Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebieden:
Zaaknummer:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 7 april 2009 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Field Project B.V. vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een kinderdagverblijf met bovenwoning op het perceel naast [locatie] te Zaandijk (hierna: het perceel).

Uitspraak



201102605/1/T1/H1.

Datum uitspraak: 30 november 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Zaandijk, gemeente Zaanstad,

tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 18 januari 2011 in zaak nr. 10/1113 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2009 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Field Project B.V. vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een kinderdagverblijf met bovenwoning op het perceel naast [locatie] te Zaandijk (hierna: het perceel).

Bij besluit van 25 januari 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 januari 2011, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 maart 2011, hoger beroep ingesteld.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2011, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. van Eijsden, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State (hierna: de WRvS), voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2.2. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een kinderdagverblijf met bovenwoning op het perceel. Het kinderdagverblijf zal plaats bieden aan de opvang voor ongeveer twaalf kinderen.

2.3. Ingevolge het vigerende bestemmingsplan "Oud Zaandijk" rust op het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (zonder gebouwen)". Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft aan Field Project B.V. vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend.

2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan in onvoldoende parkeergelegenheid voorziet. Daartoe betoogt hij dat als gevolg van het bouwplan twee parkeerplaatsen komen te vervallen.

2.4.1. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening van de gemeente Zaanstad (hierna: de bouwverordening) dient, indien de omvang of bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, in deze behoefte in voldoende mate te worden voorzien in, op of onder dat gebouw, dan wel op het daarbij behorende, onbebouwd blijvende terrein.

Ingevolge het achtste lid, voor zover hier van belang, kan het college ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid indien op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

2.4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 juli 2004 in zaak nr. 200400798/1; www.raadvanstate.nl) dient bij de beantwoording van de vraag of voorzien wordt in voldoende parkeermogelijkheden alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisering van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten.

2.4.3. Het college heeft bij het berekenen van de parkeerbehoefte rekening gehouden met de nota's 'Bouwen en Parkeren' en 'Actualisatie woninggebonden parkeernormen'. Dit heeft geleid tot de eis van een extra te realiseren parkeergelegenheid ter grootte van twee parkeerplaatsen. Nu het perceel waarop het bouwplan is voorzien onvoldoende mogelijkheden biedt om deze parkeerplaatsen tot stand te brengen, heeft het college ontheffing van artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening verleend, teneinde op andere wijze in de parkeerruimte te voorzien. De twee parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd op de Lagedijk en op de Willem Dreeslaan.

2.4.4. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting bevinden zich naast de woning van [appellant] aan het [locatie], waar het kinderdagverblijf zal worden gerealiseerd, drie parkeerplaatsen.

2.4.5. [appellant] heeft ter zitting gesteld dat de parkeerplaatsen naast zijn woning behoren bij het bestaande kinderdagverblijf en dat ze bedoeld zijn voor het personeel van dit kinderdagverblijf. Volgens [appellant] worden deze parkeerplaatsen echter feitelijk door de buurtbewoners gebruikt.

Ter zitting heeft het college verklaard dat het uitsluitend rekening behoeft te houden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisering van het bouwplan. Volgens het college zijn de parkeerplaatsen naast de woning [locatie] geen officiële parkeerplaatsen, ook al worden die feitelijk als zodanig door de buurtbewoners gebruikt. De omstandigheid dat deze parkeerplekken vervallen behoeft volgens het college dan ook niet te worden betrokken bij het bepalen van de parkeerbehoefte. Het college heeft desgevraagd aangegeven niet op de hoogte te zijn van de omstandigheid dat de genoemde parkeerplekken behoren bij het bestaande kinderdagverblijf en bestemd zijn voor het personeel van dit kinderdagverblijf.

2.4.6. Voor de bepaling van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan is van belang of er reeds op eigen terrein gerealiseerde parkeerplaatsen, ter voldoening aan de parkeerbehoefte in de bestaande situatie, komen te vervallen. Indien dat het geval is, dient deze vermindering van het aantal parkeerplaatsen te worden gecompenseerd. Nu het college niet inzichtelijk heeft gemaakt of de parkeerplaatsen naast de woning [locatie] op het eigen terrein van het bestaande kinderdagverblijf zijn gelegen en of deze parkeerplaatsen zijn gerealiseerd ter voldoening aan een parkeereis in verband met het verlenen van een bouwvergunning voor het bestaande kinderdagverblijf, heeft het college niet deugdelijk gemotiveerd of aan artikel 2.5.30 van de bouwverordening is voldaan.

2.4.7. Gezien het voormelde gebrek is het besluit van 25 januari 2010 in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb . De door [appellant] aangevoerde grond is in zoverre terecht voorgedragen en leidt tot de hieronder vermelde opdracht aan het college.

2.4.8. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding het college op de voet van artikel 49, zesde lid, van de WRvS op te dragen het gebrek in het besluit op bezwaar te herstellen. Het college dient hiertoe met inachtneming van hetgeen de Afdeling hiervoor onder rechtsoverweging 2.4.6 heeft overwogen, nader te motiveren of het bouwplan voldoet aan artikel 2.5.30 van de bouwverordening door aan de motivering van het besluit van 25 januari 2010 een voldoende gemotiveerd standpunt toe te voegen, dan wel in de plaats van dat besluit een ander besluit te nemen.

Gezien de tijd die met dergelijke besluitvorming gemoeid kan zijn, wordt daartoe een termijn gesteld van dertien weken na verzending van deze uitspraak.

2.5. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

draagt het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad op om binnen 13 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen:

- het besluit van 25 januari 2010, kenmerk AWB/2009/0540 Z/2009/189259, te herstellen op een wijze als bedoeld in rechtsoverweging 2.4.8 en dat in voorkomend geval op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

- de uitkomst aan de Afdeling mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen w.g. Lodder

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2011

17- 651.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature