Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/610070-11
Datum uitspraak: 14 december 2011
(Verkort vonnis)
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1922 te [geboorteplaats],
wonende aan de [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 30 november 2011.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.R. Mes, advocaat te Zoetermeer, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. A.F. Baas heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis, en tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De tenlastelegging.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 juni 2011 te Leiden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de provinciale weg N11, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte, heeft/is:
- onvoldoende aandacht gehouden voor de verkeerssituatie en/of de verkeersveiligheid ter plaatse, immers heeft hij een (voor een rood licht uitstralend verkeerslicht) (nagenoeg) stilstaande auto niet (tijdig) gezien en/of (vervolgens/daarbij)
- zijn snelheid niet zodanig geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij met de voorzijde van het door hem bestuurde motorrijtuig tegen de achterzijde van zijn voorganger (een motorrijtuig (auto) dat (nagenoeg) stilstond voor een rood licht uitstralend verkeerslicht) gebotst,
waardoor de bestuurder van die auto (genaamd [X]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken halswervel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juni 2011 te Leiden als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de provinciale weg N11, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte, heeft/is:
- onvoldoende aandacht gehouden voor de verkeerssituatie en/of de verkeersveiligheid ter plaatse, immers heeft hij een (voor een rood licht uitstralend verkeerslicht) (nagenoeg) stilstaande auto niet (tijdig) gezien en/of (vervolgens/daarbij)
- zijn snelheid niet zodanig geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij met de voorzijde van het door hem bestuurde voertuig tegen de achterzijde van zijn voorganger (een auto die (nagenoeg) stilstond voor een rood licht uitstralend verkeerslicht) gebotst,
waardoor de bestuurder van die auto (genaamd [X]) letsel heeft bekomen en/of door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juni 2011 te Leiden als bestuurder van een voertuig (auto) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de provinciale weg N11, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij met de voorzijde van het door hem bestuurde voertuig tegen de achterzijde van zijn voorganger (een voetuig bestuurd door [X]) gebotst;
art 19 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe het navolgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij het rode verkeerslicht en de auto die voor het rode verkeerslicht stond, niet tijdig heeft opgemerkt omdat hij in zijn linker achteruitkijkspiegel een grote trailer, die ging voorsorteren naar de rijstrook voor linksafslaand verkeer en waarvan verdachte vreesde dat deze bij het passeren zijn auto zou raken, in de gaten hield. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte hiermee getracht zijn aandacht aan de verkeerssituatie ter plaatse te besteden.
Verdachte kan worden verweten dat hij te lang in zijn achteruitkijkspiegel naar deze trailer heeft gekeken waardoor hij het rode verkeerslicht en de auto die voor het rode verkeerslicht stilstond, niet tijdig heeft opgemerkt. Dit kwalificeert de rechtbank evenwel niet als roekeloos of zeer, dan wel aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 .
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht de inhoud van de tenlastelegging, te weten dat verdachte:
omstreeks 20 juni 2011 te Leiden als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de provinciale weg N11, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte, heeft:
- onvoldoende aandacht gehouden voor de verkeerssituatie en de verkeersveiligheid ter plaatse, immers heeft hij een voor een rood uitstralend verkeerslicht stilstaande auto niet tijdig gezien en daarbij
- zijn snelheid niet zodanig geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij met de voorzijde van het door hem bestuurde voertuig tegen de achterzijde van zijn voorganger (een auto die stilstond voor een rood uitstralend verkeerslicht) gebotst,
waardoor de bestuurder van die auto (genaamd [X]) letsel heeft bekomen en door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, aangezien er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De verdachte is deswege strafbaar, nu er evenmin feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Hierbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft rond middernacht een verkeersongeval veroorzaakt doordat hij onvoldoende heeft opgelet toen hij een verkeerslicht naderde. Hij keek te lang in zijn achteruitkijkspiegel naar een hem aan de linkerzijde passerende trailer. Daardoor heeft hij een auto die voor een rood verkeerslicht stilstond niet tijdig opgemerkt en is hij met zijn auto tegen de achterzijde van deze auto gebotst. Eén van de inzittenden van deze auto heeft letsel, te weten een gebroken halswervel, opgelopen. Door zijn handelen heeft verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een op verdachtes naam staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 augustus 2011, waaruit blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en in het bijzonder met de vergevorderde leeftijd van verdachte en het feit dat verdachte direct zijn eigen rol en aandeel onder ogen heeft gezien en heeft toegegeven dat hij zijn aandacht te lang heeft gericht op hetgeen er achter en naast hem gebeurde. Voorts heeft de verdachte korte tijd na het ongeval zijn verontschuldigingen aangeboden aan het slachtoffer.
Nu de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, zal de rechtbank aan verdachte een lagere geldboete opleggen dan door de officier van justitie geëist en slechts een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen.
Bij de vaststelling van de vermogensstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht;
- 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een geldboete van € 500,- (ZEGGE: VIJFHONDERD EURO);
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen door hechtenis voor de tijd van 10 (TIEN) DAGEN;
veroordeelt verdachte voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor 4 (VIER) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd of ingehouden is geweest bij de eventuele uitvoering van de hem opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 (TWEE) JAREN vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van Paridon, voorzitter,
mrs. S.M. Krans en A. Dantuma-Hieronymus, rechters,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 december 2011.
Mr. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.