Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Verdachte, rijdend in zijn auto, heeft ten onrechte nagelaten een overstekende voetganger voorrang te verlenen, als gevolg waarvan een botsing met deze voetganger is ontstaan en bij deze voetganger letsel is ontstaan.

De rechtbank verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding primair en subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding meer subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:

overtreding van artikel 49, tweede lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Geldboete van € 250,-- ;

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector Strafrecht

Meervoudige strafkamer

Parketnummer 09/610022-11

Datum uitspraak: 6 december 2011

Tegenspraak

(Promis)

De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [datum] 1930 te [plaats],

wonende op [adres].

1. Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 22 november 2011.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.M. van der Kallen en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. W.G.H. Janssen, advocaat te Leiden, en door verdachte naar voren is gebracht.

Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer].

2. De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat

hij op of omstreeks 23 november 2010 te Leiden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Vijf Meilaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:

hij, verdachte, heeft/is:

- gereden terwijl de ruit(en) van zijn motorrijtuig beslagen was/waren en/of zijn zicht werd beperkt, althans terwijl hij onvoldoende zicht had op de weg en/of het overig verkeer en/of (daarbij)

- gereden met een gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse (veel) te hoge snelheid en/of (vervolgens/daarbij)

- een voetganger, die op een voetgangersoversteekplaats overstak of die kennelijk op het punt stond over te steken, niet laten voorgaan en/of (vervolgens/daarbij)

- met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen die voetganger gebotst,

waardoor die voetganger (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken rugwervel en/of een hersenschudding, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;

art 6 Wegenverkeerswet 1994

subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een

veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 23 november 2010 te Leiden als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Vijf Meilaan, als volgt heeft gehandeld:

hij, verdachte, heeft/is:

- gereden terwijl de ruit(en) van zijn motorrijtuig beslagen was/waren en/of zijn zicht werd beperkt, althans terwijl hij onvoldoende zicht had op de weg en/of het overig verkeer en/of (daarbij)

- gereden met een gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse (veel) te hoge snelheid en/of (vervolgens/daarbij)

- een voetganger, die op een voetgangersoversteekplaats overstak of die kennelijk op het punt stond over te steken, niet laten voorgaan en/of (vervolgens/daarbij)

- met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen die voetganger gebotst,

waardoor die voetganger (genaamd [slachtoffer]) letsel heeft bekomen en/of door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

art 5 Wegenverkeerswet 1994

meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of

een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 23 november 2010 te Leiden als bestuurder van een auto op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Vijf Meilaan, een voetganger, die op een voetgangersoversteekplaats overstak of die kennelijk op het punt stond over te steken, niet heeft laten voorgaan, waarbij letsel aan (een) perso(o)n(en) (genaamd [slachtoffer]) is ontstaan en/of schade aan (een) goed(eren) is toegebracht;

art 49 lid 2 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

3. Het bewijs

3.1 Inleiding

Verdachte heeft op 23 november 2010 op de Vijf Meilaan te Leiden als bestuurder van een auto geen voorrang verleend aan een over een zeebrapad overstekende voetganger, waarbij bij laatstgenoemde letsel is ontstaan. Het is de vraag of verdachte zich hierdoor heeft schuldig gemaakt aan één van de ten laste gelegde feiten.

3.2 Het standpunt van de officier van justitie

De officier heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden als gevolg waarvan een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken rugwervel en een hersenschudding, heeft opgelopen. Zij heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.

3.3 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit, nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte roekeloos, aanmerkelijk onvoorzichtig of aanmerkelijk onoplettend heeft gehandeld. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat de autoruiten van de auto waarin verdachte reed beslagen waren, dan wel dat verdachte met een te hoge snelheid heeft gereden.

3.4 De beoordeling van de tenlastelegging

De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.

Het primair tenlastegelegde

De rechtbank is, gelijk het standpunt van de verdediging en anders dan de officier van justitie van justitie, van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting niet (in voldoende mate) kan worden vastgesteld dat de ruiten van de auto van verdachte ten tijde van het ongeluk beslagen waren. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het door verbalisant [verbalisant]opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (blz. 25) blijkt dat eerst nadat de ambulance was gearriveerd, dus enige tijd na het ongeluk, is geconstateerd dat de (zij)ruiten van de auto van verdachte beslagen waren. Daarnaast heeft de getuige verklaard dat zij - eerst nadat zij dozen in haar auto had teruggezet - heeft gezien dat de ruiten van de auto van verdachte beslagen waren. Ook hier is dus sprake geweest van enig tijdsverloop. Verder heeft [getuige] pas in haar tweede verhoor, op 23 januari 2011, verklaard dat zij condens op de ruiten had gezien, na een opmerking van de verhorende verbalisant inhoudende dat door de politie is gezien dat de ruiten van de auto van verdachte beslagen waren. Gezien voornoemde omstandigheden valt naar het oordeel van de rechtbank niet uit te sluiten dat de condens op de ruiten van de auto pas na het ongeluk, is ontstaan.

De rechtbank is, gelijk het standpunt van de verdediging, van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting evenmin (in voldoende mate) kan worden vastgesteld dat verdachte met te hoge snelheid heeft gereden. Uit het dossier blijkt niet expliciet wat ter plaatse de toegestane snelheid was. Nu wel kan worden vastgesteld dat het een weg binnen de bebouwde kom betrof gaat de rechtbank uit van een toegestane snelheid van maximaal 50 km per uur. [getuige] vermoedt dat de auto harder dan 50 reed, doch weet dit niet zeker. Het slachtoffer vermoedt dat de auto ongeveer 50 reed. Hieruit kan niet met zekerheid worden afgeleid dat verdachte te hard reed. Verdachte zelf stelt dat hij minder hard reed. Overige bewijsmiddelen voor de conclusie dat verdachte te hard zou hebben gereden, zijn niet voorhanden.

Hetgeen verdachte achter het eerste en tweede gedachtestreepje ten laste is gelegd, kan derhalve niet wettig en overtuigend worden bewezen.

Gelet daarop resteert de vraag of het niet laten voorgaan van de voetganger en vervolgens met die voetganger in botsing komen, een en ander in onderling verband en samenhang bezien, kan worden gekwalificeerd als overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 . De rechtbank beantwoordt die vraag, tegen de achtergrond dat niet kan worden vastgesteld dat de ruiten van de auto van verdachte ten tijde van het ongeluk beslagen waren en evenmin dat verdachte met te hoge snelheid heeft gereden, ontkennend.

Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.

Het subsidiair tenlastegelegde

Hetgeen de rechtbank hierboven met betrekking tot het primair ten laste gelegde heeft overwogen, leidt ertoe dat evenmin kan worden bewezen dat verdachte artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft overtreden. Immers, het enkel maken van een verkeersfout door geen voorrang te verlenen aan een voetganger waardoor een botsing is ontstaan, kan niet worden aangemerkt als gevaarscheppend gedrag als bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 . De rechtbank zal derhalve verdachte eveneens vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde.

Het meer subsidiair tenlastegelegde

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.

De rechtbank zal volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting het bewezen verklaarde heeft bekend en de raadsman van verdachte geen vrijspraak heeft bepleit.

De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:

- de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 22 november 2011;

- het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer], als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van politie Hollands Midden met kenmerk PL1643 2010178351-1 (blz. 1 t/m 38), op 25 november 2010 opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, inhoudende de verklaring van [slachtoffer], afgelegd op 25 november 2010 (blz. 18).

3.5 De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:

op 23 november 2010 te Leiden als bestuurder van een auto op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Vijf Meilaan, een voetganger, die op een voetgangersoversteekplaats overstak, niet heeft laten voorgaan, waarbij letsel aan een persoon (genaamd [slachtoffer]) is ontstaan.

4. De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5. De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6. De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft, uitgaande van een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 9 maanden.

6.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, dient te worden volstaan met een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen.

6.3 Het oordeel van de rechtbank

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Verdachte, rijdend in zijn auto, heeft ten onrechte nagelaten een overstekende voetganger voorrang te verlenen, als gevolg waarvan een botsing met deze voetganger is ontstaan en bij deze voetganger letsel is ontstaan.

Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.

Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een geldboete van na te noemen hoogte moet worden opgelegd. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf worden volstaan, nu verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde wordt vrijgesproken.

7. De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:

- 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht;

- 177 van de Wegenverkeerswet 1994;

- 49 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8. De beslissing

De rechtbank,

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding primair en subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding meer subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:

overtreding van artikel 49, tweede lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

veroordeelt de verdachte tot:

een geldboete van € 250,-- ;

bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen

door hechtenis voor de tijd van 5 DAGEN.

Dit vonnis is gewezen door

mr. P. Poustochkine, voorzitter,

mrs. S.M. Krans en T.L Fernig-Rocour, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. E. Noorlander, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2011.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature