap voor het verwerken van het per as aangeleverde afvalwater. De rechtbank stelt vast dat deze kosten door het Waterschap op grond van een privaatrechtelijke verbintenis bij eiseres in rekening zijn gebracht en niet door de heffingsambtenaar in het kader van de belastingheffing. Van dubbele belastingheffing is dan ook geen sprake. Voor zover eiseres zich op het standpunt stelt dat deze kosten ten onrechte bij haar in rekening zijn gebracht, omdat de overeenkomst een onaanvaardbare doorkruising vormt van de exclusieve publiekrechtelijke regeling en dat de personele kosten reeds in de belastingheffing zijn begrepen, zal zij zich tot de civiele rechter kunnen wenden.
Dit brengt de rechtbank ten slotte tot de laatste beroepsgrond van eiseres. Volgens eiseres moet de opgelegde aanslag in ieder geval verminderd worden met een bedrag van € 8.100 zijnde het bedrag gerelateerd aan de vervuilingseenheden die ten aanzien van 3 en
6 december 2010 door verweerder in de zuiveringsheffing zijn betrokken. Eiseres heeft gesteld dat verweerder op deze dagen in strijd met de tussen eiseres en het Waterschap gesloten overeenkomst geen controlemonster van het afvalwater heeft genomen en dat deze dagen om die reden niet in de belastingheffing dienen te worden betrokken.
De rechtbank stelt voorop dat eiseres niet heeft gesteld en derhalve evenmin op objectiveerbare wijze heeft onderbouwd dat het aantal vervuilingseenheden voor 3 en
6 december 2010 te hoog is vastgesteld. Voorts stelt de rechtbank vast dat de overeenkomst tussen het Waterschap en eiseres niet afdoet aan de bevoegdheid van de heffingambtenaar om op basis van een beredeneerde schatting tot vaststelling van het aantal vervuilingseenheden over te gaan, aangezien het gelet op de Verordening primair tot de verantwoordelijkheid van eiseres hoort om de meting, bemonstering en analyse uit te voeren. Ook deze beroepsgrond faalt daarom.
De uitspraak op bezwaar kan in stand blijven. Hetgeen overigens door eiseres naar voren is gebracht, al dan niet verband houdend met de hiervoor vermelde beroepsgronden, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het beroep is daarom ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. drs. M.M.L. Wijnen, voorzitter, en mr. dr. Y.S. Klerk en
mr. H.M.H. de Koning als leden, in tegenwoordigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2012.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201CZ te ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Partijen kunnen ook beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Dit is echter alleen mogelijk indien de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.