Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Promis
Parketnummers : 05/703271-10 en 05/095791-10 (tul)
Data zittingen : 22 februari 2011, 10 mei 2011, 12 juli 2011, 27 september 2011,
25 oktober 2011 en 22 november 2011
Datum uitspraak : 6 december 2011
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum],
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in : PI [adres]
Raadsman : mr. F.E.J. Janzing, advocaat te Wijchen.
Officier van justitie : mr. J.G. Kolkman.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 08 november 2010 te Nijmegen, in elk geval in Nederland,
aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
(een verbrijzeld linker jukbeen en/of een of meerdere tand(en) geheel of
gedeeltijk uit en bovenkaak en/of onderkaak en/of een of meerdere permanente
litteken(s) in het gelaat), heeft toegebracht, door deze
opzettelijk meermalen (met kracht en/of met gebalde vuist) tegen het gezicht
en/of het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 08 november 2010 te Nijmegen, in elk Nederland,
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen, althans
eenmaal (met kracht en/of met gebalde vuist) tegen het gezicht en/of het hoofd
heeft geslagen,
tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een verbrijzeld linker
jukbeen en/of een of meerdere tand(en) uit de bovenkaak en/of onderkaak en/of
een of meerdere permanente litteken(s) in het gelaat),
althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
1a. De vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich een vordering na voorwaardelijke veroordeling (parketnummer 05/095791-10).
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 22 november 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. F.E.J. Janzing, advocaat te Wijchen.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd en is ter terechtzitting verschenen: [slachtoffer].
De officier van justitie heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft op 8 november 2010 in Nijmegen [slachtoffer] meermalen met kracht met de vuist in het gezicht geslagen/gestompt. Als gevolg hiervan heeft [slachtoffer] meerdere tanden verloren en een scheur in zijn bovenlip opgelopen. Deze scheur is gehecht. Voorts waren zijn jukbeen en jukboog van de aanhechting afgebroken en verplaatst. Deze botdelen zijn operatief weer in de juiste positie gebracht en met plaatjes vastgezet. Voor deze operatie was het nodig om een insnede te maken in het gelaat aan de zijkant van de linkeroogkas, die is gehecht. De littekens in het gelaat zijn blijvend.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde gelet op de bewijsmiddelen in het dossier.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het letsel niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
De beoordeling door de rechtbank
De raadsman heeft verwezen naar de onderverdeling van letselcategorieën in de LOVS oriëntatiepunten voor de straftoemeting inzake mishandeling, waar een onderscheid wordt gemaakt tussen "middelzwaar", en "zeer zwaar" letsel. Volgens de raadsman kan, gezien een en ander, het onderhavige letsel niet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
Gelet op hetgeen de rechtbank onder ‘de feiten’ heeft vastgesteld is de rechtbank van oordeel dat het letsel van aangever [slachtoffer] wel degelijk kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. [slachtoffer] is meerdere tanden verloren, zijn jukbeen en jukboog zijn afgebroken en verplaatst en vervolgens operatief weer vastgezet, en hij heeft meerdere permanente littekens in zijn gezicht, zowel als direct gevolg van de vuistslagen als van de operatie. Dit letsel is voldoende belangrijk om naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel te worden aangeduid. De rechtbank verwerpt het verweer. .Het betoog van de raadsman ziet er aan voorbij dat genoemde oriëntatiepunten betrekking hebben op de straftoemeting en niet op de kwalificatie (in welk opzicht uitsluitend de wet kan dienen als richtsnoer) en bovendien wordt over het hoofd gezien dat deze nadere indeling ziet op de concrete invulling van het delict van artikel 302 Sr , zware mishandeling dus.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verdachte – gelet op de verklaring van getuige [getuige] dat verdachte helemaal was doorgedraaid , alsmede de verklaring van verdachte zelf dat hij [slachtoffer] recht in zijn gezicht heeft geslagen en vervolgens, nadat [slachtoffer] op de grond was gevallen, hem nog een paar keer heeft geslagen, totdat hij begon te rochelen - opzet heeft gehad, in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van dit zwaar lichamelijk letsel.
Op grond van vorenstaande acht de rechtbank derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 08 november 2010 te Nijmegen, ,
aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
(een verbrijzeld linker jukbeen en meerdere tanden geheel of
gedeeltelijk uit bovenkaak en onderkaak en meerdere permanente
littekens in het gelaat), heeft toegebracht, door deze
opzettelijk meermalen (met kracht en met gebalde vuist) tegen het gezicht
van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Zware mishandeling.
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 2 september 2011;
• een Reclasseringsadvies, d.d. 9 februari 2011;
• een psychiatrisch onderzoek pro justitia, d.d. 17 februari 2011;
• een psychologisch onderzoek pro justitia, d.d. 21 februari 2011;
• een Reclasseringsadvies beknopt, d.d. 4 mei 2011;
• een aanvullend psychiatrisch onderzoek pro justitia, d.d. 24 september 2011;
• een aanvullend psychologisch onderzoek pro justitia, d.d. 5 oktober 2011;
• een Reclasseringsadvies, d.d. 21 oktober 2011;
• een Reclasseringsadvies beknopt, d.d. 22 november 2011;
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Ernst van het feit
Verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer] zwaar mishandeld. [slachtoffer] was werkzaam bij [nachtopvang], nachtopvang te Nijmegen. Toen verdachte daar naar binnen wilde en [slachtoffer] dit niet toestond, heeft verdachte hem meerdere malen met kracht en met gebalde vuist in het gezicht geslagen. Als gevolg hiervan is [slachtoffer] meerdere tanden verloren, is zijn jukbeen gebroken en heeft hij meerdere permanente ontsierende littekens in zijn gezicht. Daarnaast heeft [slachtoffer] ook last van psychische schade. Hij is nog steeds angstig, slaapt slecht en heeft regelmatig nachtmerries. Een dergelijke explosie van geweld brengt daarnaast niet alleen voor de direct betrokkenen, maar ook bij de burgers in het algemeen, gevoelens van ontsteltenis, angst en onveiligheid teweeg. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit de omtrent verdachte uitgebrachte psychiatrische en psychologische rapportages komt naar voren dat er bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een ziekelijke stoornis in de zin van een pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO (een andere uitdrukking voor autismespectrum-stoornis), cannabisafhankelijkheid en een gedragsstoornis NAO. Zowel voorafgaand als ten tijde van het tenlastegelegde lijkt verdachte vooral door zijn pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO (sociale inschattingsfouten, problemen met sociale wederkerigheid, problemen met informatieverwerking, rigide opvattingen) en zijn benedengemiddelde intelligentie (problemen met impulscontrole, moeite met overzien van situaties, beperkte copingvaardigheden) beperkt te zijn geweest in zijn keuzevrijheid van handelen. Geadviseerd wordt om verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar te achten, hetgeen de rechtbank overneemt. De kans op recidive kan als matig tot hoog ingeschat worden. Belangrijke risicofactoren hierbij worden gevormd door het gebruik van cannabis, verlies van structuur en aanwezigheid van psychotische symptomen. Verdere risicofactoren hebben betrekking op zijn zelfbeeld en gebrekkige sociaal-maatschappelijke inbedding (werk, huisvesting, sociale contacten, etc.).
Gelet op vorenstaande spreken de deskundigen in de rapportages van 17 en 21 februari 2011 een voorkeur uit voor het maken van een (start met een) klinisch behandeltraject als bijzondere voorwaarde in het kader van een (deels) voorwaardelijke straf. Als alternatief – gelet op de beperkingen in de motivatie en de mate van behandelbaarheid (verdachte heeft bezwaren tegen medicatie, toont zich weinig gemotiveerd voor behandeling van verslaving en geeft blijk van moeite met het accepteren van autoriteit) – zou gedacht kunnen worden aan een woon-werkproject gericht op meer blijvende sociaal-maatschappelijke inbedding.
Naar aanleiding van dit advies is verdachte aangemeld voor een intakegesprek bij FPA [naam FPA] van GGNet. Zij zagen echter contra-indicaties voor een intake en een eventuele behandeling. Hierop heeft verdachte een intakegesprek gehad bij [naam instelling]. Ook daar is echter na intern overleg besloten verdachte geen behandelaanbod te doen, omdat een gesloten setting meer geschikt zou zijn voor verdachte. Er is vervolgens niet verder gezocht naar andere forensische klinieken, omdat de motivering van FPA [naam FPA] (geen motivatie voor medicatie en voor verslavingsbehandeling) ook voor andere klinieken geldt.
Hierop is aanvullend onderzoek aangevraagd bij het NIFP naar de mogelijkheden van een ambulante behandeling in combinatie met een woon-werktraject. Deze vraag is door de psychiater en psycholoog bevestigend beantwoord, mits onder voorwaarde van abstinentie van gebruik en aanwezigheid van structuur.
In de periode september tot en met november 2011 heeft de reclassering onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor een woon-werktraject voor verdachte. Het resultaat hiervan is dat Stichting [stichting1] en [stichting2] Enschede willen overgaan tot plaatsing, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan omtrent daginvulling, behandeling en de samenwerking met de reclassering. Ter terechtzitting van 22 november 2011 heeft [reclasseringsmedewerker], reclasseringswerker, aangegeven dat bij de reclassering de voorkeur uitgaat naar [stichting2] in Enschede. De setting en behandeling aldaar sluiten beter aan op de persoon van verdachte. Tevens kan verdachte dan worden aangemeld bij de Tender in Enschede voor een ambulante behandeling voor agressiebeheersing. Na de uitspraak van de rechtbank kan er een zogenaamd ‘voorlooptoezicht’ worden gestart, waarin door de reclassering contact wordt onderhouden met [stichting2], om er voor te zorgen dat de plaatsing van verdachte bij [stichting2] direct aansluit op zijn detentie. Verdachte heeft ingestemd met dit traject.
De op te leggen straf
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarden zoals verwoord in het reclasseringsrapport van 22 november 2011, en voorts met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de eis van de officier van justitie te volgen.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de straf zoals die is geëist door de officier van justitie passend en geboden is. De straf doet recht aan de ernst van het feit en aan de persoon van de verdachte. De rechtbank acht het in het belang van de maatschappij én in het belang van verdachte, dat verdachte aan zichzelf gaat werken om dergelijke feiten in de toekomst te voorkomen. Zij zal daarom aan het voorwaardelijk op te leggen deel van de gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door Reclassering Nederland verwoord in het betreffende verdachte opgemaakte Reclasseringsadvies d.d. 22 november 2011.
6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51g van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een bedrag van € 3.350,55 (bestaande uit € 600,55 aan materiële schade en € 2.750,- aan immateriële schade) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 3.350,55 wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 43 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het deel van de vordering dat ziet op de materiële schade kan worden toegewezen, maar dat de immateriële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard en de benadeelde partij dient te worden verwezen naar de burgerlijke rechter.
De beoordeling door de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de het deel van de vordering dat ziet op de materiële schade zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Aan de benadeelde partij is door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek , is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid is het door benadeelde partij genoemd bedrag van
€ 2.750,- voor immateriële schade niet onredelijk en zal derhalve door de rechtbank worden toegewezen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag toewijzen met ingang van 8 november 2010, zijnde het moment van het schadeveroorzakende feit.
Voor het toewijsbare deel van de vordering geldt tevens dat de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toepassen en dus verdachte de verplichting zal opleggen een bedrag, gelijk aan het door de rechtbank toe te wijzen schadebedrag, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij.
6b. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling heeft de officier van justitie gevorderd deze af te wijzen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de vordering na voorwaardelijke veroordeling dient te worden afgewezen, omdat de tenuitvoerlegging hiervan – gelet op de op te leggen straf in de hoofdzaak – thans niet opportuun is.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14 a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 8 (acht) maanden niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
• De veroordeelde dient zich te houden aan de aanwijzingen doe de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde;
• De veroordeelde dient zich ambulant te laten behandelen in een nader te bepalen forensische behandelinstelling;
• De veroordeelde wordt verboden om drugs te gebruiken. De controle op de naleving van deze bijzondere voorwaarde zal worden ondersteund door middel van middelencontrole;
• De veroordeelde wordt verboden om zich bij de nachtopvang van [nachtopvang] te bevinden. Als de reclassering het noodzakelijk acht om voor een doelmatige uitvoering van (het toezicht op) de bijzondere voorwaarde de periode, tijd of locatie aan te passen, dan mag zij dat doen;
• De veroordeelde wordt verplicht om zich te laten plaatsen binnen een 24-uurs woon-werk-traject zolang de reclassering dit nodig acht.
Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer ¬legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer], te betalen € 3.350,50 (zegge drieëndertighonderdvijftig euro en vijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 november 2010.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 3.350,50, subsidiair 43 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen € 3.350,50 (zegge drieëndertighonderdvijftig euro en vijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 november 2010, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 43 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
DE BESLISSING OP DE VORDERING NA VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
Wijst af de vordering na voorwaardelijke veroordeling (parketnummer 05/095791-10).
Aldus gewezen door:
mrs. R.M. Maanicus (voorzitter), N.K. van den Dungen-Dijkstra en F.J.H. Hovens
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Wichman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 december 2011.