Uitspraak
Sector strafrecht
Parketnummer : 20-002294-11
Uitspraak : 24 oktober 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de economische kamer van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Middelburg van 18 mei 2011 in de strafzaak met parketnummer 12-705074-11 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1995],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de strafvervolging.
De verdediging heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
verdachte in de gemeente Hulst, op of omstreeks 10 maart 2010, straatafval in de openbare ruimte heeft achtergelaten zonder gebruik te maken van de van gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of soortgelijke voorwerpen, immers heeft verdachte - over een afstand van 10 meter al rijdend op een fiets - een halve zak popcorn op - het trottoir van - de openbare weg (de Zoutestraat) (leeg)gegooid.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft - zakelijk weergegeven - betoogd dat het in de onderhavige zaak gaat om een feit van zeer geringe ernst, een zogeheten bagateldelict, dat op een voor verdachte veel minder belastende wijze had moeten worden afgedaan. Zulks te meer nu verdachte heeft erkend het ten laste gelegde te hebben begaan, in elk geval dat zij een zeer kleine hoeveelheid popcorn op straat heeft gegooid. Gelet op de Richtlijn voor strafvordering jeugd alsmede de Aanwijzing effectieve afdoening strafzaken jeugdigen had het openbaar ministerie niet tot vervolging mogen overgaan, zodat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging.
Het hof overweegt het volgende.
Het hof stelt voorop dat het - gelet op het opportuniteitsbeginsel zoals dat is neergelegd in de artikelen 167, eerste lid, en 242, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering - aan het openbaar ministerie is om te beslissen of tot vervolging van een verdachte wordt overgegaan. Het staat het openbaar ministerie derhalve in beginsel vrij om een verdachte te vervolgen. Slechts indien de vervolging in strijd is met wettelijke of verdragsbepalingen of met beginselen van een goede procesorde kan sprake zijn van een verval van het recht tot strafvordering en van een door de rechter om die reden uit te spreken niet-ontvankelijkheid.
In het onderhavige geval is ten laste gelegd dat verdachte al rijdend op de fiets, over een afstand van 10 meter, een halve zak popcorn op het trottoir van de openbare weg heeft (leeg)gegooid.
De verdachte heeft dit erkend, maar stelt dat het slechts om een geringe hoeveelheid popcorn ging. Het hof meent dat in het midden kan worden gelaten hoeveel popcorn is uitgestrooid. Dat tegen het begane delict is opgetreden, acht het hof begrijpelijk, echter niet de wijze waarop dit is gebeurd.
Gelet op de aard en de geringe ernst van het geconstateerde delict, de omstandigheid dat het ging om een veertienjarige verdachte die niet eerder was veroordeeld en de omstandigheid dat verdachte zonder meer schuld erkende, valt naar het oordeel van het hof niet in te zien waarom het openbaar ministerie in het onderhavige geval eerst een transactievoorstel heeft gedaan van maar liefst negentig euro, en vervolgens, nadat de vader van de verdachte er op had gewezen dat zij slechts drie euro zakgeld per week ontving en dat een alternatieve straf beter zou zijn, klakkeloos tot dagvaarding is overgegaan. Naar het oordeel van het hof was deze wijze van vervolgen zo onredelijk, dat het openbaar ministerie in deze zaak het recht tot vervolging moet worden ontzegd.
Het hof is, kortom, van oordeel dat het openbaar ministerie op grond van het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging niet tot strafvervolging had mogen overgaan, zodat het in die vervolging niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Aldus gewezen door
mr. A. de Lange, voorzitter,
mr. J.M. Reijntjes en mr. W.J. Kolkert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Biljard, griffier,
en op 24 oktober 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mrs. J.M. Reijntjes en W.J. Kolkert zijn buiten staat om dit arrest mede te ondertekenen.