Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON
LOCATIE AMSTERDAM
13 december 2011
VONNIS
In de strafzaak met parketnummer 13/733.538-11 tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [1957] te [geboorteplaats]
wonende: [adres] te [woonplaats]
1. Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft, nadat de behandeling van de onderhavige zaak op 23 mei 2011 voor onbepaalde tijd is aangehouden, plaatsgevonden op 29 november 2011. De verdachte is op laatstgenoemde datum ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde drs. P.J. van Zuidam en haar raadsman mr. R.S. Pot. Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de kantonrechter bepaald dat schriftelijk vonnis wordt gewezen waarvan de uitspraak is bepaald op 13 december 2011.
2. Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat zij in of omstreeks de periode van 30 augustus 2010 tot en met 13 oktober 2010 te Amsterdam als degene die het gezag uitoefende over de jongere [jongere] geboren op [1997], althans terwijl zij zich met de feitelijke verzorging van die jongere had belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969, te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school (Gerrit van der Veen College te Amsterdam) was ingeschreven, die school na inschrijving geregeld bezocht.
3. De officier van justitie (hierna: ovj) heeft gevorderd de verdachte wegens overtreding van artikel 2 van de Leerplichtwet 1969 (hierna: Leerplichtwet) te veroordelen tot betaling van
€ 600,00 bij gebreke van betaling te vervangen door 12 dagen hechtenis, waarvan voorwaardelijk € 300,00, te vervangen door 6 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaar.
Het verweer
4. Verdachte heeft, bij monde van haar gemachtigde drs. P.J. van Zuidam en haar raadsman mr. R.S. Pot verweer gevoerd en gesteld dat zij in plaats van een geregelde schoolgang een kennisgeving van overwegende richtingbedenkingen heeft ingediend. Zij heeft dit beroep gedaan wegens zijn overwegend geworden bedenkingen tegen de richting van alle scholen binnen redelijke afstand van haar woonplaats.
5. Namens verdachte is daarbij aangevoerd dat van rechtswege, dat wil zeggen automatisch en zonder dat een besluitvormende taak van de Gemeente aanwezig is, de vrijstelling ontstaat en dat - samengevat - indien en zodra verdachte de kennisgeving deed, de plicht tot schoolinschrijving is opgeheven. De taak van de leerplichtambtenaar is slechts te onderzoeken of de criteria van artikelen 6 en 9 van de Leerplichtwet zijn vervuld, waarbij deze zich dient te houden aan het discriminatieverbod in artikel P12-1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en het recht op privacy van artikel 8 van de EVRM. De presumptie van onschuld brengt mee dat het beroep op de vrijstelling, dat aan de eisen der wet voldoet, de inschrijfplicht opheft en de verdenking kan pas ontstaan als de leerplichtambtenaar naar de ouders toe een specifieke reden kenbaar maakt, waarom het beroep niet slaagt.
6. Voorts is namens verdachte betoogd dat er geen bewijs bestaat voor het niet voldoen aan de plicht tot het geregeld bezoek van een school, nu de school niet bereid was passend onderwijs aan [jongere] te geven. Gelet hierop en gelet op de strekking van artikel 4, tweede lid van de Leerplichtwet komt het eisen van schoolbezoek neer op een doelloze en onnoodzakelijke onttrekking van [jongere] aan het gezag van zijn moeder, hetgeen als een schending van artikel 8, j° artikel 18 van het EVRM dient te worden aangemerkt.
7. Met betrekking tot de omstandigheden is door verdachte aangevoerd dat [jongere] nog steeds op een school in Amsterdam is ingeschreven, maar dat hij niet naar school gaat omdat hij geen passend onderwijs kan volgen. Het is de wil van verdachte dat [jongere] onderwijs ontvangt dat haar levensovertuiging uitdraagt. De levensovertuiging waarop het zogenoemde richtingenbezwaar is gestoeld is het Holisme. De scholen in de woonomgeving bewaren de levensbeschouwelijke neutraliteit. Van een richtingbezwaarde als verdachte kan niet worden gevergd haar kind naar een openbare school te sturen, nu daar voor wat betreft de te verkrijgen voeding een andere levensovertuiging wordt gevolgd.
De beoordeling
Bewijs
8. De kantonrechter heeft uit de bewijsmiddelen het volgende afgeleid.
- de zoon van verdachte, [jongere], heeft in de periode van 30 augustus 2010 tot en met
13 oktober 2010, niet voldaan aan de verplichting om, overeenkomstig de bepalingen van
de Leerplichtwet, de school waarop hij was ingeschreven, het Gerrit van der Veen College,
geregeld te bezoeken.
- verdachte heeft kennisgeving gedaan van een beroep op vrijstelling. Uit de daarop volgende
correspondentie heeft verdachte gesteld dat zij holist is en dat het holisme een
een stroming is die als kernwaarde heeft dat men een goddelijk deeltje in zich draagt,
hetgeen in de behandeling van de medescholieren tot uitdrukking komt. Daarnaast eten
verdachte en haar zoon [jongere] slechts rauw voedsel en is in de kantine op school veel
slecht en vet voedsel te verkrijgen. Binnen een redelijke afstand van
haar woning is geen school, die les geeft volgens de grondslagen van het holisme.
9. Nu vaststaat dat verdachte de binnen de leeftijdsgrenzen van de leerplicht vallende zoon [jongere], hoewel deze was ingeschreven op een school, die school niet geregeld heeft bezocht, verklaart de kantonrechter wettig en overtuigend bewezen:
dat verdachte in de periode van 30 augustus 2010 tot en met 13 oktober 2010 te Amsterdam als degene die het gezag uitoefende over de jongere [jongere], geboren op [1997], niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969, te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school (Gerrit van der Veen College te Amsterdam) was ingeschreven, die school na inschrijving geregeld bezocht.
Strafbaarheid
10. Het bewezene levert op de overtreding:
als degene die het gezag over de jongere uitoefent, niet te zorgen dat deze de school waarop hij was ingeschreven, na de inschrijving geregeld bezocht.
11. Verdachte meent dat zij hiervoor niet strafbaar is, dan wel dat zij dient te worden ontslagen van rechtsvervolging. Feitelijk ligt daarbij ter beoordeling voor de vraag of verdachte zich terecht op de vrijstelling van artikel 5 sub b Leerplichtwet heeft beroepen.
12. Daartoe wordt overwogen:
(i) indien een beroep is gedaan op de vrijstellingsgrond als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder b, Leerplichtwet dient de rechter te onderzoeken of de bedenkingen de richting van het onderwijs betreffen; blijkens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever niet gewild dat de rechter het gewicht van de bedenkingen beoordeelt (vgl. HR 19 februari 1980, NJ 1980, 190);
(ii) onder overwegende bedenkingen tegen de richting van het onderwijs als bedoeld in art. 5, aanhef en onder b, Leerplichtwet zijn niet begrepen bedenkingen tegen de soort van het onderwijs, tegen de leerplicht als zodanig of tegen de wettelijke inrichting van het onderwijs (vgl. HR 3 oktober 2000, LJN ZD1985, NJ 2000, 703);
(iii) degene die zich op de vrijstelling beroept, dient - gelet op het voorgaande - duidelijk aan te geven welke zijn bedenkingen zijn tegen het onderwijs op de scholen of instellingen die zich binnen redelijke afstand van zijn woning bevinden en waarop de jongere geplaatst zou kunnen worden, opdat de rechter kan beoordelen of die bedenkingen de richting van het op die scholen of instellingen gegeven onderwijs betreffen (vgl. HR 11 februari 2003, LJN AF0453).
13. Overwogen wordt dat onder de richting van het op de scholen of instellingen gegeven onderwijs in de zin van artikel 5 sub b Leerplichtwet wordt verstaan een fundamentele ori ëntatie, ontleend aan een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing.
14. De bedenkingen van verdachte zijn, zo is uit de genoemde correspondentie, de verklaringen zoals vastgelegd in het eerder bedoelde pv en de toelichting van verdachte ter terechtzitting gebleken, in zoverre gericht tegen de grondslag van het onderwijs op alle scholen die binnen redelijke afstand van de woning van verdachte zijn gelegen, dat verdachte als bezwaar aanvoert dat de scholen de grondbeginselen van het holisme en het eten van rauw voedsel - zoals verdachte voorstaat - niet voldoende tot uitdrukking brengen.
15. Geoordeeld wordt dat die vaststelling geen bedenking tegen de richting van het onderwijs oplevert, doch een zekere levensbeschouwing betreft, die met een neutrale schoolgang te combineren valt, en verdachte derhalve niet kan ontslaan van de plicht om te zorgen dat [jongere] de school na inschrijving geregeld bezoekt. Verdachte heeft aldus niet van rechtswege een vrijstelling verkregen.
16. Waar vaststaat dat de Leerplichtwet is overtreden en verdachte geen beroep op de vrijstelling van artikel 5 aanhef en sub b Leerplichtwet toekomt, terwijl ook overigens niet is gebleken dat sprake is van een ontbreken van strafbaarheid, verklaart de kantonrechter verdachte strafbaar.
Oplegging van straf of maatregel
17. Bij de strafoplegging neemt de kantonrechter de ernst van het bewezen geachte feit in aanmerking, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals uit de stukken en ter zitting gebleken. Daarbij weegt met name mee dat het de eerste keer is dat verdachte voor een strafbaar feit als het onderhavige vervolgd wordt, terwijl verdachte heeft getracht door het geven van thuisonderwijs de gevolgen van haar keuze om de jongere de school niet geregeld te bezoeken, weg te nemen. Ook weegt mee dat er bij verdachte mogelijk onduidelijkheid bestond omtrent haar verplichtingen uit hoofde van de Leerplichtwet in combinatie met het beroep op vrijstelling uit hoofde van artikel 5 van die wet.
18. De kantonrechter heeft gelet op de artikelen 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969 en op de artikelen 9, 14a en 14c en 24c van het Wetboek van Strafrecht .
19. De kantonrechter komt op grond van het vorenstaande tot de navolgende beslissing.
BESLISSING
De kantonrechter
- het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor in aangegeven en levert het strafbare feit op zoals hiervoor vermeld, terwijl het meer of anders ten laste gelegde niet is bewezen en verdachte daarvan wordt vrijgesproken;
- veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 500,00;
- beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van tien dagen zal worden toegepast, indien
noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
- beveelt, dat van de geldboete een gedeelte van € 250,00, subsidiair vijf dagen hechtenis, niet zal
worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat
veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft
schuldig gemaakt;
Gewezen door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter te Amsterdam, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 december 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.