Uitspraak
201104076/1/H2.
Datum uitspraak: 30 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2011 in zaak nr. 10/5354 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (thans: het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand; hierna: de raad).
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 juni 2010 heeft de raad een verzoek van mr. D.G. Peters om extra uren te mogen besteden aan een strafzaak afgewezen.
Bij besluit van 23 september 2010 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2011, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. C.M.C. Laumanns, advocaat te Amsterdam, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 45, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering geschiedt de toevoeging van een andere raadsman door het bureau rechtsbijstandvoorziening dat de te vervangen raadsman heeft toegevoegd. In geval de raadsman is toegevoegd op last van een rechterlijke autoriteit, geschiedt de vervanging na een daartoe strekkende last van die autoriteit.
Ingevolge artikel 14 van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) worden alle in het ressort kantoor houdende advocaten die daartoe een aanvraag hebben ingediend, door de raad ingeschreven indien zij voldoen aan de in artikel 15 bedoelde voorwaarden. De raden kunnen gezamenlijk regels stellen met betrekking tot deze voorwaarden. Deze regels behoeven de goedkeuring van de minister van Justitie.
Ingevolge artikel 15 kunnen de door de raden te stellen regels met betrekking tot de voorwaarden kunnen betrekking hebben op:
[…]
c. de organisatie van het kantoor waar de advocaat werkzaam is;
d. de verslaglegging door de advocaat omtrent de door hem verleende rechtsbijstand.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, verstrekt het bestuur aan een rechtsbijstandverlener een subsidie, genoemd vergoeding, voor de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand.
Krachtens de artikelen 14 en 15 van de Wrb heeft de raad de Inschrijvingsvoorwaarden advocatuur 2010 (hierna: de inschrijvingsvoorwaarden) vastgesteld.
Ingevolge artikel 1, onder c, dient de advocaat de zaken waarin hij is toegevoegd persoonlijk te behandelen dan wel de aan hem toebedeelde piketdiensten persoonlijk te verrichten, behoudens incidentele gevallen waarin sprake is van overmacht of waarneming door anderen wegens ziekte, of zwaarwegende redenen.
Ingevolge artikel 1, onder d, voor zover thans van belang, wordt bij overdracht van een dossier aan een andere advocaat om mutatie van de toevoeging verzocht.
2.2. Op 20 november 2009 heeft het Gerechtshof te Amsterdam een last tot toevoeging van Peters aan [partij] gegeven ten behoeve van hoger beroep in een strafzaak. De raad heeft Peters bij besluit van 25 november 2009 aan [partij] toegevoegd.
Op 4 mei 2010 heeft Peters de raad verzocht deze toevoeging te muteren ten behoeve van [appellant]. Bij besluit van 7 mei 2010 heeft de raad dit verzoek afgewezen, omdat wijziging van een toegevoegde advocaat slechts kan plaatsvinden na een daartoe strekkende last van de rechterlijke autoriteit die de last tot toevoeging heeft gegeven.
Op 14 mei 2010 heeft Peters de raad verzocht om extra uren te mogen besteden aan een strafzaak. Bij brief van 28 mei 2010 heeft de raad Peters verzocht aan te geven wie de werkzaamheden heeft verricht. Bij besluit van 8 juni 2010 heeft de raad het verzoek van Peters afgewezen, omdat niet hij, maar [appellant] de werkzaamheden heeft verricht, terwijl Peters is toegevoegd, zodat de werkzaamheden door Peters verricht hadden moeten worden.
Op 14 juni 2010 heeft het Gerechtshof te Amsterdam de last tot vervanging door [appellant] gegeven.
Bij brief van 6 juli 2010 heeft [appellant] het verzoek om extra uren te mogen besteden aan een strafzaak gehandhaafd.
Bij besluit van 23 september 2010 heeft de raad het door [appellant] tegen het besluit van 8 juni 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, omdat de toegevoegde advocaat de zaak niet persoonlijk heeft behandeld, terwijl geen sprake is van incidentele waarneming wegens ziekte of andere zwaarwegende redenen. De raad heeft daarbij van belang geacht dat [appellant] voldoende gelegenheid heeft gehad het Gerechtshof te verzoeken de last tot vervanging te geven.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de raad zijn verzoek ten onrechte heeft afgewezen op de grond dat de toegevoegde advocaat de zaak niet persoonlijk heeft behandeld. Hem kan niet worden tegengeworpen dat Peters en niet hij als advocaat was toegevoegd. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat het Gerechtshof de last tot toevoeging ten onrechte op de naam van Peters heeft gesteld.
2.3.1. [appellant] noch Peters heeft naar aanleiding van de last tot toevoeging van het Gerechtshof van 20 november 2009 gevraagd om een last tot vervanging. Evenmin is bezwaar gemaakt tegen het besluit tot toevoeging van Peters van 25 november 2009. Dat [appellant] en Peters dat om hun moverende redenen op dat moment niet opportuun achtten, komt voor hun risico. De raad is in onderhavige procedure terecht van de last tot toevoeging van Peters en de door hem aan Peters verleende toevoeging uitgegaan.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat nu de advocaat die is toegevoegd de zaak niet persoonlijk heeft behandeld, geen recht bestaat op een vergoeding voor de gegeven rechtsbijstand.
2.4.1. In artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wrb is bepaald dat slechts vergoeding wordt verstrekt voor de door de rechtsbijstandverlener op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand. Nu de rechtsbijstandverlener in persoon wordt toegevoegd, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de raad zich, mede gelet op het bepaalde in artikel 1, onder c en d, van de inschrijvingsvoorwaarden, terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wrb volgt dat slechts vergoeding wordt verstrekt, indien de advocaat zelf de rechtsbijstand heeft verleend en derhalve de zaak persoonlijk heeft behandeld, behoudens incidentele gevallen waarin sprake is van overmacht of waarneming door anderen wegens ziekte, of andere zwaarwegende redenen.
Het betoog faalt.
2.5. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van de raad in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, faalt het evenzeer. De raad kan, gelet op het in artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wrb bepaalde, gelezen in samenhang met de inschrijvingsvoorwaarden, in incidentele gevallen waarin sprake is van overmacht of waarneming door anderen wegens ziekte, of zwaarwegende redenen alsnog vergoeding verstrekken. Van dergelijke zwaarwegende redenen is niet gebleken. Het niet tijdig verzoeken om een last tot vervanging komt voor risico van [appellant].
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2011
362.