Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/368 WWB
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. T.A. Vetter,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. B.A. Veenendaal.
Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een
PC-voorziening 2010 afgewezen (het primaire besluit).
Bij besluit van 15 december 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2011. Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Het onderzoek ter zitting is gesloten.
Bij beslissing van 3 juni 2011 heeft de rechtbank het onderzoek op grond van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op
20 oktober 2011. Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiser heeft op 25 augustus 2010 een aanvraag gedaan voor een PC-voorziening 2010 op grond van de Regeling PC-voorziening (hierna: de PC-regeling) ten behoeve van zijn dochter die voortgezet onderwijs volgt.
1.2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Hiertoe heeft verweerder overwogen dat de dochter van eiser een Beroepsopleidende Leerweg (BOL) volgt. BOL-onderwijs valt niet onder het begrip ‘voortgezet onderwijs’ als bedoeld in de PC-regeling. Daarom komt eiser niet in aanmerking voor een PC-voorziening.
1.4. In beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerder bij de beoordeling van de toekenning van de PC-voorziening een ongerechtvaardigd onderscheid maakt tussen leerlingen die BOL-onderwijs volgen en leerlingen die voortgezet onderwijs volgen. Dit klemt volgens eiser omdat de PC-regeling is gebaseerd op artikel 35, vijfde lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) op grond waarvan categoriale bijstand kan worden verleend aan een persoon met een hem ten laste komend kind dat een beroepsopleiding volgt. Dat eiser in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in de schoolkosten op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS), maakt dit volgens eiser niet anders. Deze tegemoetkoming is immers bedoeld voor allerlei schoolkosten van de dochter van eiser. Als de tegemoetkoming is aangewend voor de kosten van bijvoorbeeld schoolboeken, uitstapjes en excursies, blijft er onvoldoende over voor de aanschaf van een computer met toebehoren. Volgens eiser is het door verweerder gemaakte onderscheid in strijd met artikel 1 van de Grondwet en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Voorts verzoekt eiser om een schadevergoeding, waaronder een vergoeding van de wettelijke rente.
2. Inhoudelijke beoordeling
2.1. In het kader van de armoedebestrijding verstrekt verweerder een PC-voorziening aan huishoudens met een minimum inkomen met één of meer kinderen die voortgezet onderwijs volgen. Verweerder heeft hiertoe beleid geformuleerd, zoals is opgenomen in de PC-regeling.
2.2. De rechtbank stelt vast dat met het in de PC-regeling vervatte beleid invulling is gegeven aan de bevoegdheid tot categoriale bijstandsverlening als bedoeld in artikel 35, vijfde lid, van de WWB. Op grond van de ze bepaling kan bijzondere bijstand aan een persoon behorend tot een bepaalde categorie worden verleend, zonder dat wordt nagegaan of ten behoeve van die persoon die kosten daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn, indien ten aanzien van de categorie waartoe hij behoort aannemelijk is dat die zich in bijzondere omstandigheden bevindt die leiden tot dergelijke noodzakelijke kosten van bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan.
2.3. Het beroep spitst zich toe op de vraag of bij de toekenning van een PC-voorziening op grond van de PC-regeling sprake is van een gerechtvaardigd onderscheid tussen leerlingen van het voortgezet onderwijs en leerlingen van het BOL-onderwijs. Eiser heeft aangevoerd dat het in de PC-regeling gemaakte onderscheid in strijd is met artikel 1 van de Grondwet en artikel 26 van het IVBPR.
2.4. Op grond van artikel 1 van de Grondwet en artikel 26 van het IVBPR is het verboden onderscheid te maken tussen vergelijkbare gevallen, tenzij dit gerechtvaardigd wordt door objectieve en redelijke gronden.
2.5. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank gaat ervan uit dat het gelet op het doel van de PC-regeling om vergelijkbare gevallen gaat. De verstrekking van een PC-voorziening is even belangrijk voor leerlingen van het voortgezet onderwijs als voor leerlingen die BOL-onderwijs volgen. Tussen partijen is evenmin in geschil dat in de PC-regeling beide groepen leerlingen verschillend worden behandeld.
2.6. Verweerder heeft ter rechtvaardiging van dit verschil in behandeling aangevoerd dat leerlingen in het BOL-onderwijs evengoed een computer met toebehoren kunnen verkrijgen. Leerlingen in het BOL-onderwijs kunnen namelijk een beroep doen op de WTOS of de Beleidsregels Scholierenvergoeding (hierna: de Scholierenvergoeding) voor een tegemoetkoming in de schoolkosten. Zij kunnen hiervan een computer met toebehoren kopen. Voor leerlingen in het voortgezet onderwijs bestaat deze mogelijkheid niet. Daarom kunnen zij aanspraak maken op een PC-voorziening via de PC-regeling.
2.7.1. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder gegeven argumentatie geen rechtvaardiging oplevert voor het gemaakte onderscheid naar soort opleiding bij het verstrekken van een PC-voorziening en overweegt hiertoe als volgt.
2.7.2. Op de Scholierenvergoeding kan door ouders van beide groepen leerlingen een beroep worden gedaan. Deze kan alleen daarom al geen rechtvaardiging opleveren voor het verschil in behandeling.
2.7.3. De door verweerder genoemde WTOS heeft een andere doelstelling dan de PC-regeling. De doelstelling van de PC-regeling is er in gelegen om kinderen van ouders met een laag inkomen thuis in staat te stellen om huiswerk te maken en toegang te hebben tot internet via een computer. Om dit doel te bereiken verstrekt verweerder in natura een computer met toebehoren aan degenen die tot de doelgroep behoren. De WTOS daarentegen biedt een algemene tegemoetkoming in schoolkosten. De WTOS biedt een tegemoetkoming voor onder meer schoolboeken en les- of cursusgeld. De regeling is dus mede bedoeld voor andere activiteiten dan alleen het thuis kunnen gebruiken van een computer voor het doen van huiswerk, zoals met de PC-regeling wordt beoogd. Voorts wordt de tegemoetkoming op grond van de WTOS, in tegenstelling tot de PC-regeling, uitgekeerd in geld en niet in natura. Zowel het gegeven dat de WTOS bedoeld is voor allerlei andere schoolkosten, als het gegeven dat de uitbetaling in geld plaatsvindt, leiden ertoe dat niet gezegd kan worden dat een beroep op de WTOS zal leiden tot de beschikbaarheid van een PC-voorziening. Daar komt bij dat de WTOS pas in 2010-2011 niet meer van toepassing is voor leerlingen in het voortgezet onderwijs en de PC-regeling, op grond waarvan het bestreden besluit genomen is, dateert van april 2009. Aangezien ten tijde van het tot stand komen van PC-regeling leerlingen van het voortgezet onderwijs een beroep konden doen op de WTOS kan in het nadien niet meer van toepassing zijn van de WTOS op deze leerlingen geen rechtvaardiging voor het verschil in behandeling opleveren.
2.8. Nu verweerder gelet op de doelstelling van de PC-regeling geen rechtvaardiging op objectieve en redelijke gronden heeft gegeven, is het door verweerder in de PC-regeling gemaakte onderscheid in strijd met artikel 1 van de Grondwet en artikel 26 van het IVBPR. Het bestreden besluit kan geen standhouden.
2.9. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren en het bestreden besluit zal vernietigen. De rechtbank zal voorts zelf in de zaak voorzien, het primaire besluit herroepen en bepalen dat verweerder aan eiser de gevraagde PC-voorziening verstrekt.
2.10. De rechtbank zal het verzoek om schadevergoeding, waaronder de wettelijke rente, afwijzen, omdat de verstrekking van de PC-voorziening een verstrekking in natura is. Niet is gebleken dat eiser daarnaast overigens nog schade heeft geleden.
2.11. Nu het beroep gegrond is, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van het beroep en bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op € 1.529,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, een ½ punt voor de nadere zitting en 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift), te betalen aan de griffier van de rechtbank. Verweerder dient tevens het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 14 oktober 2010 en bepaalt dat verweerder aan eiser de gevraagde PC-voorziening verstrekt;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- wijst af het verzoek om schadevergoeding;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 41,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 1.529,50, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B. Kleiss, voorzitter,
mrs. M.F. Wagner en J.H.M. van de Ven, leden, in aanwezigheid van
mr. A.M. van Beek, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2011.
de griffier de voorzitter
is verhinderd te tekenen
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB