Uitspraak
10/6564 REA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 9 november 2010, 09/627 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2011. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Dieters en het Uwv door mr. D.R. Abdoelhak.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit op bezwaar van 4 augustus 2009 heeft het Uwv, voor zover hier van belang, geweigerd aan appellant een tegemoetkoming in de kosten van een opleiding voor het groot vaarbewijs en de kosten voor het afleggen van examens toe te kennen. Het Uwv heeft zijn besluit doen steunen op artikel 30a, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI). Het Uwv heeft overwogen dat hij geen taak heeft bij de re-integratie van appellant, omdat appellant sedert 5 september 2008 geen uitkering meer ontvangt van het Uwv en mitsdien niet behoort tot de personen bedoeld in artikel 30a, eerste lid, van de Wet SUWI .
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 4 augustus 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het Uwv eerst op 2 december 2008 is kunnen blijken dat appellant een vergoeding wenste voor de kosten bedoeld in 1. Omdat op dat moment appellant geen uitkering van het Uwv ontving heeft het Uwv zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat artikel 30a, eerste lid, van de Wet SUWI het Uwv niet de mogelijkheid bood appellant de door hem gewenste vergoeding te verstrekken.
2.2. De rechtbank heeft voorts overwogen dat van de zijde van het Uwv geen toezeggingen zijn gedaan dat de kosten bedoeld in 1 worden vergoed.
2.3. De rechtbank heeft er ten slotte op gewezen dat de kosten voor het volgen van de opleiding voor het groot vaarbewijs zijn vergoed door de Intergemeentelijke Sociale Dienst Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo. De examenkosten zijn niet vergoed, doch naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen aanknopingspunten om aan te nemen dat indien appellant daarom verzoekt geen vergoeding zal plaatsvinden.
3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat het Uwv eerst op 2 december 2008 is kunnen blijken dat appellant het Uwv heeft verzocht om vergoeding van de kosten bedoeld in 1. Naar de stelling van appellant was dit reeds op 2 september 2008 duidelijk. Appellant heeft gewezen op de brief die namens hem op 2 september 2008 naar het Uwv is gezonden.
3.2. Appellant heeft voorts gesteld dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat van de zijde van het Uwv geen toezeggingen zijn gedaan om de aanvraag van appellant inhoudelijk te beoordelen.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Met juistheid heeft de rechtbank erop gewezen dat uit artikel 30a, eerste lid, van de Wet SUWI voortvloeit dat het Uwv slechts een taak heeft de re-integratie van personen te bevorderen die een in dat artikel vermelde uitkering hebben.
Niet in geschil is dat appellant tot 5 september 2008 zo’n uitkering had.
4.3. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv eerst op 2 december 2008 is kunnen blijken dat appellant het Uwv verzoekt om vergoeding van de kosten bedoeld in 1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat uit de brief van 2 september 2008 niet kan worden opgemaakt dat appellant vergoeding van de kosten bedoeld in 1 wenste. De brief van 2 september 2008 bevat slechts het verzoek om contact met hem op te nemen, omdat hij de mogelijkheid heeft een dienstbetrekking te aanvaarden, maar dat hij wellicht daarbij ondersteuning behoeft vanuit het Uwv. De brief bevat geen enkele indicatie dat sprake is van een verzoek om vergoeding van de kosten bedoeld in 1.
Nu van een verzoek om vergoeding van de kosten gedaan voor 5 september 2008 geen sprake is, laat de Raad het antwoord op de vraag daar of zo’n verzoek voor inwilliging in aanmerking kan komen op het moment dat appellant niet langer voldoet aan het vereiste opgenomen in artikel 30a, eerste lid, van de Wet SUWI als bedoeld in 4.2.
4.4. Met juistheid heeft de rechtbank voorts geoordeeld dat van de zijde van het Uwv geen toezeggingen zijn gedaan als door appellant is gesteld. Van de zijde van het Uwv is in het kader van een klachtprocedure slechts gesteld dat tijdens een gesprek op 2 december 2008 duidelijk is geworden dat appellant vergoeding van de kosten bedoeld in 1 wenst en dat op dat verzoek een beslissing zal worden genomen. Van een toezegging dat met voorbijgaan aan artikel 30a, eerste lid, van de Wet SUWI op het verzoek van appellant om vergoeding van de kosten bedoeld in 1 wordt beslist is ook de Raad niet kunnen blijken.
5.1. Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2012.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) J.R. Baas.
KR