Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
beschikking ex artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak
[verzoekster],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. A. Beker te Rotterdam,
tegen
[verweerder],
wonende te [plaats],
verweerder,
gemachtigde: mr. drs. H.J. Ruysendaal te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “[verzoekster]” en “[verweerder]”.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen:
- het op 23 september 2011 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen;
- het op 18 oktober 2011 ontvangen verweerschrift.
1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2011. Namens [verzoekster] is verschenen mevrouw [A], hoofd P&O en zij werd bijgestaan door de gemachtigde. [verweerder] is in persoon verschenen en hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Van hetgeen ter zitting is verhandeld heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3. De datum voor de beschikking is door de kantonrechter bepaald op heden.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1. [verzoekster] is een organisatie die zich bezighoudt met jeugdzorg in Rotterdam en de stadsregio. De activiteiten omvatten zowel ambulante hulpverlening aan jongeren en hun ouders als residentiële opvang, alsmede pleegzorg en schoolmaatschappelijk werk. [verzoekster] heeft ongeveer 800 medewerkers in dienst.
2.2. [verweerder], geboren op [geboortedatum], is sedert 1 juni 1992 bij de (rechtsvoorgangster) van [verzoekster] in dienst, laatstelijk in de functie van begeleider pleegzorg. Het daarbij door [verweerder] ontvangen loon bedraagt thans € 3.238,05 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Jeugdzorg van toepassing.
2.3. Als begeleider pleegzorg houdt [verweerder] zich bezig met begeleiding en ondersteuning van zowel kinderen die in een pleeggezin zijn geplaatst als de pleegouders en zo mogelijk de eigen ouders van het pleegkind.
2.4. Op 11 februari 2011 is [verweerder] door de politie aangehouden op verdenking van het plegen van een zedendelict. Na zijn aanhouding heeft [verzoekster] op grond van de CAO [verweerder] voor twee weken geschorst en nadien heeft zij de salarisbetaling gestaakt. [verweerder] zit sinds voornoemde datum in detentie.
2.5. Bij vonnis van deze rechtbank, sector strafrecht, van 1 september 2011 is ten laste van [verweerder] bewezen verklaard -samengevat weergegeven- dat:
1. hij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 11 februari 2011 meermalen een hoeveelheid afbeeldingen en filmfragment(en) heeft verspreid en/of aangeboden, en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of verworven en in bezit gehad en zich daartoe door gebruikmaking van een p.c. toegang heeft verschaft terwijl op die afbeeldingen en filmfragmenten sexuele gedragingen zichtbaar zijn, waarbij telkens een persoon was betrokken die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt.
2. hij in de periode van 1 juli 2009 tot en met 11 februari 2011 meermalen met iemand beneden de leeftijd van 16 jaren ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
3. hij op 18 augustus 2008 met iemand beneden de leeftijd van 16 jaren ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
2.6. De rechtbank heeft [verweerder] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van acht jaar. Als bijzondere voorwaarden heeft de rechtbank bepaald dat [verweerder] zich dient te houden aan de aan-wijzingen van de reclassering, inclusief eventuele behandelingen, dat hij geen contact mag hebben met de slachtoffers en dat hij noch professioneel, noch vrijwillig de zorg voor en/of toezicht op minderjarigen mag dragen c.q. uitoefenen.
2.7. [verweerder] heeft geen hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank ingesteld zodat het vonnis inmiddels onherroepelijk is geworden.
3. Het verzoek en de grondslag daarvan
3.1. Het verzoek strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereen-komst wegens gewichtige redenen, primair bestaande in een dringende reden, subsidiair in gewijzigde omstandigheden, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van het geding, een bedrag aan salaris voor de gemachtigde daarin begrepen.
3.2. [verzoekster] legt het volgende aan haar verzoek ten grondslag. De aan [verweerder] verweten gedragingen, die door hem zijn erkend en door de rechtbank bewezen zijn verklaard, leveren een dringende reden voor ontslag op. [verweerder] mist in ernstige mate de geschiktheid voor het werken met minderjarigen. Tussen het werk van [verweerder] - het begeleiden van pleegkinderen- en de strafbare feiten, waaronder het sexueel misbruiken van zijn eigen pleegkind en een buurjongen, bestaat een directe relatie. De rechtbank heeft [verweerder] ook verboden om gedurende zijn proeftijd van acht jaar te werken met minderjarigen, op welke wijze dan ook.
Ook is de goede naam van [verzoekster] ernstig beschadigd door de publiciteit rondom de zaak tegen [verweerder].
3.3. [verzoekster] is al het vertrouwen in [verweerder] als werknemer in de jeugdhulpverlening verloren, terwijl zijn functioneren tussen collega’s volstrekt onmogelijk is geworden en ten slotte ook na detentie feitelijk onmogelijk is tengevolge van het opgelegde verbod om met minder-jarigen te werken. Indien op de subsidiaire grond tot ontbinding wordt overgegaan, bestaat er geen grond voor toekenning van enige vergoeding nu de gewijzigde omstandigheden volledig in de risicosfeer van [verweerder] liggen.
3.4. Het verzoek houdt geen verband met enig opzegverbod.
4. Het verweer
4.1. Het verweer strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van [verzoekster] in haar verzoek tot ontslag wegens dringende reden, althans dit verzoek af te wijzen en tot toewijzing van het verzoek tot ontbinding wegens gewijzigde omstandigheden met toekenning van een vergoeding als de kantonrechter in goede justitie meent te kunnen bepalen. [verweerder] legt hieraan het volgende ten grondslag.
4.2. De voorwaarden voor een ontslag op staande voet zijn geregeld in artikel 7:677 lid 1 BW . Het woord “onverwijld” geeft een zekere haast aan. [verweerder] is aangehouden op 11 februari 2011 en het ontbindingsverzoek is ingediend op 23 september 2011. Het ontslag is dan ook niet onverwijld gegeven. Voorts heeft [verweerder] gedurende zijn twintigjarig dienstverband altijd goed gefunctioneerd en daarbij is niet gebleken van misbruik met iemand die hij uit hoofde van zijn functie bijstond. Bij [verweerder] is geconstateerd dat sprake is van pedofilie en hij heeft daarmee een ziektebeeld. [verweerder] is alles kwijtgeraakt. De duur van de dienstbetrekking en hoe [verweerder] deze heeft ingevuld spreken in zijn voordeel.
4.3. Hoewel [verweerder] een omgangsverbod is opgelegd, zou [verweerder] eventueel werkzaam-heden kunnen verrichten waarbij hij niet in aanraking komt met kinderen. De gewijzigde omstandigheden lijken aanwezig, maar hebben zich pas geopenbaard na het strafrechtelijk onderzoek in het privé-bestaan van [verweerder]. [verweerder] verzoekt dan ook tot een vergoeding over de periode van 1 juni 1992 tot 11 februari 2011. [verweerder] verzoekt toepassing van een neutrale correctiefactor waarbij hij de nadruk legt op zijn vlekkeloze staat van dienst die helaas verstoord is geraakt door een ziektebeeld.
5. De beoordeling
5.1. Partijen hebben medegedeeld dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met een opzegverbod en er is geen aanleiding aan de juistheid van die mededeling te twijfelen.
5.2. Artikel 7:677 lid 1 stelt de eis van onverwijldheid indien opzegging plaatsvindt wegens een dringende reden, ook wel genoemd ontslag op staande voet. In het onderhavige geval is echter geen sprake van een ontslag op staande voet, maar van een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zodat de eis van onverwijldheid dus niet geldt in een procedure als de onderhavige.
Ten overvloede in dit verband: dat [verzoekster] heeft gewacht met het indienen van het verzoek totdat het strafvonnis van 1 september 2011 onherroepelijk was geworden, komt zeer zorgvuldig voor. Immers [verweerder] heeft thans de status van dader en niet langer die van verdachte die voor onschuldig wordt gehouden totdat het tegendeel is bewezen.
5.3. Vooropgesteld wordt dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een dringende reden rekening dient te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval in onder-ling verband en in samenhang bezien. Daartoe behoren niet alleen de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt bij de beoordeling te worden betrokken, maar ook de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die het ontslag voor hem hebben.
5.4. Op zich is juist het standpunt van [verweerder] dat de enkele omstandigheid dat hij veroordeeld is en ook (voor langere tijd) gedetineerd is, onvoldoende is om op grond daarvan tot de conclusie te kunnen komen dat sprake is van een dringende reden, ook als het gaat om detentie wegens een veroordeling voor sexueel misbruik van een minderjarige. Dit kan echter anders zijn indien er een verband bestaat tussen de werkzaamheden en het strafbare handelen.
5.5. In zijn functie van pleegzorgbegeleider heeft [verweerder] te maken met kinderen die om wat voor een reden dan ook niet (meer) bij hun eigen ouders kunnen wonen. Deze kinderen moeten zondermeer kunnen rekenen op begeleiders van wie zij in sexueel opzicht niets te vrezen hoeven te hebben. Deze functie vereist blijkens de door [verzoekster] overgelegde functie-beschrijving een HBO-diploma, kennis van en inzicht in pedagogiek en ontwikkelings-psychologie. Het moge dan zo zijn dat [verweerder] zijn functie gedurende twintig jaar altijd goed heeft uitgevoerd, maar binnen diezelfde periode en derhalve met zijn achtergrond qua opleiding en ervaring, heeft hij zich wel schuldig gemaakt aan zeer ernstige zedendelicten, waaronder het meermalen sexueel misbruiken van een zesjarig pleegkind, dat bij hem woonde, en zijn tienjarige buurjongen. Het betreft dus jongens waarmee [verweerder] in zijn functie zondermeer te maken kan krijgen. Daarmee is een verband tussen zijn werkzaam-heden en de strafbare feiten gegeven. Dat verband werd ook gezien door de strafkamer van deze rechtbank, hetgeen blijkt uit de bijzondere voorwaarde die is gekoppeld aan het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf. [verzoekster] zou bovendien elke geloofwaardigheid in het maatschappelijk veld verliezen indien zij [verweerder] met deze veroordeling in zijn huidige functie, zelfs in haar organisatie, zou willen handhaven.
5.6. Ook de gevolgen van een ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegen niet op tegen deze ernstige strafbare feiten. De kantonrechter deelt het standpunt van [verzoekster] dat juist het feit dat iemand met een professionele achtergrond als [verweerder] zulke ernstige strafbare feiten pleegt, het verder vlekkeloze dienstverband volledig doet verdampen. Daarbij komt dat [verweerder] eigenlijk op voorhand al kon weten, juist gelet op zijn functie, dat het uitkomen van zijn daden tot beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst zou leiden.
5.7. Het vorenstaande leidt er dan ook toe dat het verzoek op de primaire grondslag wordt toegewezen.
5.8. Nu de arbeidsovereenkomst op grond van een dringende reden zal worden ontbonden en er dus geen vergoeding wordt toegekend, behoeft geen termijn te worden gesteld waarin [verzoekster] het verzoek kan intrekken.
5.9. Gelet op de aard van de procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat ieder der partijen haar eigen kosten draagt.
6. De beslissing
De kantonrechter:
- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 9 november 2011;
- bepaalt dat elk der partijen de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. V.M. de Winkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.