Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Voorziening naheffingsaanslag omzetbelasting. Geen redelijke mate van zekerheid dat uitgaven zich zullen voordoen. Geen voorziening voor heffingsrente omdat deze uitgaven niet zien op een periode voor balansdatum.

Uitspraak



RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummers: AWB 10/5574 en 11/2788

Uitspraakdatum: 25 november 2011

Uitspraak in de gedingen tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

gemachtigde: mr. F.A. Piek (werkzaam bij Jaeger advocaten-belastingkundigen te Amsterdam)

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van de gedingen

1.1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 een aanslag (aanslagnummer [NUMMER A]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.275.

1.1.2. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 een aanslag (aanslagnummer [NUMMER B]) bijdrage Zorgverzekeringswet berekend naar een bijdrage-inkomen van € 30.015.

1.2.1. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 september 2010 de onder 1.1.1. genoemde aanslag gehandhaafd.

1.2.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 april 2011 de onder 1.1.2. genoemde aanslag gehandhaafd.

1.3. Eiser heeft tegen beide uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

1.4. Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2011. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen mr. C.M. Wever.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser exploiteert in het onderhavige jaar samen met een andere vennoot een onderneming in de vorm van een vof (hierna: de vof). De twee vennoten zijn ieder voor de helft gerechtigd tot de winst van de vof.

2.2. Belastingdienst/Haaglanden heeft in februari 2007 een boekenonderzoek bij de vof ingesteld. Vervolgens is de FIOD-ECD een strafrechtelijk onderzoek gestart naar btw-carrouselfraude met mobiele telefoons, waarbij de vof en de medevennoot van eiser betrokken waren.

2.3. Met dagtekening 14 oktober 2008 zijn naar aanleiding van bevindingen uit het boekenonderzoek aan de vof twee naheffingsaanslagen omzetbelasting (hierna: de naheffingsaanslagen) opgelegd. De naheffingsaanslagen zijn als volgt opgebouwd:

Jaar belasting heffingsrente totaal

2006 € 1.947.849 € 181.666 € 2.129.515

2007 € 1.991.996 € 84.441 € 2.076.437

Totaal € 3.939.845 € 266.107 € 4.205.952

2.4. De voormelde naheffingsaanslagen hebben betrekking op het terugnemen van reeds verleende vooraftrek, dan wel op het niet verlenen van vooraftrek. Tegen de naheffingsaanslagen is bezwaar gemaakt. Het bezwaar is afgewezen. De vof is hiertegen in beroep gegaan bij de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft het beroep ongegrond verklaard.

2.5. Na het doen van uitspraak op bezwaar tegen de naheffingsaanslagen heeft de Ontvanger van de Belastingdienst/Haaglanden versnelde invordering toegepast en derdenbeslag uitgewonnen. Dat leidde er toe dat op 27 april 2010 een bedrag van € 31.134,75 door het functioneel parket van het Openbaar Ministerie aan de Belastingdienst is uitbetaald. Hiervan is € 29.640,75 afgeboekt op de openstaande heffingsrente. Het restant is als kosten en invorderingsrente afgeboekt.

2.6. Eiser heeft aangifte ib/pvv 2006 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.275. De litigieuze aanslagen zijn opgelegd conform de aangifte.

2.7. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen en stelt dat de winst uit onderneming € 1.419.677 lager is dan is vastgesteld. Voornoemd bedrag is volgens een eiser het bedrag dat dient te worden toegevoegd aan een voorziening in verband met de te betalen naheffingsaanslag over 2006. Het bedrag is berekend op 8/12e van de naheffingsaanslag over het jaar 2006 inclusief heffingsrente in verband met een voorgenomen geruisloze inbreng van eisers onderneming in een bv per 1 september 2006.

2.8. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat bij de berekening van de hoogte van de heffingsrente over voornoemde naheffingsaanslag de rentetermijn is aangevangen op 1 januari 2007. Deze is per kwartaal als volgt berekend:

2007 Percentage Dagen Bedrag

1e kwartaal 4,70% 90 € 22.887,23

2e kwartaal 5,00% 90 € 24.348,11

3e kwartaal 5,25% 90 € 25.565,52

4e kwartaal 5,40% 90 € 26.295,96

Totaal 2007 € 99.096,82

2008

1e kwartaal 5,30% 90 € 25.809,00

2e kwartaal 4,75% 90 € 23.130,71

3e kwartaal 5,15% 90 € 25.078,56

4e kwartaal 5,45% 29 € 8.551,60

Totaal 2008 € 82.569,87

Totaal generaal € 181.666,69

2.9. Verweerder heeft het bezwaar van eiser afgewezen en de onderhavige aanslagen gehandhaafd.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is of eiser op grond van goed koopmansgebruik een voorziening mag vormen in verband met de aan de vof opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 2006.

3.2. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding, alsmede het verhandelde ter zitting.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Eiser heeft de stelling ingenomen dat ter zake van de (te verwachten) naheffingsaanslag omzetbelasting over 2006 per balansdatum 1 september 2006 een voorziening kan worden getroffen. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.

4.2. In het arrest van 26 augustus 1998 (nr. 33.417, LJN AA2555, het zogenoemde Baksteenarrest) heeft de Hoge Raad onder 3.6 overwogen, dat “moet worden toegestaan dat bij de bepaling van de winst voor een zeker jaar ter zake van toekomstige uitgaven een passiefpost wordt gevormd, indien die uitgaven hun oorsprong vinden in feiten of omstandigheden, die zich in de periode voorafgaande aan de balansdatum hebben voorgedaan en ook overigens aan die periode kunnen worden toegerekend, en ter zake waarvan een redelijke mate van zekerheid bestaat dat zij zich zullen voordoen.”

4.3. Ten aanzien van de hoogte van de voorziening heeft de Hoge Raad in het arrest van 11 april 2008 (nr. 44.089, LJN BC9189) overwogen dat bij de bepaling van de omvang van een ter zake van de over het onderhavige jaar verschuldigde loonbelasting te vormen voorziening rekening moet worden gehouden met alle feiten en omstandigheden die een licht werpen op de materieel verschuldigde loonbelasting, ook indien de feiten en omstandigheden na het opmaken van de fiscale balans over het onderhavige jaar, maar vóór het definitief vaststaan van de aanslag vennootschapsbelasting over dat jaar bekend worden.

4.4. Gelet op deze arresten is de rechtbank van oordeel dat bij de bepaling van de omvang van de voorziening per balansdatum de feiten en omstandigheden dienen te worden meegenomen die tot heden aan het licht zijn gekomen met betrekking tot de materieel verschuldigde omzetbelasting over het onderhavige jaar. Zo is in het onderhavige geval inmiddels vast komen te staan dat de desbetreffende omzetbelastingaanslagen door de Ontvanger buiten invordering zijn gesteld. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat bij een dergelijke maatregel niet een redelijke mate van zekerheid bestaat dat de uitgaven (het betalen van de belastingaanslag) zich zullen voordoen.

4.5. Eiser heeft gesteld, en verweerder heeft bevestigd, dat op de desbetreffende belastingschulden € 29.640,75 is betaald. Verweerder heeft daarbij echter onweersproken gesteld dat dit bedrag is afgeboekt van de openstaande heffingsrenteschuld. De rechtbank is van oordeel dat hiervoor geen voorziening kan worden gevormd. Zoals blijkt uit het hierboven aangehaalde Baksteenarrest kan alleen een voorziening worden gevormd indien de uitgaven zijn toe te rekenen aan de periode vóór balansdatum. In tegenstelling tot verweerder is de rechtbank van oordeel dat de rentetermijn niet in 2006, maar pas op 1 januari 2007 is begonnen te lopen. Gelet op artikel 30f, derde lid, onderdeel c, ten 1º van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vangt de termijn immers aan op de dag na het einde van het tijdvak, derhalve op 1 januari 2007. Ook uit de ambtshalve berekening van de rechtbank (zie onder 2.8.) komt naar voren dat bij het berekenen van de heffingsrente bij de onderhavige naheffingsaanslag de rentetermijn is begonnen te lopen op 1 januari 2007. Verweerders andersluidende stelling vindt derhalve geen steun in het recht en mist tevens feitelijke grondslag.

4.6. Gelet op het vorenoverwogene kan ingevolge de staande jurisprudentie omtrent het vormen van een voorziening in casu geen voorziening worden gevormd, noch voor de omzetbelasting noch voor de heffingsrente.

4.7. Eiser heeft gesteld dat verweerder de toezegging heeft gedaan dat voor de naheffingsaanslag omzetbelasting een voorziening mag worden gevormd. Eiser verwijst hierbij naar de brief van 29 juni 2010. De rechtbank verwerpt deze stelling van eiser. De rechtbank acht de brief te algemeen geformuleerd om tot het oordeel te komen dat eiser de brief zo heeft kunnen opvatten dat daaraan een in rechte te honoreren vertrouwen kan worden ontleend dat het vormen van een voorziening in het onderhavige geval mogelijk is.

4.8. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Hoekstra, voorzitter, mr. A.A. Fase en mr. S.K.A. Efstratiades, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. B.J.E. Lodder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature