Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Waardedrukkende invloed toekomstige kosten van achterstallig onderhoud.

Hoger percentage niet aannemelijk.

Uitspraak



GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken P09/00567

uitspraak: 20 oktober 2011

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X, wonende te Z, belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 08/5769 van de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2009 in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking, gedagtekend 29 februari 2008, de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als A-straat 0-I te P, op de waardepeildatum 1 januari 2007 voor het kalenderjaar 2008 vastgesteld op € 256.000.

Met dezelfde dagtekening is aan belanghebbende een aanslag onroerende-zaakbelastingen (hierna: de aanslag) voor het belastingjaar 2008 opgelegd. Belanghebbende heeft tegen de beschikking en de aanslag een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak van 28 augustus 2008 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank). Bij uitspraak van 10 juli 2009 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de waarde vastgesteld op € 199.500 en de aanslag dienovereenkomstig verminderd.

1.3. Het tegen de uitspraak ingediende hoger beroepschrift is bij het Hof ingekomen op 18 augustus 2009, aangevuld bij brief van 14 september 2009. De heffingsambtenaar heeft op 23 september 2009 een verweerschrift ingediend, aangevuld met nadere stukken van 19 en 22 oktober 2009.

1.4. Op 16 februari 2011 is een nader stuk van de heffingsambtenaar ingekomen. Op 22 februari en 1 en 23 maart 2011 zijn nadere stukken van belanghebbende ontvangen.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2011. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

In de ontwikkeling van het geschil in hoger beroep vindt het Hof aanleiding de feiten als volgt vast te stellen:

2.1. De onroerende zaak (hierna: de woning) bestaat uit een gestapelde woning met een oppervlakte van circa 70 m², en is gelegen op de eerste etage van het pand A-straat 0. Het pand A-straat 0, een rijksmonument, is gebouwd in 1899.

2.2. Belanghebbende is eigenaar van het gehele pand A-straat 0. De eigendom is niet gesplitst in appartementsrechten.

2.3. Met dagtekening 29 oktober 2009 is aan belanghebbende een kennisgeving ambtshalve vermindering toegezonden waarin de waarde van de woning nader is vastgesteld op

€ 165.000 en de aanslag dienovereenkomstig is verminderd.

3. Omvang van het geschil in hoger beroep

Tussen partijen is uiteindelijk nog in geschil of de door de heffingsambtenaar ambtshalve nader vastgestelde waarde moet worden verminderd met een bedrag van € 30.000 in verband met de toekomstige kosten van achterstallig onderhoud en of de heffingsambtenaar bij de vaststelling van de waarde is uitgegaan van een juiste interpretatie en toepassing van de artikelen 16, onderdeel c, en 17, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet woz).

4. Het oordeel van de rechtbank

4.1. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard. Met betrekking tot de kosten van achterstallig onderhoud, heeft de rechtbank in haar uitspraak het volgende overwogen. Belanghebbende wordt door de rechtbank aangeduid als ‘eiser’, de heffingsambtenaar als ‘verweerder’:

“13. Verweerder heeft de waarde van de woning ten opzichte van de gemiddelde waarde van de vergelijkingsobjecten verlaagd met 70% van € 100.000, zijnde de door eiser gestelde renovatiekosten om in het door hem geclaimde achterstallig onderhoud te voorzien. Eiser meent dat de volledige renovatiekosten in mindering moeten worden gebracht. De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten van deze renovatie zich één-op-één leiden tot een hogere waarde. Immers, bijvoorbeeld arbeidskosten van schilderwerk zullen niet tot een waardevermeerdering leiden. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat het waardedrukkend effect van de onderhoudstoestand van de woning ten opzichte van de onderhoudstoestand van de gehanteerde vergelijkingsobjecten door verweerder voldoende in de waardering tot uitdrukking is gebracht door de uit de vergelijkingsobjecten volgende m2-prijs te verlagen met € 1.000 per m2”.

4.2. Met betrekking tot de toepassing van de artikelen 16, onderdeel c, en 17, tweede lid, van de Wet woz , heeft de rechtbank in haar uitspraak het volgende overwogen:

“15. Eisers grief ten slotte dat bij de waardebepaling ten onrechte wordt uitgegaan van een gesplitste en los verkoopbare woning leidt evenmin tot een voor hem gunstiger resultaat. Dat eiser het vaststellen van de waarde van de woning met inachtneming van de in artikel 17 van de Wet woz neergelegde ficties als onrechtvaardig ervaart en een andere wijze van waardebepaling voorstaat doet hier niet aan af. De door verweerder gehanteerde wijze van waardebepaling is voorgeschreven in artikel 17 van de Wet woz . De rechtbank is op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet bevoegd om te oordelen over de innerlijke waarde of billijkheid van deze wetgeving”.

5. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen in hoger beroep verwijst het Hof naar hetgeen in de gedingstukken en in het proces-verbaal van de zitting is vermeld.

6. Beoordeling van het hoger beroep

6.1. In hoger beroep is uiteindelijk niet meer in geschil dat de heffingsambtenaar de door de rechtbank vastgestelde waarde terecht heeft verminderd tot € 165.000 in verband met de waardedrukkende invloed van toekomstige kosten van funderingsherstel. Als gevolg hiervan behoeft de gang van zaken op de zitting van de rechtbank met betrekking tot het stuk ‘Beoordeling funderingsonderzoek A-straat 0’ van ing . B van 9 april 1998 geen verdere bespreking. Partijen stellen de waardedrukkende invloed hiervan op basis van de geschatte kosten en totale oppervlakte van het pand op € 34.500, zijnde 70 m² / 277 m² x € 136.500. Het Hof acht dit juist en zal partijen hierin volgen. Aangezien het beroep en hoger beroep uitsluitend betrekking hebben op de woning A-straat 0, is het Hof niet bevoegd een oordeel te geven over de vastgestelde waarden van de andere woningen in het pand en kan het de heffingsambtenaar niet een aanwijzing geven die aanslagen (ambtshalve) te verminderen.

6.2. De heffingsambtenaar heeft de door belanghebbende overgelegde berekening van de toekomstige kosten van achterstallig onderhoud van € 100.000 niet betwist, zodat van dit bedrag moet worden uitgegaan. De heffingsambtenaar stelt dat de daarin opgenomen kosten voor herstel van het dak niet volledig aan de woning kunnen worden toegerekend. Belanghebbende betwist dit op zichzelf niet, maar stelt dat de kosten van herstel van de binnenkant van het dak wel aan de woning kunnen worden toegerekend. De heffingsambtenaar heeft voorts gesteld, en het Hof acht aannemelijk, dat toekomstige uitgaven voor achterstallig onderhoud (in het algemeen) niet zullen leiden tot vermindering van de waarde van een woning met de volle 100% van die uitgaven. De heffingsambtenaar stelt dat hij de waardedrukkende invloed ten opzichte van de waarde die hij bij de beschikking heeft vastgesteld, heeft berekend door middel van vergelijking met andere objecten in normale tot goede staat. Rekening houdend met het voorgaande, komt dit uit op 70% van de kosten. Het Hof acht dit percentage aannemelijk. Door belanghebbende zijn geen gegevens overgelegd op grond waarvan aannemelijk is dat van een hoger percentage moet worden uitgegaan. Uit de door hem overgelegde offertes kan niet worden afgeleid welk(e) bedrag(en) in verband met het herstel van het dak uitsluitend aan de woning kan/kunnen worden toegerekend, omdat een specificatie daarvan ontbreekt.

6.3. Het Hof verenigt zich voor het overige met de overwegingen van de rechtbank en met de beslissingen waartoe de rechtbank is gekomen. Het Hof heeft geen redenen met betrekking tot de toepassing van de artikelen 16, onderdeel c, en 17, tweede lid, van de Wet woz anders te oordelen dan in zijn uitspraken van 18 juni 2008, 06/00534, LJN: BD5318 en 28 november 2008, 07/00375, LJN: BG5701. De invoering per 1 januari 2010 van artikel 17a Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 , leidt niet tot een ander oordeel.

Slotsom

6.4. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd en de ambtshalve door de heffingsambtenaar verminderde waarde en aanslag dienen te worden gehandhaafd.

7. Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht . De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit).

Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdelen c en d vermelde reis- en verletkosten.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het Besluit wordt het bedrag van de reiskosten vastgesteld op de voor het bijwonen van het onderzoek ter zitting gemaakte reiskosten per openbaar vervoer tweede klasse, Z – Amsterdam v.v., door het Hof begroot op € 39. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van het Besluit wordt het bedrag van de verletkosten vastgesteld op € 212,36, zijnde 4 x € 53,09.

8. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissingen over de proceskosten en het griffierecht;

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- handhaaft de door de heffingsambtenaar ambtshalve vastgestelde waarde op € 165.000;

- handhaaft de door de heffingsambtenaar ambtshalve verminderde aanslag tot een berekend naar een waarde van € 165.000;

- gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht in verband met de behandeling van het hoger beroep van € 110 te vergoeden; en

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 251,36.

De uitspraak is gedaan door mrs. O.B. Onnes, voorzitter van de belastingkamer, J.P. Kruimel en P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus, als griffier. De beslissing is op 20 oktober 2011 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature