Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 1 november 2011 in de zaak met zaaknummer 200.094.295/01 van:
1. X,
2. Y,
APPELLANTEN,
advocaat: mr. C.J. Hes te Haarlem.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellanten – X c.s. dan wel X en Y ieder afzonderlijk – zijn bij per fax op 21 september 2011 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Haarlem van 13 september 2011 met rekestnummers 181844 en 181845, waarbij het verzoek van X c.s. tot van toepassing verklaring van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen.
1.2. Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 18 oktober 2011. Bij die behandeling zijn X c.s. verschenen, bijgestaan door mr. Hes voornoemd.
2. De gronden van de beslissing
2.1. De rechtbank heeft het verzoek van X
c.s. om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling overeenkomstig artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet (Fw) afgewezen, daar X c.s. bij het onbetaald laten van hun schulden, danwel het ontstaan van hun schulden, waaronder een schuld aan de Belastingdienst vanwege niet betaalde motorrijtuigenbelasting, niet te goeder trouw zijn geweest, nu zij ervoor hebben gekozen regelmatig geld over te maken naar Soedan in plaats van hun schulden af te betalen. Omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot toepassing van artikel 288 lid 3 Fw zijn naar het oordeel van de rechtbank niet aangevoerd of gebleken.
2.2. In hoger beroep is het volgende gebleken.
2.2.1. X en Y zijn echtelieden. Naar eigen zeggen verblijven zij sinds 1999 in Nederland. X c.s. hebben vier minderjarige kinderen. X c.s. ontvangen een WWB-uitkering.
2.2.2. De totale schuldenlast van X c.s. bedroeg blijkens de verklaring ex artikel 285 Fw op 10 mei 2011 € 17.900,48.
2.2.3. X c.s. hebben gesteld dat de rechtbank niet alle relevante omstandigheden heeft laten meewegen en dat zij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van hun schulden onder controle hebben gekregen. Zij hebben daartoe het volgende aangevoerd.
Zij zijn afkomstig uit Soedan en zijn de Nederlandse taal (nog) niet goed machtig. Zij hebben eerst geruime tijd in diverse asielzoekerscentra verbleven en pas sinds 2006 hebben zij een vast adres. Door de verhuizingen hebben diverse brieven en rekeningen hun niet bereikt. Het eerste jaar dat zij een woning hadden, werden zij begeleid en werd hun bankrekening beheerd. Maar toen de begeleiding stopte, kwamen er ineens allerlei rekeningen en boetes en bleek dat de begeleider schulden niet had voldaan. Omdat X c.s. in een slechte financiële situatie verkeren en verkeerden, waren zij niet bij machte de schulden te voldoen. Met betrekking tot de schuld aan het kinderdagverblijf hebben X c.s. aangevoerd dat zij in 2009 scholing hebben gevolgd en toen de kinderen naar de opvang hebben gebracht. Toen bleek dat de kosten bij lange na niet gedekt waren door de toeslagen, hebben zij de kinderen van de opvang gehaald. De schuld bedroeg toen € 1.800,-, maar door rente en kosten is deze ondertussen opgelopen tot meer dan € 5.000,-. Voorts hebben X c.s. tweemaal geld geleend in verband met de zorg voor en de begrafenis van de ouders van X in Soedan. Zij achtten dit noodzakelijk. Zij kunnen thans hun zorgverzekering niet betalen en de vaste lasten stijgen boven de inkomsten uit.
X c.s. hebben voorts aangevoerd dat zij hulp hebben gezocht bij Sociaal.nl, dat zij geen auto en geen telefoonabonnement meer hebben. Nu zij de omstandigheden die bepalend waren voor het ontstaan van de schulden onder controle hebben gekregen, verzoeken zij een kans in de schuldsanering.
2.3 Bij de beoordeling van het verzoek tot toelating
tot de schuldsaneringsregeling stelt het hof voorop dat de schuldenaar ingevolge artikel 288 lid 1 sub b Fw voldoende aannemelijk dient te maken dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder is geweest. Gelet daarop oordeelt het hof als volgt.
Volgens de verklaring schuldsanering hebben X c.s. een schuld van ten minste € 823,20 aan het CJIB. Zij hebben gesteld dat dit boetes zijn verbandhoudende met hun zorgverzekering, doch dit is niet aangetoond.
Voorts is gebleken dat X c.s. een schuld aan de Belastingdienst hebben van € 1.156,- aan onbetaalde motorrijtuigenbelasting, waarvan € 640,- stamt uit de afgelopen vijf jaar. Daarnaast bevinden zich op de schuldenlijst meerdere onbekende schulden, waaronder een schuld van € 4.349,84. X c.s. hebben ten aanzien van deze schulden niet kunnen aangeven, hoe deze schulden zijn ontstaan en wie de schuldeisers zijn. De stelling van X c.s. dat de schulden zijn ontstaan doordat hun begeleider rekeningen niet heeft voldaan, hebben zij niet met stukken onderbouwd. Onvoldoende aannemelijk is dan ook geworden dat X c.s. bij het ontstaan van hun schulden te goeder trouw zijn geweest.
Dat X c.s. ervoor hebben gekozen om regelmatig geld over te maken naar Soedan en daarnaast ook nog geld te lenen voor, zo hebben zij gesteld, de begrafenis van de ouders van X, ervoor hebben gekozen een auto te bezitten, en aldus niet met het geld dat zij beschikbaar hadden hun schulden hebben afbetaald, maakt, dat ook niet gezegd kan worden dat de schulden te goeder trouw onbetaald zijn gebleven.
Het beroep op artikel 288 lid 3 Fw kan niet slagen, omdat X c.s. niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van hun schulden, inmiddels voldoende onder controle hebben gekregen. Met name is van belang dat thans nog niet is gebleken van voldoende (begeleiding bij de) beheersing van hun financiën, nu zij ter zitting in hoger beroep hebben aangegeven dat zij regelmatig geld moeten bijlenen bij kennissen omdat de vaste lasten de inkomsten overstijgen en ook dat er meerdere incassoprocedures lopen, maar dat zij niet weten welke schulden dit betreft. Het feit dat zij thans geen auto en telefoonabonnement meer zouden hebben en zich hebben aangemeld bij Sociaal.nl, rechtvaardigt in elk geval onvoldoende de conclusie dat zij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en/of onbetaald laten van hun schulden, inmiddels voldoende onder controle hebben gekregen.
2.4 De beslissing van de rechtbank dient dan ook te worden bekrachtigd.
3. De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de beslissing waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, W.J. Noordhuizen en C.C. Meijer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van 1 november 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.