Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/5244 BESLU
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2011 in de zaak tussen
het College van Kerkmeesters van de Hervormde Gemeente, gevestigd te Gouda, eiser
(gemachtigden: J. Zuurmond en G.H. van Nieuwpoort),
en
de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder
(gemachtigde: mr. K. El Addouti).
Procesverloop
Bij aanvraag van 29 september 2010 (bij verweerder ingekomen op 1 oktober 2010) heeft eiser bij verweerder een subsidieaanvraag ingediend voor de restauratie van de Grote of Sint Janskerk (verder: de kerk) te Gouda op grond van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (verder: Brim) en de Restauratieregeling monumenten 2010 en 2011 (verder: Restauratieregeling).
Bij besluit van 13 januari 2011 heeft verweerder de subsidieaanvraag afgewezen, omdat de subsidiabele kosten van het restauratieplan lager zijn dan het drempelbedrag van € 2 mln. dat geldt voor grootschalige restauratieprojecten. De subsidiabele kosten zijn vastgesteld op € 1.901.837,-.
Tegen dat besluit heeft eiser bij brief van 15 februari 2011 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Tijdens een hoorzitting op 30 maart 2011 is eiser, in aanwezigheid van enkele deskundigen, namens verweerder op het bezwaar gehoord.
Bij besluit van 9 mei 2011 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Tegen dat besluit heeft eiser bij brief van 16 juni 2011 bij de rechtbank beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en bij brief van
20 juli 2011 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 15 november 2011 ter zitting behandeld.
Eiser heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigden, vergezeld van
ir. G.W. van Hoogevest b.i. en L. Gerdessen, onderscheidenlijk architect en projectleider van de restauratie, als meegebrachte deskundigen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. K. El Addouti, vergezeld van
ing . L. Koelstra.
Overwegingen
1. De rechtbank staat in dit beroep voor de vraag of het bestreden besluit, gelet op de daartegen ingebrachte beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat de totale restauratiekosten van de kerk voor het project "Herstel fundering koorkolommen van de Grote of St.-Janskerk te Gouda" zijn begroot op € 2.203.392,- (inclusief BTW), zodat de restauratie als grootschalig restauratieproject in aanmerking komt voor rijkssubsidie.
Daartoe voert eiser aan dat verweerder ten onrechte een viertal kostenposten (afvoeren vrijkomende grond, archeologische werkzaamheden, stilleggen werkzaamheden tijdens rouw- en trouwdiensten en verwijdering, opslag en terugplaatsing koororgel) niet of niet geheel subsidiabel heeft geacht, waardoor het drempelbedrag van € 2 mln. niet wordt overschreden. Alle in het bestek en de begroting opgenomen werkzaamheden, waaronder de betwiste posten, zijn onlosmakelijk verbonden met het funderingsherstel en het gaat daarbij om niet vermijdbare kosten. Het restauratieplan is zorgvuldig en deskundig opgesteld, met gebruikmaking van de expertise van gespecialiseerde bedrijven op het gebied van constructies en heiwerkzaamheden, waarbij de kosten zoveel mogelijk zijn beperkt.
Het niet uitvoeren van de restauratiewerkzaamheden aan de kerk zal op korte termijn ernstig gevaar opleveren voor de vele gelovigen en bezoekers van de kerk, die op de UNESCO werelderfgoedlijst is geplaatst.
3. Verweerder heeft op de door eiser begrote kosten van de restauratie, met toepassing van de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten Brim 2011 (verder: Leidraad), een aantal aftrekposten toegepast, waarna de totale kosten van de restauratie zijn vastgesteld op
€ 1.901.837,-. Aangezien dit bedrag beneden het drempelbedrag blijft, zijn de kosten van de voorgenomen restauratie niet subsidiabel. In het besluit op bezwaar heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd.
4. Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 kan verweerder ten behoeve van de instandhouding van beschermde monumenten subsidie verstrekken.
Het derde lid van genoemd artikel bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot het verstrekken van subsidie, bedoeld in het eerste lid. Deze regels kunnen, voor zover thans van belang, betrekking hebben op:
a. de criteria op grond waarvan subsidie kan worden verstrekt;
b. de wijze waarop het subsidiebedrag wordt bepaald;
(...)
e. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend.
Het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2011 (Stb. 2010, 708), dat met ingang van 1 januari 2011 in werking is getreden, (verder: Brim) is gebaseerd op artikel 34, derde lid, van de Monumentenwet 1988 .
Op artikel 43, vijfde lid, van het Brim is de Restauratieregeling monumenten 2010 en 2011 (verder: de Regeling) gebaseerd.
In artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Regeling is bepaald dat verweerder op aanvraag subsidie kan verstrekken ten behoeve van de restauratie van een monument
a. (...)
b. waarvan de subsidiabele kosten ten minste € 2 miljoen bedragen.
In dat geval gaat het om een grootschalig restauratieproject, dat voor rijkssubsidie in aanmerking kan komen.
In artikel 8 van de Regeling is bepaald dat de kosten van werkzaamheden, maatregelen en voorzieningen als bedoeld in de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten Brim 2010, opgenomen als bijlage bij de Regeling rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (verder: Rrim), subsidiabel zijn met dien verstande dat:
a. kosten uitsluitend subsidiabel zijn voor zover de werkzaamheden:
1° strekken tot restauratie van het monument en zijn monumentale waarden;
2° sober en doelmatig zijn;
3° technisch noodzakelijk zijn; en
4° zijn gericht op maximaal behoud van aanwezige monumentale waarden, in het bijzonder historische materialen en constructies;
(...)
Op de Regeling is voorts gebaseerd de Regeling rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2011 (Stcrt. 2010, 4126).
In artikel 2 van die regeling is bepaald dat subsidiabel zijn de kosten van werkzaamheden, maatregelen en voorzieningen ten behoeve van de instandhouding van beschermde monumenten of zelfstandige onderdelen, als bedoeld in de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten Brim 2011, opgenomen als bijlage bij deze regeling.
Aan het onderdeel "Algemeen" van de Leidraad wordt het volgende ontleend:
"Kosten van werkzaamheden die niet zijn opgenomen in de Leidraad komen niet voor subsidieverlening in aanmerking. (...) De werkzaamheden moeten strekken tot instandhouding van het beschermd monument (...) en gericht [zijn] op maximaal behoud van monumentale waarden. Het is uiteindelijk ter beoordeling van de minister of aan deze uitgangspunten wordt voldaan. (...) Zoals gezegd worden alleen de werkzaamheden die direct verband houden met de instandhouding van de monumentale waarden van het beschermd monument, op grond van het Brim 2011 gesubsidieerd."
5. Tussen partijen is slechts in geschil of verweerder in redelijkheid een aantal kostenposten niet of niet geheel subsidiabel heeft kunnen achten, zodat de subsidieaanvraag voor de grootschalige restauratie van de kerk wegens het niet overschrijden van het drempelbedrag moest worden afgewezen.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat de subsidieaanvraag van eiser is ingediend in 2010, maar is beoordeeld aan de hand van de met ingang van 1 januari 2011 in werking getreden regelgeving met de daarin verankerde Leidraad.
Verweerder hanteert als uitgangspunt dat kosten die niet in de Leidraad zijn opgenomen niet subsidiabel zijn. In de Leidraad is als uitgangspunt neergelegd dat alleen kosten die direct strekken tot instandhouding van het monument voor subsidiëring in aanmerking komen. Allerlei bijkomende kosten die niet direct aan de instandhouding als zodanig zijn toe te rekenen worden daarom bij het vaststellen van de totale kosten van de restauratie buiten beschouwing gelaten.
Voorts is in de Leidraad bij de indeling van werkzaamheden aangesloten bij de bestaande STABU-codering (STABU = Standaardbestek voor de Burger- en Utiliteitsbouw), die in de bouwwereld algemeen is aanvaard als standaard bestekssystematiek voor de woning- en utiliteitsbouw. Ook voor het opstellen van bestekken van restauratieprojecten dient deze systematiek als basis.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, mede in het licht van het vastgestelde subsidieplafond van € 30 mln. (artikel 6 van de Regeling ), met genoemd uitgangspunt niet is getreden buiten de grenzen van een redelijke beleidsbepaling. Verweerder mocht daarom de Leidraad aan de beoordeling van de subsidieaanvraag van eiser ten grondslag leggen.
7. De rechtbank zal thans nagaan of verweerder, met toepassing van de Leidraad, in redelijkheid heeft kunnen komen tot zijn standpuntbepaling ten aanzien van de betwiste posten.
7.1 Ten aanzien van de kosten van het afvoeren van verontreinigde grond heeft verweerder overwogen dat deze kosten niet subsidiabel zijn, omdat zij niet vallen onder STABU-code 12 - Grondwerk en ook niet op grond van een andere post uit de Leidraad. Indien bij andere projecten deze kosten wel subsidiabel zijn geacht, betreft dat een verkeerde beslissing, die verweerder niet hoeft te herhalen.
Volgens de toelichting van eiser ter zitting betreft deze post de grond die vrijkomt bij het blootleggen van de fundering van de kerk. In Gouda wordt alle grond die vrijkomt bij bouwwerkzaamheden in de binnenstad als verontreinigd beschouwd. Deze grond mag dus niet worden hergebruikt, maar moet worden afgevoerd. Daaraan zijn extra kosten verbonden.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze kosten niet strekken tot instandhouding van het monument, maar voortvloeien uit milieutechnische overwegingen en beleid van de gemeente Gouda. Deze standpuntbepaling is in overeenstemming met de Leidraad en is daarom niet rechtens onjuist te achten.
7.2 De kosten van archeologische werkzaamheden zijn niet opgenomen in de Leidraad en om die reden niet subsidiabel.
Eiser heeft ten aanzien van deze kosten verwezen naar de verplichting tot het verrichten van archeologisch onderzoek bij het verrichten van graafwerkzaamheden. Tijdens deze werkzaamheden moet een archeoloog aanwezig zijn. De kosten daarvan drukken op het project.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de door eiser opgevoerde kosten voortvloeien uit het Verdrag van Malta (Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, Valletta, 16 januari 1992, Trb. 2007, 126), waarbij Nederland partij is. In dit verdrag is als hoofdregel vastgelegd dat degene die in het kader van bouwwerkzaamheden de grond verstoort moet opkomen voor de kosten van archeologische werkzaamheden. De kerk is geen archeologisch monument; daardoor strekken deze kosten niet direct tot de instandhouding van de kerk.
De rechtbank acht verweerders standpuntbepaling in overeenstemming met de Leidraad; dat standpunt is daarom niet rechtens onjuist te achten.
7.3 Ten aanzien van de kosten van stagnatie van de werkzaamheden door gebruik van de kerk overdag heeft verweerder geoordeeld dat deze niet subsidiabel zijn onder STABU-code 25 - Metaalconstructies. Niettemin zijn deze kosten tot een bedrag van € 10.000,- subsidiabel geacht onder STABU-code 20 - Funderingspalen en damwanden. Hoewel deze beslissing op een abuis berust, blijft zij in stand ter voorkoming van een reformatio in peius in bezwaar.
Eiser heeft ten aanzien van deze post ter zitting toegelicht dat men tijdens rouw- en trouw- diensten in de kerk werkzaamheden die geluidoverlast geven (bij voorbeeld heiwerkzaam- heden) moet stilleggen. Tijdens deze periodes lopen de kosten daarvan door, terwijl de voortgang van de werkzaamheden stagneert.
Nu ook deze kosten niet direct strekken tot instandhouding van de kerk (zij dienen veeleer het belang van de aanwezigen bij de genoemde diensten in de kerk), is verweerders standpunt niet rechtens onjuist.
7.4 De kosten van de verwijdering, opslag en terugplaatsing van het koororgel heeft verweerder subsidiabel geacht tot een bedrag van € 1.000,-, hetgeen in het kader van soberheid en doelmatigheid voldoende wordt geacht.
Voorts heeft verweerder geoordeeld dat het koororgel geen monumentaal orgel is, zodat onder STABU-code 10 - Sloop- en stutwerk slechts het beschermen en inpakken van het koororgel en niet tevens de overige kosten subsidiabel zijn.
Eiser heeft ter zitting toegelicht dat de noodzaak tot restauratie vooral wordt ingegeven door de verzakking van het koor van de kerk. Het koororgel (te onderscheiden van het monumentale orgel in het schip van de kerk) moet in verband met de werkzaamheden van zijn plaats worden gehaald en verwijderd. Het zal tijdens de restauratie, stofvrij verpakt, elders in de kerk worden bewaard.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat, nu het koororgel als zodanig niet monumentaal is, alleen het vrijmaken van de vloer waar het koororgel nu staat subsidiabel is. De kosten van het opslaan en terugplaatsen echter niet.
De rechtbank acht verweerders standpunt niet rechtens onjuist, nu de niet subsidiabel geachte kosten niet strekken tot de instandhouding van het monument.
7.5 Gelet op voorgaande overwegingen komt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen komen tot de vaststelling van de totale kosten van de restauratie van de kerk op € 1.901.837,-, zodat de voorgenomen restauratie niet voor subsidiëring op grond van de Brim en de Regeling in aanmerking komt. Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.H.B. Sentrop, rechter, in aanwezigheid van
J. Dijkhuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2011.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.