Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 10/3836
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], te [woonplaats], Duitsland,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.J.G. van Strien,
en
Belastingdienst/Toeslagen,
verweerder,
gemachtigde: N. Marienus.
Procesverloop
Bij beschikking van 13 augustus 2010 heeft verweerder de definitieve zorgtoeslag voor het berekeningsjaar 2008 vastgesteld op nihil en is een bedrag van € 553 aan betaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij uitspraak op bezwaar van 11 oktober 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2011. Eiseres en haar gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, voornoemd.
Overwegingen
1. Aan eiseres is een bedrag van € 553 aan voorschotten zorgtoeslag voor het berekeningsjaar 2008 betaald. Op 13 augustus 2010 is de definitieve zorgtoeslag vastgesteld op nihil en zijn de betaalde voorschotten teruggevorderd omdat er voor eiseres eerder als toeslagpartner van [A] zorgtoeslag is uitgekeerd.
2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag worden de verzekerde en zijn partner voor de toepassing van deze wet geacht gezamenlijk één aanspraak te hebben.
3. Niet in geschil is dat eiseres en [A] in 2008 toeslagpartners waren. Zowel eiseres als [A] heeft voor 2008 zorgtoeslag aangevraagd. Zij hebben elkaar daarbij als toeslagpartner vermeld. Op grond daarvan zijn aan beiden voorschotten zorgtoeslag uitbetaald. Nu op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag er slechts één aanspraak is, zijn aan één van beiden onterecht voorschotten uitbetaald.
4. Met betrekking tot de beroepsgrond van eiseres dat ten onrechte bij haar de aan haar betaalde voorschotten worden teruggevorderd overweegt de rechtbank als volgt. Uit de stukken van het geding blijkt dat [A] op 26 september 2005 voor het eerst een aanvraag zorgtoeslag heeft ingediend en dat eiseres dat op 30 september 2005 heeft gedaan. Verweerder heeft beide aanvragen, op grond van artikel 15, vierde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), voor de daarop volgende jaren gecontinueerd. Gesteld noch gebleken is dat eiseres of [A] daartegen een rechtsmiddel heeft aangewend, zodat verweerder ervan mocht uitgaan dat [A] als eerste zorgtoeslag heeft aangevraagd. Op grond hiervan heeft verweerder terecht de aan eiseres betaalde voorschotten bij haar, als tweede aanvrager, teruggevorderd.
5. Voor zover eiseres betoogt dat er voor haar en [A] in 2008 een afzonderlijk recht op zorgtoeslag bestaat faalt deze beroepsgrond. Eerst op 13 januari 2009 heeft zowel eiseres als [A] een wijziging ingediend. Op het wijzigingsformulier van [A] staat als ingangsdatum voor de wijziging 1 februari 2009 vermeld. Derhalve heeft verweerder voor het berekeningsjaar 2008 terecht de aanvraag van [A] nog als een gezamenlijke aanvraag met eiseres gehonoreerd.
6. Voor zover eiseres erover klaagt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door ten tijde van de dubbele uitbetaling daarover geen bericht te zenden kan de rechtbank eiseres daarin niet volgen. Eiseres en [A] hebben beiden voorschotbeschikkingen ontvangen. Gesteld noch gebleken is dat één van beiden daartegen een rechtsmiddel heeft aangewend. Beiden hebben de voorschotten ontvangen. Dat eiseres nu de onverschuldigd betaalde voorschotten moet terugbetalen komt voor haar rekening en risico.
7. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat verweerder de zorgtoeslag terecht op nihil heeft gesteld en de betaalde voorschotten terecht heeft teruggevorderd. Het beroep van eiseres is ongegrond.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.N. Noorman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Wismeijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 september 2011.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.