Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Deze rechterlijke uitspraak is tegenwoordig bekend onder ECLI:NL:CRVB:2011:BU9181 , LJN BU9181

Inhoudsindicatie:

In geding is de vraag of het College terecht heeft geweigerd om appellant een werkleeraanbod te doen en hem een inkomensvoorziening op grond van de WIJ toe te kennen. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of appellant heeft geweigerd de aangetekende brief van 10 juni 2010 voor het gesprek op 18 juni 2010 in ontvangst te nemen. Het besluit van 15 oktober 2010, voor zover het de weigering van een werkleeraanbod en inkomensvoorziening op grond van de WIJ betreft, is in strijd met artikel 3:2 Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en genomen en op die grond voor vernietiging in aanmerking komt. Het College zal op grond van de bevindingen van dat nadere onderzoek moeten bezien of appellant in aanmerking komt voor een werkleeraanbod en een inkomensvoorziening op grond van de WIJ.

Uitspraak



11/1738 WIJ

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 18 februari 2011, 10/3665 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond (hierna: College)

Datum uitspraak: 20 december 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. N.J. Brouwer, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 8 november 2011. Partijen zijn niet verschenen.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellant ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Met ingang van 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking getreden. Deze wet is van toepassing op jongeren tot 27 jaar. Appellant behoort tot die leeftijdscategorie. Op grond van het in artikel 86, eerste lid, van de WIJ neergelegde overgangsrecht bleef de WWB nog op hem van toepassing tot 1 juli 2010. Appellant is twee keer, bij brieven van respectievelijk 3 juni 2010 en 10 juni 2010, uitgenodigd voor een gesprek over een werkleeraanbod op grond van de WIJ. Het eerste gesprek zou plaatsvinden op 10 juni 2010 om 9.00 uur en het tweede gesprek op 18 juni 2010 om 10.30 uur. Appellant is beide keren niet verschenen. De brief van 10 juni 2010 is volgens het College aangetekend verzonden en op 15 juni 2010 retour ontvangen met de aantekening ‘geweigerd’.

1.2. Bij besluit van 18 juni 2010 heeft het College de WWB-uitkering van appellant met ingang van 1 juli 2010 beëindigd en hem meegedeeld dat hij geen werkleeraanbod krijgt en geen inkomensvoorziening op grond van de WIJ omdat hij tweemaal niet is verschenen op uitnodigingen van het College.

1.3. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en aangevoerd dat hij de eerste uitnodiging te laat heeft ontvangen en dat hij daarna geen nieuwe uitnodiging meer heeft gekregen. Bij besluit van 15 oktober 2010 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 juni 2010 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 15 oktober 2010 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting niet valt te herleiden wanneer appellant de uitnodiging voor het gesprek van 10 juni 2010 heeft ontvangen. Tot welke conclusie dit zou moeten leiden heeft de rechtbank in het midden gelaten, aangezien naar het oordeel van de rechtbank vaststaat dat de uitnodigingsbrief van 10 juni 2010 wel aan appellant is aangeboden. Dit blijkt volgens de rechtbank uit het track-and tracesysteem van TNT Post. Nu het er voor gehouden moet worden dat appellant die brief heeft geweigerd, is hij verwijtbaar niet verschenen op de afspraak van 18 juni 2010. Het College heeft daardoor niet de gelegenheid gehad om de omzetting van de uitkering op grond van de WWB naar de WIJ met hem te bespreken en heeft hem geen werkleeraanbod kunnen doen. Daaruit volgt dat het College evenmin het recht op een inkomensvoorziening in het kader van de WIJ heeft kunnen beoordelen.

3. Appellant heeft zich tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft zich daarbij onverminderd op het standpunt gesteld dat de brief van 10 juni 2010 niet aan hem is aangeboden. Hij was op 11 juni 2010, de dag waarop de aanbieding volgens het College zou hebben plaatsgevonden, de gehele dag naar school zodat hij niet in staat was om op die dag een aangetekende brief in ontvangst te nemen of deze te weigeren. Er kan hem dan ook niet worden verweten dat hij niet is verschenen op het geplande gesprek van 18 juni 2010.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor de van belang zijnde wettelijke bepalingen verwijst naar de aangevallen uitspraak.

4.1. In geding is de vraag of het College terecht heeft geweigerd om appellant een werkleeraanbod te doen en hem een inkomensvoorziening op grond van de WIJ toe te kennen. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of appellant heeft geweigerd de aangetekende brief van 10 juni 2010 voor het gesprek op 18 juni 2010 in ontvangst te nemen.

4.2. Indien een brief aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient te worden onderzocht of het stuk door TNT post op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. De Raad kan uit de door het College ingezonden gegevens van het track- and tracesysteem van TNT Post niet afleiden dat de betreffende brief op 11 juni 2010 op het adres van appellant, de [adres], [postcode] Helmond, is aangeboden. Uit die gegevens blijkt weliswaar dat op 11 juni 2010 een poststuk van de gemeente met het nummer [nummer] is aangeboden op een adres in Helmond in het postcodegebied 5709 en dat dit stuk is geweigerd en teruggestuurd, maar dat hoeft niet te betekenen dat dit het adres van appellant is geweest. De bij de postcode behorende letters en ook het huisnummer ontbreken. Het College heeft een kopie van de envelop overgelegd waarop een sticker is bevestigd met de aantekening “geweigerd”. In deze envelop heeft volgens het College de retour gekomen brief gezeten. Het betreft echter een vensterenvelop, waardoor niet is te zien aan wie deze was geadresseerd. Het College heeft geen gegevens uit een verzendregistratiesysteem overgelegd waaruit blijkt dat de op die envelop vermelde barcode met het hiervoor vermelde nummer correspondeert met het adres van appellant. Hierdoor heeft het College niet aannemelijk gemaakt dat de brief van 10 juni 2010 met de uitnodiging voor het gesprek op 18 juni 2010 aan appellant is aangeboden. Nu er niet van kan worden uitgegaan dat die brief op het adres van appellant is aangeboden kan hem niet worden verweten dat hij heeft verzuimd om op het gesprek van 18 juni 2010 te verschijnen.

4.3. Op grond van het voorgaande komt de Raad tot de conclusie dat het besluit van 15 oktober 2010, voor zover het de weigering van een werkleeraanbod en inkomensvoorziening op grond van de WIJ betreft, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en genomen en op die grond voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad dient aansluitend te bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. In dit geval kunnen de rechtsgevolgen van het besluit van 15 oktober 2010 niet in stand worden gelaten en kan de Raad evenmin zelf in de zaak voorzien omdat nader onderzoek zal moeten worden verricht. Het College zal op grond van de bevindingen van dat nadere onderzoek moeten bezien of appellant in aanmerking komt voor een werkleeraanbod en een inkomensvoorziening op grond van de WIJ. Gelet daarop ziet de Raad aanleiding het College op te dragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

4.4. Het verzoek van appellant om vergoeding van schade komt thans niet voor toewijzing in aanmerking, omdat nadere besluitvorming door het College noodzakelijk is. Het College zal bij zijn nadere besluitvorming tevens aandacht dienen te besteden aan de vraag of en, zo ja, in hoeverre er schade is die vergoed moet worden.

5. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 874,-- in beroep en op € 437,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 1.311,--.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep gegrond;

Vernietigt het besluit van 15 oktober 2010;

Bepaalt dat het College een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;

Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.311,--;

Bepaalt dat het College aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 153,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2011.

(get.) J.C.F. Talman.

(get.) R. Scheffer.

HD


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature