Uitspraak
Rolnummer: 22-002814-09
Parketnummer: 12-601061-08
Datum uitspraak: 24 januari 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Middelburg van 14 mei 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[[naam]]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 29 maart 2011, 20 december 2011 en 10 januari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 1.500,--, subsidiair 30 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep van 29 maart 2011 - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 december 2007, in de gemeente Vlissingen, als persoon die aan boord van het zee(vracht)schip "BRAGA" loodsdienst verrichtte en als zodanig samen en in vereniging met de gezagvoerder van dat vaartuig, althans persoonlijk voor zich, bevelen en/of aanwijzingen en/of adviezen gaf, die onder meer de navigatie betroffen,
met dat vaartuig heeft gevaren in het voor de scheepvaart openstaande en in het Rijk gelegen openbare water, de Westerschelde,
en toen niet bijtijds,
terwijl er sprake was van zeer dichte mist en het zee(vracht)schip "BRAGA" en een ander schip "TOR PRIMULA" niet in zicht van elkaar waren,
en/of
terwijl alleen met radar de aanwezigheid van de "TOR PRIMULA", kon worden waargenomen en/of vastgesteld of zich een situatie had ontwikkeld waarin men elkaar zo dicht was genaderd dat gevaar voor aanvaring kon ontstaan, geen maatregelen ter vermijding van een (dreigende) aanvaring heeft/hebben genomen, immers zijn die schepen toen met elkaar in aanvaring gekomen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 20 december 2007 in de gemeente Vlissingen, als loods van het zee(vracht)schip "BRAGA", tezamen en in vereniging met de kapitein, althans alleen, in zeer dichte mist, daarmede heeft gevaren in het openbare voor de scheepvaart openstaande en in het Rijk gelegen water, de Westerschelde, en toen
enige voorzorgsmaatregelen heeft veronachtzaamd die volgens het gewone zeemansgebruik of door de bijzondere omstandigheden waarin het schip zich bevond, waren geboden, immers heeft hij alstoen aldaar,
- met dat vaartuig een draaiing ingezet naar bakboord en daarbij onvoldoende rekening gehouden met het hem naderende/oplopende zeeschip "TOR PRIMULA" en/of
- na het inzetten van die draaiing via VHF -kanaal 14- in het Nederlands (en vervolgens in het Engels) aan de "TOR PRIMULA" kenbaar gemaakt om achter de "BRAGA" (aan stuurboordzijde) langs te passeren, althans dit voornemen niet duidelijk en/of doelmatig en/of ruim op tijd kenbaar gemaakt en/of
- geen gebruik gemaakt van de seinen, te weten één lange stoot, gevolgd door één of twee korte stoten in verband met het opdraaien over bakboord en/of
- de koerslijn van het zeeschip "TOR PRIMULA", dat in die vaargeul varende was en daarvan de richting volgde, niet voor dat schip is uitgeweken,
tengevolge waarvan die schepen met elkaar in aanvaring zijn gekomen;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 20 december 2007, in de gemeente Vlissingen, als loods van het zee(vracht)schip "BRAGA", tezamen en in vereniging met de kapitein, althans alleen, daarmee heeft gevaren in het voor de scheepvaart openstaande en in het Rijk gelegen openbare water, de Westerschelde,
en toen niet,
- terwijl zijn/hun schip werd opgelopen door het zeeschip "TOR PRIMULA" - dit oplopen heeft vergemakkelijkt door tijdig en genoegzaam vaart te verminderen en/of het oplopende schip zoveel mogelijk ruimte te geven.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Partiële nietigheid van de dagvaarding
Naar het oordeel van het hof behelst de dagvaarding, voor zover het betreft het primair ten laste gelegde, ook na wijziging daarvan in hoger beroep, een obscuur libel, nu onvoldoende duidelijk is welke gedragingen precies aan de verdachte worden verweten.
De inleidende dagvaarding zal dan ook in zoverre nietig worden verklaard.
Verweer van de raadsman betreffende de deskundigheid van de door het hof benoemde deskundigen
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aangevoerd dat H.G. Haverkamp en C.H. Meijvogel, die op 20 juli 2011, respectievelijk 16 september 2011 een rapport hebben uitgebracht, niet de vereiste deskundigheid bezitten om in de onderhavige strafzaak als deskundige op te treden, gezien de in zijn pleitnota van 20 december 2011 genoemde manco's in de rapporten.
Hieromtrent overweegt het hof het volgende.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat Haverkamp noch Meijvogel is ingeschreven in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen.
Wel is op basis van het onderzoek ter terechtzitting komen vast te staan dat zij beiden voldoen aan de in artikel 12, tweede lid van het Besluit register deskundige in strafzaken gestelde eisen.
Vooropgesteld zij dat beide rapporteurs op verzoek van en in overleg met de verdediging zijn benoemd (zie de brief van de raadsman van de verdachte [X] d.d. 9 juni 2011). Het hof ziet -ook afgezien daarvan- geen enkele aanleiding om hun beider deskundigheid in twijfel te trekken. Wat betreft Haverkamp wijst het hof op het curriculum vitae dat de raadsman bij zijn brief van 9 juli 2011 aan het hof, waarin hij Haverkamp voordraagt als deskundige, heeft gevoegd, waaruit - zoals de raadsman terecht opmerkt - onder meer blijkt dat Haverkamp als rijksloods werkzaam is geweest. Ook Meijvogel acht het hof voldoende deskundig, gelet op het feit dat hij Hoofddocent nautische opleidingen aan het Maritiem Instituut "Willem Barentz" te Terschelling is.
De door de raadsman genoemde fouten in de rapporten betreffende de toepasselijke regelingen doen niet af aan de deskundigheid van Haverkamp en Meijvogel op hun eigen terrein van deskundigheid. Ook acht het hof de standpunten die in de rapporten worden ingenomen voldoende gemotiveerd om aangemerkt te kunnen worden als deskundigenrapport.
Gelet op het voorgaande merkt het hof Haverkamp en Meijvogel aan als deskundigen in de zin van artikel 51i, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Verzoek van de advocaat-generaal tot aanhouding van de zaak om deskundigen ter terechtzitting te horen
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 20 december 2011 het voorwaardelijke verzoek gedaan om H.G. Haverkamp en C.H. Meijvogel alsnog op een nadere terechtzitting als getuigen-deskundigen te horen, voor het geval door het hof waarde zou worden gehecht aan de door de getuige [getuige 1] ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring, inhoudende dat de Tor Primula zijns inziens medeschuldig is aan de aanvaring.
Het hof wijst dit verzoek af, nu - zoals hierna aan de orde komt - eventuele medeschuld van de gezagvoerder of de bemanning van de Tor Primula niet aan de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verdachte in de weg staat. Bovendien zijn de rapporten van Haverkamp en Meijvogel voldoende duidelijk, zodat een verhoor van deze personen als getuige en/of deskundige niet noodzakelijk is.
Door het hof op basis van wettige bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden.
Het hof gaat op basis van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.1
Toedracht van de aanvaring
De verdachte - die werkzaam is als loods - is op 20 december 2007 om omstreeks 04.10 uur aan boord gekomen van het schip "Braga" om dit te beloodsen.2 De Braga is een zeeschip. Het voer op dat moment op de Westerschelde3, nabij de gemeente Vlissingen.4 Deze locatie is gelegen in het Rijk der Nederlanden.5 Volgens de verdachte voer het schip op het moment dat hij aan boord kwam tussen de boei W9 en de Songa.6 De Braga voer naar het oosten, stroomopwaarts, richting Antwerpen7, en had een snelheid van ongeveer 7.6 mijl per uur.8 Er hing een dikke mist.9 De Braga beschikte over een goed werkende zeeradar, ingesteld op 3-mijls-bereik, en tevens (aan stuurboord) over een goed werkende VHF en AIS-ontvanger.10
De verdachte heeft verklaard dat de kapitein alleen op de brug was en het schip op de hand stuurde.11
Achter de Braga voer het schip "Tor Primula", eveneens richting Antwerpen.12 Ook de Tor Primula is een zeeschip.13 De gezagvoerder daarvan, [naam gezagsvoerder], heeft verklaard dat hij 10 mijl per uur voer en de Braga- die hij op ongeveer 4 mijl afstand had geplot - aan zijn bakboordzijde wilde voorbijlopen. Omdat het druk was op de Rede van Vlissingen besloot hij zijn snelheid te verminderen tot 9 mijl per uur.14
De kapitein van de Braga, [naam kapitein], heeft verklaard dat hij op zeker moment een schip op de radar zag inkomen dat de verdachte identificeerde als de Tor Primula. Vervolgens gaf de verdachte hem de order om over bakboord te draaien en op tegengestelde koers te gaan varen, waaraan hij gevolg gaf. [naam] heeft sterk bakboord gestuurd. [naam] heeft gehoord dat de verdachte de Tor Primula opriep op de marifoon en vroeg of de Tor Primula achterlangs kon passeren. Toen [naam] naar bakboord keek, zag hij het rode navigatielicht van de Tor Primula. Daarna voer de Tor Primula met haar boeg in het achterschip van de Braga en vond een aanvaring plaats tussen beide schepen.15
De verdachte heeft op 29 maart 2011 ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat om 4.14 uur en 15 seconden de manoeuvre naar bakboord door de Braga werd ingezet.16
Uit het proces-verbaal van bevindingen, bevattende een verslag van de aanvaring op basis van geluidsregistraties van de marifoongesprekken en radarbeelden, blijkt dat er om 4.15 uur contact was tussen de Braga en de Tor Primula waarbij aan de Tor Primula werd gevraagd:"kunt u achter mij doorlopen, ik ben hier aan het terugdraaien". De afstand van de Tor Primula tot de Braga was op dat moment 455 meter. Vervolgens werd vanuit de Tor Primula gevraagd het bericht in het Engels te herhalen. Hierna werd vanuit de Braga in het Engels gevraagd achterlangs te passeren omdat de Braga bezig was de vaargeul over te steken. Daarna werd vanuit de Tor Primula gewaarschuwd dat de Braga vlak vóór de Tor Primula was en dat de actie van de Braga "not very smart " was. Vlak hierna (nog steeds om 4.15 uur) kreeg de verdachte van de Centrale Vlissingen de waarschuwing dat de afstand (tot de Tor Primula) nog maar 400 meter was.17
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat de kapitein hem vervolgens attendeerde op het feit dat aan bakboord van de Braga de Tor Primula naderde. De verdachte zag de Tor Primula ineens uit de mist opdoemen, waarna het schip de Braga aan bakboord achter raakte.18 Blijkens de terechtzitting bekeken opnames van de radarbeelden van de Braga en de Tor Primula vond de aanvaring plaats om 4.16 uur en 35 seconden.19
Geboden voorzorgsmaatregelen
Uit het voorgaande blijkt dat de verdachte aan de kapitein van de Braga de opdracht heeft gegeven een draaiing naar bakboord te maken en dat deze draaiing reeds werd ingezet vóórdat het oplopende zeeschip de TOR PRIMULA hiervan op de hoogte was gesteld, terwijl er sprake was van een dichte mist.
Volgens het rapport van de deskundige C.H. Meijvogel zou het van goed zeemanschap getuigen om de desbetreffende manoeuvre pas in te zetten nadat duidelijk is geworden dat de andere betrokken schepen op de hoogte zijn van de intentie om te gaan manoeuvreren en aangegeven hebben hier rekening mee te houden. In het rapport wordt onder meer gesteld: "In de praktijk wordt in de dichte mist niet zomaar een draaiing ingezet (...) Het contact opnemen met andere schepen pas nadat een dergelijke (..) manoeuvre is ingezet zou verwarring kunnen scheppen en getuigt daarom niet van goed zeemanschap".20
In het rapport van de deskundige Haverkamp wordt, voor zover hier van belang, gesteld: "De loods van de Braga had in een vroegtijdig stadium (ruim en bijtijds) in contact moeten treden met de Tor Primula teneinde zijn bedoelingen duidelijk te maken. De aldus gemaakte afspraken dienden bevestigd te worden en bekend te zijn bij de verkeerstoren. In dit geval had de Braga maatregelen moeten nemen om de Tor Primula te laten passeren (..), waarna de Braga, gezien het verkeersbeeld, achterlangs de Tor Primula over bakboord had kunnen rondgaan zonder de overige vaart te hinderen.
Gezien de zeer korte tijdsspanne tussen het betreden van de brug van de Braga de draai naar bakboord en de daarop volgende aanvaring is hier absoluut geen sprake van duidelijke en vroegtijdige afspraken tussen de beide betrokken schepen."21
Met inachtneming van de beschouwingen en conclusies van de voornoemde deskundigen komt het hof tot het oordeel dat de verdachte onvoldoende rekening heeft gehouden met het hem naderende/oplopende zeeschip Tor Primula door - in een situatie van dichte mist - de draaiing in te laten zetten zonder dat de scheepsleiding van de Tor Primula vooraf hiervan op de hoogte was gesteld en dat hij door aldus te handelen voorzorgsmaatregelen heeft veronachtzaamd die volgens het gewone zeemansgebruik of door de bijzondere omstandigheden waarin het schip zich bevond, waren geboden.
Medeplegen
Gevoerde verweren
Subsidiair is ten laste gelegd het medeplegen van overtreding van artikel 3, eerste lid van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990 . Blijkens lid 1 van die bepaling betreft het een kwaliteitsdelict, waarbij de kwaliteit kan worden vervuld door: "een schip, zijn reder, kapitein of schipper of bemanning". De bepaling richt zich derhalve niet rechtstreeks tot de loods.
De verdediging heeft in verband hiermee ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt. Het standpunt van de verdediging, dat is opgenomen in de aan het zittingsproces-verbaal22 gehechte pleitnota, komt hierop neer dat de loods in beginsel geen verkeersdeelnemer is.
Volgens de verdediging heeft de kantonrechter ten onrechte de loods als medepleger aangemerkt, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad inzake Solon (S&S 2000, 62).
Volgens de verdediging is het de bedoeling van de wetgever om de loods niet als normadressaat aan te merken van scheepvaartovertredingen. De taak van de loods bestaat slechts daarin dat hij de kapitein of verkeersdeelnemer adviseert over de door deze te voeren navigatie (artikel 2 van de Loodsenwet), terwijl de scheepsleiding niet altijd af zal gaan op adviezen van de loods.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt hierover het volgende. Naar geldend recht kan een kwaliteitsdelict ook worden medegepleegd door iemand die de desbetreffende kwaliteit mist (Vgl. HR 21 juni 1926, NJ 1926, p. 955; HR 28 februari 2006, LJN: AU9096). Dat dit ook geldt in gevallen waarin een loods als medepleger wordt vervolgd blijkt uit HR 10 april 1973, NJ 1973, 468.
Naar het oordeel van het hof kan ook in dit concrete geval de verdachte als medepleger worden aangemerkt aangezien:
- de kapitein wel de bewuste kwaliteit bezat en de verdachte op 20 december 2007 heeft verklaard dat het de kapitein was die het schip heeft bestuurd;23
- blijkens de bovenstaande verklaring van de kapitein van de Braga het de verdachte was die de order gaf om over bakboord te draaien, welke order de kapitein heeft uitgevoerd.24
Met betrekking tot het verweer dat de loods alleen adviezen geeft overweegt het hof nog het volgende.
1.Er is sprake van een loodsplicht. De loodsplicht houdt in dat de kapitein - behoudens uitzonderingen - wordt verplicht om tijdens de vaart van een zeeschip op bepaalde in de Scheepvaartverkeerswet aangegeven scheepvaartwegen - in casu de Westerschelde - gebruik te maken van de diensten van een loods.
2. Weliswaar blijft de verantwoordelijkheid voor de navigatie bij de scheepsleiding maar de adviezen van de verplichte loods wegen zwaar. De scheepsleiding zal niet eenvoudig het advies naast zich neer leggen. Het staat de scheepsleiding formeel vrij om zelfstandig koers en vaart te bepalen maar in het algemeen zal de leiding afgaan op de adviezen welke deze van de loods ontvangt.
Het onder 1 en 2 gestelde wordt onderschreven in het voornoemde deskundigenrapport van Haverkamp naar aanleiding van de overwegingen van de kantonrechter in eerste aanleg.25
3. In het onderhavige geval kwam daar nog bij dat de verdachte als loods alleen op de brug was met de kapitein van de Braga, waarbij de kapitein van de Braga als roerganger functioneerde.
Volgens de deskundige Haverkamp voert in een dergelijk geval de kapitein de roerorders van de kapitein uit zonder gegronde kennis van het verkeersbeeld. In een dergelijk geval moet de kapitein zich namelijk als roerganger concentreren op het op koers houden van het vaartuig. Daardoor is het voor de kapitein niet mogelijk ook de leiding van de navigatie op zich te nemen, continu de radar te observeren en het verkeersbeeld op het netvlies te krijgen.26 Het hof neemt ook deze conclusie over en maakt deze tot de zijne.
Gezien de bovengenoemde omstandigheden was de kans dat de kapitein van de Braga de door de verdachte gegeven opdracht zou opvolgen aanmerkelijk. Door een dergelijke opdracht te geven had de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet op de uitvoering van zijn opdracht door de scheepsleiding en is ook overigens aan de eis van het voor het medeplegen vereiste "dubbele opzet" voldaan. Doordat de verdachte de opdracht heeft gegeven in de bewuste omstandigheden de draaiing in te zetten, welke opdracht door de kapitein is uitgevoerd, is er sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
Met betrekking tot het door de verdediging genoemde Solon-arrest (HR 4 februari 2000, NJ 2000, 429; Schip en Schade 2000, 62) overweegt het hof nog het volgende.
Het hof stelt vast dat dit een civielrechtelijk arrest is dat niet van toepassing is op het terrein van het
strafrecht. Voorts is het hof van oordeel dat, anders dan de verdediging stelt, voor strafrechtelijke aansprakelijkheid van de loods niet het vereiste van grove schuld geldt, doch dat daarvoor voldoende is dat er sprake is van enige vorm van strafrechtelijk(e) daderschap of deelneming.
Mogelijke medeschuld
Door de raadsman is aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte eventuele medeschuld van de Tor Primula niet van belang heeft geacht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In het deskundigenrapport van Haverkamp27 wordt gesteld dat de Tor Primula veilig en volgens goed zeemanschap heeft genavigeerd in de desbetreffende periode (tussen 4.10 uur en 4.17 uur). In het deskundigenrapport van Meijvogel wordt hierover in zoverre een ander standpunt ingenomen, dat volgens deze deskundige het voor de hand had gelegen dat de Tor Primula bij het aanlopen van het loodsstation een minder grote snelheid zou hebben gehad. Volgens deze deskundige zou het van goed zeemansschap hebben getuigd om, bij intentie een ander schip op te lopen in dichte mist, eerst hierover overleg te plegen met dit andere schip. Volgens deze deskundige kon echter niet van de Tor Primula verwacht worden dat zij - anders dan het doorzetten van de bakboordgerichte koers - zou afstoppen dan wel stuurboord uit zou gaan zodra duidelijk moest zijn dat de Braga aan het bochten was. De deskundige stelt verder dat op het moment dat de oproep aan de Tor Primula om "achter de Braga door te lopen" werd gedaan de Braga al begonnen was met bochten en de afstand tussen beide schepen al te klein was geworden om de aanvaring te voorkomen.28 Het hof neemt de conclusies uit dit laatste deskundigenrapport over en maakt deze tot de zijne.
Het hof overweegt voorts dat de bovengenoemde tekortkoming van de bemanning van de Tor Primula niet de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verdachte aantast. Centraal staan immers de gedragingen dan wel het nalaten van de verdachte zelf. De verdachte mocht er, waar voor hem op de radar zichtbaar was dat de Tor Primula de Braga
opliep, geenszins van uitgaan dat hij niet werd opgelopen en ook mocht hij er niet zonder meer van uitgaan dat de Tor Primula zijn koers zou wijzigen naar aanleiding van de door de kapitein, na opdracht van de verdachte, ingezette draaiing dan wel de aankondiging daarvan.
Pleegplaats
Dat het samenstel van de in de tenlastelegging onder 2 omschreven gedragingen heeft plaatsgevonden in de gemeente Vlissingen leidt het hof af uit de volgende omstandigheden. Blijkens het afloopbericht misdrijven vond de aanvaring tussen de Tor Primula en de Braga plaats in de gemeente Vlissingen.29 Dat de verdachte zich ook in de periode daarvoor reeds in deze gemeente bevond, voordat de Braga om 4.14 uur en 15 seconden de omstreden manoeuvre naar bakboord maakte, blijkt uit de door de raadsman overgelegde afdruk van de radarbeelden, waarop een kaart van de Westerschelde staat afgebeeld met daarop aangegeven in welk gebied de Tor Primula en de Braga zich vanaf 4.13 uur en 49 seconden tot aan de aanvaring bevonden.30 Het is naar het oordeel van het hof een feit van algemene bekendheid dat het desbetreffende gebied behoorde tot de gemeente Vlissingen gezien de toepasselijke regelingen betreffende de gemeentegrenzen van de gemeente Vlissingen, zoals vastgelegd in de Wet regeling provincie- en gemeentegrenzen langs de Noordzeekust van Den Helder tot en met Sluis en wijziging van de Financiële-Verhoudingswet (Stb 1990, 553), de Wet tot gemeentelijke herindeling van Schouwen-Duiveland en Walcheren, met bijbehorende kaart (Stb. 1996, 446) en de Herindelingswet Zeeuws-Vlaanderen (Stb. 2002, 289). Nu het in de tenlastelegging verweten nalaten van de waarschuwing voortduurde tot de manoeuvre naar bakboord werd ingezet, is in ieder geval de gemeente Vlissingen mede de pleegplaats van het delict. Dit gebied valt tevens in het in artikel 1 van het Scheepvaartreglement Westerschelde beschreven toepassingsgebied van dat reglement. Het is een feit van algehele bekendheid dat de Westerschelde een openbaar, voor de scheepvaart openstaand water is. Zoals hiervoor aan de orde is gekomen ligt de pleegplaats binnen het Rijk der Nederlanden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 december 2007 in de gemeente Vlissingen, als loods van het zeeschip "BRAGA", tezamen en in vereniging met de kapitein, in zeer dichte mist, daarmede heeft gevaren in het openbare voor de scheepvaart openstaande en in het Rijk gelegen water, de Westerschelde, en toen
enige voorzorgsmaatregelen heeft veronachtzaamd die volgens het gewone zeemansgebruik of door de bijzondere omstandigheden waarin het schip zich bevond, waren geboden, immers heeft hij als toen aldaar,
- met dat vaartuig een draaiing ingezet naar bakboord en daarbij onvoldoende rekening gehouden met het hem naderende/oplopende zeeschip "TOR PRIMULA",
tengevolge waarvan die schepen met elkaar in aanvaring zijn gekomen;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bovenstaande bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van overtreding van artikel 3, eerste lid van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990 .
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en - rekening houdend met het tijdsverloop - dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 1.350,--, subsidiair 27 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Het hof is van oordeel dat oplegging van een geldboete van € 1.500,--, subsidiair 30 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, in beginsel passend en geboden is.
Het hof zal echter gelet op het opgetreden tijdsverloop gelegen tussen de datum van het instellen van het hoger beroep op 27 mei 2009 en de datum van binnenkomst van het dossier op de griffie op 28 mei 2010, bepalen dat een geldboete van € 1.350,--, subsidiair 27 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, zal worden opgelegd.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 47 van het Wetboek van Strafrecht , de artikelen 3 en 56 van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990 en artikel 31 van de Scheepvaart-verkeerswet, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de inleidende dagvaarding nietig voorzover het betreft het primair ten laste gelegde.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 1.350,00 (duizend driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 (zevenentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. A.L.J. van Strien, mr. M.C.R. Derkx en mr. I.M. Abels, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 januari 2012.
Mr. I.M. Abels is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar processen-verbaal, betreft dit - tenzij anders vermeld - ambtsedige processen-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm, door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De geschriften worden in samenhang met de overige bewijsmiddelen gebruikt.
2 Verklaring verdachte, afgelegd op 20 december 2007 bij de politie, p-v nr. 2007031799-2, pag. 1.
3 Verklaring van [naam], afgelegd op 20 december 2007 bij de politie, p-v nr. 2007031799-5, pag. 1.
4 Een geschrift, zijnde een uit het Portugees vertaald verslag van aanvaring, op 20 december 2007 opgesteld door [naam], kapitein van de Braga, als bijlage gevoegd bij het p-v nr. 2007031799-6
5 Relaas verbalisanten, p-v nr. 2007031799-6, pag. 1.
6 Verklaring verdachte, afgelegd op 20 december 2007 bij de politie, p-v nr. 2007031799-2, pag. 1.
7 Een geschrift, overgelegd door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep van 29 maart 2011, zijnde een afdruk van de radarbeelden, afkomstig van de tot het dossier behorende DVD 201207 cvl 001, ter beschikking gesteld door het Schelde Coördinatie Centrum Vlissingen.
8 Verklaring verdachte afgelegd op 20 december 2007 bij de politie, p-v nr. 2007031799-2, pag. 1.
9 Verklaring getuige [naam], p-v nr. 2007031799-3, pag. 2.
10 Verklaring verdachte, afgelegd op 20 december 2007 bij de politie, p-v nr. 2007031799-2, pag. 1.
11 Verklaring verdachte, afgelegd op 20 december 2007 bij de politie, p-v nr. 2007031799-2, pag. 1.
12 Een geschrift, overgelegd door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep van 29 maart 2011, zijnde een afdruk van de radarbeelden, afkomstig van de tot het dossier behorende DVD 201207CV1001, ter beschikking gesteld door het Schelde Coördinatie Centrum Vlissingen.
13 Relaas-proces-verbaal nr. 2007031799-6, pag. 1.
14 Verklaring getuige [naam], p-v nr. 2007031799-3, pag. 1.
15 Verklaring getuige [naam], p-v nr. 2007031799-5, pag. 1 en 2.
16 Proces-verbaal van de zitting van 29 maart 2011.
17 P-v van bevindingen nr. 2007031799-1.
18 Verklaring verdachte afgelegd op 20 december 2007 bij de politie, p-v nr. 2007031799, pag. 2.
19 DVD nr. 201207 cvl 001 met opnames van radarbeelden van de Braga en de Tor Primula op 20 december 2007 en met een audioregistratie van gevoerde marifoongesprekken, getoond ter terechtzitting in hoger beroep op 29 maart 2011 (proces-verbaal zitting 29 maart 2011).
20 Een geschrift, zijnde een deskundigenrapport van C.H. Meijvogel d.d. 16 september 2011.
21 Een geschrift, zijnde een deskundigenrapport van H.G. Haverkamp d.d. 20 juli 2011.
22 Proces-verbaal van de zitting van 29 maart 2011.
23 Zie hiervoor onder het kopje toedracht van de aanvaring, verklaring verdachte, p-v nr. 2007031799-2, pag. 1.
24 Zie hiervoor onder het kopje toedracht van de aanvaring, Verklaring getuige R.A. [naam], p-v nr. 2007031799-5, pag. 1.
25 Een geschrift, zijnde een deskundigenrapport van H.G. Haverkamp d.d. 20 juli 2011.
26 Een geschrift, zijnde een deskundigenrapport van H.G. Haverkamp d.d. 20 juli 2011.
27 Deskundigenrapport van H.G. Haverkamp d.d. 20 juli 2011.
28 Deskundigenrapport van C.H. Meijvogel d.d. 16 september 2011.
29 Afloopbericht misdrijven nr 2007031799-6, pag 2.
30 Een geschrift, overgelegd door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep van 29 maart 2011, zijnde een afdruk van de radarbeelden, afkomstig van de tot het dossier behorende DVD 201207CV1001, ter beschikking gesteld door het Schelde Coördinatie Centrum Vlissingen.