Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600967-10, 16/600606-11 en 16/512702-09 (tul) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 december 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1991] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsvrouw mr. R.E.H. Jager, advocaat te Amersfoort
1 Onderzoek van de zaak
De zaken zijn inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 29 november 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 16/512702-09 behandeld en zijn de zaken onder de parketnummers 16/600967-10 en 16/600606-11 gelijktijdig behandeld. De officier van justitie heeft voeging gevorderd. De verdediging heeft bepleit dat de rechtbank de zaken niet gevoegd overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering dient te beoordelen in verband met het recht op schadevergoeding bij een eventuele vrijspraak. De rechtbank heeft aangegeven hierover bij vonnis te beslissen. De rechtbank is van oordeel dat het eventuele recht op schadevergoeding in dit kader niet van belang is en beoordeelt de zaken gevoegd.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/600967-10: op 26 september 2010 te Breukelen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1];
16/600606-11: op 12 februari 2011 te Maarssen primair samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 2] van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, subsidiair openlijk geweld heeft gepleegd tegen die [slachtoffer 2].
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair onder 16/600606-11 ten laste gelegde feit heeft begaan en verzoekt de rechtbank dan ook om verdachte daarvan vrij te spreken.
De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 16/600967-10 en de subsidiair onder 16/600606-11 ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
Ten aanzien van 16/600967-10: de aangifte van [slachtoffer 1], de medische verklaring, de verklaringen van de getuigen [slachtoffer 1], [getuige 1] en [getuige 2] en de verklaring van verdachte. De officier van justitie acht overigens niet wettig en overtuigend bewezen dat door verdachte is gestoken met een mes.
Ten aanzien van 16/600606-11: de aangifte van [slachtoffer 2], de medische verklaring, de verklaring van getuige [getuige 3] en de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van een deel van de ten laste gelegde feiten en voert daartoe het volgende aan.
Ten aanzien van 16/600967-10. Verdachte dient partieel te worden vrijgesproken van het steken van [slachtoffer 1]. Niet kan worden bewezen dat verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan dit steken. Verdachte was op dat moment reeds uitgeschakeld.
Ten aanzien van 16/600606-11. Het primair ten laste gelegde feit kan niet worden bewezen. Voorwaardelijk opzet op de dood dan wel op zwaar lichamelijk letsel kan niet worden vastgesteld. Voorts zijn ook de medeverdachten niet voor dit feit veroordeeld.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
16/600967-10
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
[slachtoffer 1], aangever, heeft verklaard dat op 25 september 2010 zijn dochter een feest gaf aan Kanaaldijk-West te Breukelen. Op een gegeven moment ontstond er ruzie in de tuin. [slachtoffer 1] is er op af gegaan en heeft de personen vervolgens verzocht het terrein te verlaten. Daarop werd hij met gebalde vuist door een jongen geslagen. Op een gegeven moment belandde [slachtoffer 1] met de jongen op de grond. Ze vochten. Iedereen ging zich er daarna mee bemoeien en [slachtoffer 1] werd door in ieder geval vier jongens meermalen getrapt en geslagen tegen zijn lichaam.
[getuige 1], getuige, heeft eveneens verklaard dat zij zag zat er ruzie op het terrein ontstond en dat [slachtoffer 1] er volgens naartoe is gelopen en heeft gezegd dat iedereen van het terrein af moest. Hierna ontstond een duw en trek partij waarbij iedereen het had gemunt op [slachtoffer 1].
[medeverdachte 1], medeverdachte, heeft over voornoemde ruzie verklaard dat hij zag dat de man met de ‘V’ (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1]) een klap gaf aan verdachte en dat verdachte vervolgens terug sloeg. Daarop kwamen verdachte en de man op de grond terecht. Diverse mensen begonnen de man vervolgens te schoppen en te slaan.
[getuige 1], getuige, heeft voorts verklaard dat verdachte de meest agressieve was in de vechtpartij en dat zij, [getuige 1], verdachte vervolgens heeft meegenomen, waarop iedereen ophield met vechten. Ze liep vervolgens met verdachte de dijk op, waarna [A] (de rechtbank begrijpt: [A]), een vriend van [slachtoffer 1] zich ermee kwam bemoeien. Vanuit het niets sloeg hij een stuk glas kapot op het hoofd van verdachte. Verdachte strekte vervolgens zijn been en trapte [slachtoffer 1], die er inmiddels ook bij was, in zijn gezicht. [slachtoffer 1] viel op de grond en verdachte rolde de dijk af. Hierna kwam iedereen op [slachtoffer 1] afgerend. Met name drie jongens trapten en schopten [slachtoffer 1] vervolgens in het gezicht. [slachtoffer 1] werd eveneens door iemand gestoken.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 26 september 2011 aanwezig was op voornoemd feest. Hij zag dat de man met de ‘V’, [slachtoffer 1], een jongen een klap gaf. Verdachte werd daarop boos en is toen op [slachtoffer 1] afgestapt. [slachtoffer 1] gaf vervolgens hem, verdachte, een klap. Daarop is verdachte op de grond gevallen en kwam [slachtoffer 1] boven op hem. Verdachte is vervolgens door [getuige 1] uit het handgemeen getrokken en meegenomen naar de dijk. Daarop kwam er een man aanlopen, achteraf bleek hij een vriend van [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [A]), die hem uit het niets met een stuk glas in het gezicht sloeg. Vervolgens viel verdachte op de grond en kwam hij in de berm terecht.
De rechtbank overweegt dat uit het voorgaande blijkt dat het incident kan worden verdeeld in drie fasen.
De eerste fase (tevens het eerste streepje in de tenlastelegging) bestaat uit de eerste confrontatie in de tuin beneden aan de dijk. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft geslagen en dat vervolgens een groep van meerdere personen [slachtoffer 1] begon te schoppen en te slaan.
De tweede fase (tevens het tweede streepje in de tenlastelegging) vangt aan nadat [getuige 1] verdachte uit het gevecht haalt meeneemt naar de dijk. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aldaar [slachtoffer 1] in het gezicht heeft geschopt.
De derde fase (tevens het derde streepje in de tenlastelegging) begint als [slachtoffer 1] door voornoemde trap op de grond terecht is gekomen en de groep zich weer op [slachtoffer 1] stort. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen in deze fase is gebeurd, te weten het schoppen en steken van aangever, niet aan verdachte kan worden toegerekend. Verdachte lag inmiddels reeds uitgeschakeld langs de dijk en kon op die manier, in tegenstelling tot in de eerste twee fasen, geen significante en wezenlijke bijdrage meer leveren aan het geweld dat door de groep waarvan verdachte deel uitmaakte werd gebruikt. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van dit deel van het feitencomplex.
16/600606-11
Primair
De rechtbank zal, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, de verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat aan de medeverdachte [medeverdachte 2], daar waar het de onderhavige feitelijkheden betreft, enkel openlijke geweldpleging ten laste was gelegd, ter zake van welk feit deze ook is veroordeeld. Mede daarom heeft de rechtbank medeverdachte [getuige 3], aan wie primair poging doodslag dan wel poging zware mishandeling en subsidiair openlijke geweldpleging was ten laste gelegd, eveneens veroordeeld voor openlijke geweldpleging.
De rechtbank overweegt dat zij uit het dossier de indruk heeft gekregen dat verdachte een geringer aandeel in de geweldshandelingen heeft gehad dan medeverdachte [medeverdachte 2]. Voorts is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in het dossier, het ten laste gelegde feit meer het karakter heeft van openlijk geweld tegen personen en minder dat van het medeplegen van een poging tot doodslag, danwel het medeplegen van een poging tot zware mishandeling. Daarbij zij opgemerkt dat deze kwalificatie niets afdoet aan de ernst van het feit.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het, in deze specifieke zaak en onder deze specifieke omstandigheden, niet te rechtvaardigen is om verdachte het medeplegen van een poging doodslag of het medeplegen van een poging tot zware mishandeling toe te rekenen. Hier dient het principe ‘gelijke monniken, gelijke kappen’ te worden gehanteerd. De rechtbank acht het derhalve in het belang van een goede rechtspleging en in het belang van verdachte dat het bewezen te achten feit en het gedrag van verdachte daarbij, wordt
gekwalificeerd als het subsidiair ten laste gelegde feit.
Subsidiair
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
[getuige 4], getuige, heeft verklaard dat hij op 12 februari 2011 met een aantal anderen, waaronder [slachtoffer 2], via een tunnel van de wijk Duivenkamp naar de wijk Bloemsteden te Maarssen liep. In de tunnel stond een groep bestaande uit een aantal jongens en een meisje. Er ontstond een woordenwisseling. [slachtoffer 2] werd vervolgens door een van de jongens geduwd. Die jongen gaf [slachtoffer 2] tevens met zijn vuist een klap op zijn oog. Samen met anderen heeft hij, [getuige 4], [slachtoffer 2] de tunnel uit gekregen. De groep kwam hen vervolgens achterna. Buiten de tunnel gaf een van de jongens [slachtoffer 2] nog een klap, waardoor hij, [slachtoffer 2], op de grond viel. De hele groep is toen op [slachtoffer 2] in gaan schoppen en slaan.
[getuige 3], medeverdachte, heeft verklaard dat hij met medeverdachte [medeverdachte 2] voornoemde tunnel inliep en daar het latere slachtoffer [slachtoffer 2] en een aantal jongens zag. Er werd tussen hen geduwd en getrokken en men verplaatste zich naar buiten de tunnel. Hij zag vervolgens dat [medeverdachte 2] die [slachtoffer 2] sloeg. Wat later zag hij [slachtoffer 2] buiten de tunnel. Er ontstond weer een handgemeen en hij, [getuige 3], sloeg daarop [slachtoffer 2]. Even later lag [slachtoffer 2] op de grond. Hij, [getuige 3], heeft die [slachtoffer 2] toen, samen met onder anderen [medeverdachte 2] en verdachte, geschopt terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag.
[medeverdachte 2], medeverdachte, heeft eveneens verklaard dat hij zag dat de jongen (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2]) werd geslagen en vervolgens op de grond viel. Daarna hebben hij, verdachte, en andere jongens van de groep de jongen geslagen en geschopt, onder meer tegen het hoofd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij betrokken was bij de vechtpartij in het tunneltje. Hij zag dat er een ruzie ontstond tussen de groep jongens waar hij mee was en een andere groep personen. Verdachte heeft vervolgens een van de jongens, [slachtoffer 2], geduwd en geslagen. [slachtoffer 2] liep even later het tunneltje uit naar de Buurtweg Bloemstede. Verdachte zag daarop dat [slachtoffer 2] werd geslagen, waarna hij op de grond terecht kwam. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat [getuige 3] en [medeverdachte 2] vervolgens op [slachtoffer 2] intrapten, terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag. Verdachte zag toen dat de ogen van [slachtoffer 2] wegdraaiden. Op de vraag of hij, verdachte, de op de grond liggende [slachtoffer 2] heeft geschopt heeft verdachte geantwoord dat hij hem in zijn buik heeft geschopt.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.
Aanvullende bewijsoverweging
Verdachte heef ter terechtzitting verklaard dat hij van een afstand heeft gezien dat [getuige 3] en [medeverdachte 2] het slachtoffer [slachtoffer 2] schopten en dat hij er zelf niet bij heeft gestaan en hem tevens niet heeft geschopt toen hij op de grond lag. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet aannemelijk, gelet op de verklaring die verdachte eerder bij de politie heeft afgelegd over zijn aandeel in het feitencomplex en over de details die hij heeft waargenomen. Zo heeft verdachte onder andere verklaard dat hij [slachtoffer 2] ook heeft geschopt toen hij op de grond lag en dat hij zag dat [slachtoffer 2] zijn ogen wegdraaiden toen hij werd geschopt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld dat, door de groep waarvan verdachte deel uitmaakte, tegen [slachtoffer 2] is gebruikt.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
16/600967-10
op 26 september 2010, te Breukelen, met anderen, op of aan de openbare weg, Kanaaldijk-West, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal,
- schoppen en slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en
- schoppen in het gezicht van die [slachtoffer 1];
16/600606-11, subsidiair
op 12 februari 2011 te Maarssen, met anderen, op of aan de openbare weg, een fiets- en voetgangerstunnel tussen de wijken Duivenkamp en Bloemstede en op de Buurtweg Bloemstede, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het meerrmalen
- stompen en slaan tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer 2] en
- duwen tegen en trekken aan het lichaam van die [slachtoffer 2] en
- toen die [slachtoffer 2] op de grond was gevallen schoppen en trappen tegen het hoofd en de buik van die [slachtoffer 2].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
5.1.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer.
5.1.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat er ten aanzien van de eerste twee streepjes van het onder 16/600967-10 ten laste gelegde feit sprake is van noodweer. In beide gevallen was er sprake van de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte zijn lijf.
5.1.3 Het oordeel van de rechtbank
16/600967-10
Ten aanzien van het eerste streepje
De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer en overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk geworden dat er sprake was van een noodweersituatie, te weten een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte. De rechtbank heeft onder 4.3 vastgesteld dat aangever eerst verdachte sloeg en dat verdachte daarop heeft teruggeslagen. Naar het oordeel van de rechtbank komt verdachte echter een beroep op noodweer niet toe nu in deze sprake is van culpa in causa. Verdachte heeft zelf verklaard dat er reeds een ruzie gaande was tussen [slachtoffer 1] en een ander, waarbij tevens geweld werd gebruikt. Op dat moment heeft verdachte zich in de ruzie gemengd, terwijl dit naar het oordeel van de rechtbank in zijn geheel niet noodzakelijk was. Verdachte had zich hiervan kunnen en moeten distantiëren.
Ten aanzien van het tweede streepje
De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer en overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk geworden dat er sprake was van een noodweersituatie, te weten en ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte. De rechtbank heeft onder 4.3 vastgesteld dat nadat de ruzie in de eerste fase was gesust en verdachte op afstand van de groep was gebracht door [getuige 1] hij, verdachte, werd gevolgd door [slachtoffer 1] en [A]. Verdachte werd vervolgens uit het niets met een stuk glas in zijn gezicht geslagen, waarna verdachte een trap gaf en op de grond viel. [slachtoffer 1] werd door deze trap geraakt. De rechtbank overweegt dat deze trap van verdachte een reactie is geweest op de klap met het glas, mede gelet op hetgeen hieraan in de eerste fase vooraf is gegaan, te weten de ruzie met [slachtoffer 1].
De rechtbank overweegt voorts dat het, naar het oordeel van de rechtbank, onder die omstandigheden te billijken is, dat verdachte, op het moment dat hij geconfronteerd wordt met een zo agressieve aanval, een trap geeft om zich te verdedigen. In die zin acht de rechtbank de reactie van verdachte proportioneel. De rechtbank kan niet vaststellen of de reactie van verdachte subsidiair is te achten, kan niet vaststellen of andere mogelijkheden dan die trap bestonden en gekozen hadden moeten worden. Daarom zal de rechtbank in het voordeel van de verdachte beslissen en ervan uitgaan dat is voldaan aan het subsidiairiteitsvereiste. Dit alles betekent dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte in deze tweede fase van het incident heeft gehandeld uit noodweer.
16/600967-10 en 16/600606-11
De rechtbank is van oordeel dat verdachte ten aanzien van het tweede streepje van het onder 16/600967-11 ten laste gelegde feit heeft gehandeld uit noodweer en zal verdachte daarvan dan ook partieel ontslaan van alle rechtsvervolging. Er zijn echter geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de gehele tenlastelegging uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Telkens, openlijk in vereniging geweld plegen tegen persponen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch onderzoek pro justitia van 19 september 2011 van R.A. Sterk, psycholoog, in verband met het onder 16/600606-11 ten laste gelegde. In dit rapport wordt onder meer het volgende geconstateerd.
Bij verdachte is er geen sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Wel is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van beperkte verbale intellectuele capaciteiten en antisociale trekken in zijn persoonlijkheid, waarvan de licht verstoorde agressieregulatie een aspect vormt. Wanneer verdachte onder invloed is van alcohol kan hij agressieve impulsen niet goed beheersen en kan hij agressief gedrag laten zien. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde feit en het gedrag van verdachte lijkt in lichte mate hierdoor te kunnen worden verklaard. Verdachte moet in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van het ten laste gelegde feit in te zien. Hij kan echter niet goed in staat worden geacht om overeenkomstig bovengenoemd inzicht zijn wil geheel in vrijheid te kunnen bepalen. De onderzoeker concludeert dan ook dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd.
De rechtbank neemt de conclusie uit het rapport van de psycholoog over en oordeelt dat het onder 16/600606-11 ten laste gelegde verdachte in enigszins verminderde mate moet worden toegerekend.
Uit het rapport komt naar voren dat de persoonlijkheid van verdachte ten tijde van het onder 16/600967-10 ten laste gelegde vergelijkbaar is geweest als ten tijde van het feit waarover het rapport is opgemaakt. Aangezien het bovendien een vergelijkbaar strafbaar feit betreft, neemt de rechtbank aan dat de conclusies uit het rapport eveneens gelden ten aanzien van het onder 16/600967-10 ten laste gelegde. Het onder 16/600967-10 ten laste gelegde moet dus ook in enigszins verminderde mate aan verdachte worden toegerekend.
Overeenkomstig dit oordeel kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt deelname aan de gedragsinterventie ‘Alcohol en Geweld’. De officier van justitie heeft voorts gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met het rapport van psycholoog R.A. Sterk, met het reclasseringsrapport en met het feit dat hij inmiddels samenwoont en een vaste baan heeft.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich tot tweemaal toe samen met anderen schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van geweld, zoals in de bewezenverklaring is omschreven. Twee nachtelijke vechtpartijen waarbij vanuit de groep waar verdachte deel van uitmaakte naast slaan, meerdere keren tegen het lichaam en hoofd van de (op de grond liggende) slachtoffers is geschopt.
Dit geweld moet worden gekwalificeerd als bruut en volstrekt disproportioneel. Naast de ernstige medische consequenties voor de slachtoffers (het ene slachtoffer had onder andere vier gebroken ribben en een klaplong en het andere slachtoffer had onder andere twee schedelbreuken), leert de ervaring dat delicten als onderhavige de oorzaak kunnen zijn van langdurige en ingrijpende angstgevoelens en fysieke klachten. Deze schade laat zich slechts beperkt door een vergoeding in geld compenseren.
Dit soort geweld op of aan de openbare weg heeft ook een enorme invloed op de samenleving. Het gevoel van onveiligheid wordt hierdoor versterkt.
De rechtbank rekent zoals uit de bewijsoverweging en overweging over de strafbaarheid blijkt, wat betreft de vechtpartij aan de Kanaaldijk niet aan verdachte toe wat is gebeurd nadat hij in het gezicht was geslagen. De rechtband rekent verdachte zijn handelswijze voor het overige, zwaar aan en wijst erop dat de gevolgen voor beide slachtoffers veel erger hadden kunnen zijn. De rechtbank houdt er echter in het voordeel van verdachte rekening mee dat bij de vechtpartij aan de Kanaaldijk het slachtoffer zich eveneens niet onbetuigd heeft gelaten.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 17 oktober 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict;
- een hem betreffend psychologisch onderzoek pro justitia van 19 september 2011, opgesteld door R.A. Sterk, psycholoog, inhoudende dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd;
- een hem betreffend bericht van Reclassering Nederland van 24 november 2011 met betrekking tot het voltooide toezicht ten aanzien van de aan de schorsing van de preventieve hechtenis verbonden voorwaarden, opgesteld door M. el Mir, reclasseringswerker, waaruit blijkt dat verdachte zich heeft gehouden aan de gestelde voorwaarden inhoudende dat hij zich op zondagochtend 9.00 uur bij een politiebureau diende te melden en geen alcohol mocht drinken. Uit het bericht blijkt voorts dat hij zich coöperatief heeft opgesteld en dat tevens wordt geconcludeerd dat verdachte inmiddels erkent dat alcohol een negatieve werking op hem heeft, waardoor hij tot geweld kan overgaan en dat reclasseringstoezicht en deelname aan de gedragsinterventie ‘Alcohol en geweld’ is geïndiceerd.
De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat verdachte heeft verklaard dat hij inmiddels samenwoont met zijn vriendin en dat hij een vaste baan heeft.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank tevens gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd in soortgelijke zaken.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding deze straf voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de Reclassering mogelijk . Als bijzondere voorwaarde zal bovendien worden opgelegd dat verdachte aan de gedragsinterventie ‘Alcohol en geweld’ zal deelnemen. Voorts wordt met deze voorwaardelijke straf beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank acht het voorts passend en noodzakelijk dat daarnaast een werkstraf voor de duur van 120 uur wordt opgelegd.
7 De benadeelde partij
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] hoofdelijk toe te wijzen tot het bedrag van € 1.471,25 en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat zij zich kan vinden in toewijzing van de vordering van de benadeelde partij zoals de officier van justitie heeft gevorderd.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1.971,25, waarvan € 471,25 ter zake van materiële schade en € 1.500,00 ter zake van immateriële schade, als gevolg van het onder 16/600606-11 ten laste gelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de gehele materiële schade groot € 471,25 alsmede de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,00 een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de rechtbank de vordering tot dat bedrag hoofdelijk zal toewijzen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Nader onderzoek naar de bewijsbaarheid ten aanzien van de meer gevorderde immateriële schade zal een onevenredige belasting opleveren voor het strafproces, zodat de rechtbank de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke werkstraf van 40 uur die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 2 februari 2010 ten uitvoer zal worden gelegd.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen, met dien verstande dat de werkstraf van 40 uur, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, zal worden omgezet in een werkstraf van 40 uur, subsidiair 20 dagen hechtenis.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14 a, 14b, 14c, 14d, 14g, 22c, 22d, 24c, 36f, 57, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair onder 16/600606-11 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van het tweede streepje van het onder 16/600967-11 ten laste gelegde feit;
- verklaart dat het overige bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
telkens, openlijk in vereniging geweld plegen tegen persponen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen 3 dagen na de uitspraak van het vonnis meldt bij Reclassering Nederland aan het Vivaldiplantsoen te Utrecht en dat verdachte zich hierna gedurende de door deze reclasseringsinstelling te bepalen periode blijft melden, zo frequent als deze reclasseringsinstelling nodig acht;
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
* dat verdachte deelneemt aan de gedragsinterventie ‘Alcohol en geweld’;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van
€ 1.471,25, waarvan € 471,25 ter zake van materiële schade en € 1.000,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2011;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2], € 1.471,25 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
12 februari 2011, bij niet-betaling te vervangen door 24 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 2 februari 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/512702-09 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een werkstraf van 40 uur, subsidiair 20 dagen hechtenis;
Voorlopige hechtenis
- heft op de reeds geschorste bevelen tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.A. Kalveen, voorzitter, mr. M.J. Grapperhaus en mr. E.M. Crouwel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 december 2011.