Uitspraak
201100384/1/R4.
Datum uitspraak: 25 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de vereniging Land- en Tuinbouworganisatie Noord, gevestigd te Deventer, en de vereniging afdeling Voorne-Putten van Land- en Tuinbouworganisatie Noord, gevestigd te Haarlem, (hierna tezamen en in enkelvoud: LTO Noord)
2. het college van burgemeester en wethouders van Bernisse,
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Bernisse, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]),
4. [appellant sub 4], gevestigd te [plaats], gemeente Bernisse,
appellanten,
en
provinciale staten van Zuid-Holland,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2010 hebben provinciale staten het inpassingsplan "Deltanatuur Polder Zuidoord Bernisse" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben LTO Noord bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2011, het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2011, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2011, en de maatschap bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2011, beroep ingesteld.
Provinciale staten en [appellant sub 3] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2011, waar LTO Noord, vertegenwoordigd door mr. L.J. van Pelt, het college, vertegenwoordigd door mr. H. Rensen en G. Nieuwenhuis, beiden werkzaam bij de gemeente, [appellant sub 3] en de maatschap, vertegenwoordigd door [appellant sub 3], en provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. I.T.F. Vermeulen, drs. J.C. Martin, ing . W.H.M. Cornelissen en drs. L.M.P. Berkemeijer, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Het bestreden besluit
2.1. Het plan voorziet in de juridisch-planologische inpassing van de ontwikkeling van Deltanatuur (de aanleg van natuur en watergangen) in de polder Zuidoord te Bernisse als onderdeel van het project Spuimonding-West.
Het plangebied ligt in de polder Zuidoord, ten westen van het Spui en ten zuiden van Hellevoetsluis en Spijkenisse.
Crisis- en herstelwet
2.2. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw), voor zover hier van belang, is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten.
In bijlage I bij de Chw is onder 2.1 als categorie ruimtelijke en infrastructurele projecten aangewezen: ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.5 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro).
Ingevolge artikel 5.3, eerste lid, voor zover hier van belang, zijn de artikelen 1.4 en 1.6 tot en met 1.9 van de ze wet niet van toepassing indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit dat is bekendgemaakt voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
2.3. Het plan is een provinciaal inpassingsplan dat de verwezenlijking van het project Spuimonding-West mogelijk maakt en is vastgesteld op 13 oktober 2010 krachtens afdeling 3.5 van de Wro. Het plan is bekend gemaakt na de inwerkingtreding van de Chw. Gelet hierop is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing op het besluit tot vaststelling van het plan.
2.3.1. Ingevolge artikel 1.4 van de Chw kan in afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht een niet tot de centrale overheid behorende rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld of een niet tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan geen beroep instellen tegen een besluit, indien dat besluit niet is gericht tot die rechtspersoon of tot een orgaan van die rechtspersoon, onderscheidenlijk tot dat bestuursorgaan of tot de rechtspersoon waartoe dat bestuursorgaan behoort.
2.3.2. De gemeente is een niet tot de centrale overheid behorende rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld. Het college is een niet tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan. Nu het vaststellingsbesluit van 13 oktober 2010 niet een tot het college gericht besluit is, kan het college tegen dit besluit geen beroep instellen.
Het beroep van het college is niet-ontvankelijk.
Milieu-effectrapportage
2.4. LTO Noord, [appellant sub 3] en de maatschap betogen dat een plan-milieueffectrapport (hierna: plan-MER) had moeten worden gemaakt.
LTO Noord voert hiertoe aan dat het plan moet worden bezien in samenhang met de plannen voor de aangrenzende polder Beningerwaard en de Leenheerenpolder aan de overzijde van het Spui. [appellant sub 3] en de maatschap voeren in dit verband aan dat de plannen voor de Spuimonding als geheel moeten worden bezien.
2.4.1. Het maken van een plan-MER is volgens provinciale staten niet nodig. Zij verwijzen in dit verband naar de aanmeldingsnotitie "MER-beoordeling bestemmingsplan Spuimonding-West" van januari 2008 (hierna: de aanmeldingsnotitie).
2.4.2. In de wet milieubeheer en in het Besluit milieu-effectrapportage 1994 (hierna: het Besluit) wordt onderscheid gemaakt tussen een milieu-effectrapportage voor plannen en een milieu-effectrapportage voor besluiten.
Ingevolge artikel 7.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 2, derde lid, van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 (hierna: het Besluit) moet, terzake van de activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer , een milieu-effectrapportage voor plannen worden gemaakt voor de categorieën van plannen die zijn omschreven in kolom 3 van onderdeel C onderscheidenlijk onderdeel D van de bijlage bij het Besluit, voor zover die plannen een kader vormen voor een besluit als omschreven in artikel 2, vierde lid, van het Besluit (kolom 4) en voor zover die plannen niet zijn aangewezen als categorieën van besluiten als bedoeld in dat lid.
Ingevolge artikel 7.13, eerste lid, van de Wet milieubeheer stelt het bevoegd gezag een plan niet vast dan nadat het toepassing heeft gegeven aan paragraaf 7.3 en 7.4 van de Wet milieubeheer, die zien op de voorbereiding van een plan-MER.
Ingevolge artikel 1 van onderdeel A van de bijlage bij het Besluit wordt in de bijlage onder een plan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wro verstaan, voor zover hier van belang, een plan als bedoeld in artikel 3.1, eerste en derde lid, van de Wro, met inbegrip van een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 van de Wro .
In categorie 9 van onderdeel C van de bijlage van het Besluit, zoals die destijds luidde, is als activiteit aangewezen de inrichting van het landelijk gebied met een oppervlakte van 250 hectare of meer.
2.4.3. Het gehele project Deltanatuur omvat ongeveer 400 hectare, gelegen vanaf de Voordelta tot de Biesbosch. Het project is, zoals provinciale staten ter zitting hebben toegelicht, onderverdeeld in deelgebieden, waaronder het gebied de Spuimonding. De Spuimonding bestaat uit het gebied Spuimonding-West en Spuimonding-Oost.
In juni 2002 is de algemene Inrichtingsvisie Spuimonding, voor zowel de west- als de oostzijde ervan, opgesteld. Vervolgens zijn voor de Spuimonding twee inrichtingsplannen opgesteld, één voor Spuimonding-West en één voor Spuimonding-Oost.
Spuimonding-West bestaat uit de polders Zuidoord, Beningerwaard en Buitengorzen Beningerwaard en heeft een omvang van ongeveer 185 hectare.
De Leenheerenpolder vormt het project Spuimonding-Oost en heeft een omvang van ongeveer 188 hectare.
2.4.4. Blijkens de aanmeldingsnotitie m.e.r. beoordeling bestemmingsplan Spuimonding-West van 29 januari 2008 (hierna: de aanmeldingsnotitie) zijn de gebieden aan de west- en oostzijde van de Spuimonding grotendeels in gebruik als landbouwgebied en zullen beide gebieden worden ontwikkeld tot getijdennatuur. De Spuimonding wordt een nieuw natuurgebied, dat één van de schakels vormt die de natuur van de Voordelta (zee) verbindt met de natuur van de Biesbosch (rivier). Met dit gebied worden de ecologische verbindingszones tussen de Haringvliet en Oude Maas en tussen de Hoeksche Waard en Voorne-Putten versterkt.
In de aanmeldingsnotitie is alleen het gebied Spuimonding-West bezien. In de aanmeldingsnotitie wordt, voor zover hier van belang, geconcludeerd dat de locatie, de omgeving noch de inrichting van Spuimonding-West aanleiding geven nadere onderzoeken uit te voeren en de resultaten daarvan in een uitgebreide milieu-effectrapportage af te wegen.
Hoewel in de aanmeldingsnotitie een samenhang met het project Spuimonding-Oost wordt vermeld, zijn de effecten hiervan niet onderzocht.
2.4.5. De Spuimonding is één van de schakels tussen de Voordelta en de Biesbosch, de Afdeling is van oordeel dat de projecten Spuimonding-West en Spuimonding-Oost een zodanige samenhang vertonen dat zij dienen te worden aangemerkt als één activiteit in de zin van het Besluit. Nu de activiteit een omvang heeft van ongeveer 373 hectare wordt de in categorie 9 van onderdeel C van de bijlage van het Besluit neergelegde drempel overschreden. Bij de voorbereiding van het plan had derhalve een plan-MER moeten worden gemaakt met betrekking tot deze activiteit.
Het plan is, gelet op het vorenoverwogene, vastgesteld in strijd met artikel 7.13, eerste lid, van de Wet milieubeheer .
2.4.6. De beroepen zijn, voor zover ontvankelijk, gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
De overige beroepsgronden behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking.
Proceskosten
2.5. Ten aanzien van [appellant sub 3] en de maatschap is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Ten aanzien van LTO Noord is evenmin gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is geen sprake, nu LTO Noord zelf beroep heeft ingesteld en de gemachtigde werkzaam is voor LTO Noord.
Ten aanzien van het college bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Bernisse niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van de vereniging Land- en Tuinbouworganisatie Noord en de vereniging afdeling Voorne-Putten van Land- en Tuinbouworganisatie Noord, [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellant sub 4] gegrond;
III. vernietigt het besluit van provinciale staten van Zuid-Holland van 13 oktober 2010;
IV. gelast dat provinciale staten van Zuid-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) voor LTO Noord en LTO Noord afdeling Voorne-Putten, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, en € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) voor [appellant sub 4] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2012
375-690.