Uitspraak
17 april 2012
Strafkamer
nrs. S 11/00388 B, S 11/00389 B en S 11/00390 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op de beroepen in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 18 oktober 2010, nummers
RK 10/1384, RK 10/1455 en RK 10/1456 op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
1. [Klager 1], wonende te [woonplaats],
2. [Klaagster 2], wonende te [woonplaats],
3. [Klaagster 3], gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna tezamen te noemen: de klagers.
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft de klagers niet-ontvankelijk verklaard in het door de klagers gezamenlijk ingediende klaagschrift, strekkende tot opheffing van onder de klagers sub 1 en 2 en onder de klaagster sub 3 inbeslaggenomen geldbedragen, en tot teruggave van deze goederen aan de klagers vermeerderd met de wettelijke rente.
2. Geding in cassatie
2.1. Tegen de beschikking is beroep ingesteld door de klagers. Namens hen heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, bij afzonderlijke schrifturen een telkens gelijkluidend middel van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft bij afzonderlijke conclusies geconcludeerd dat de Hoge Raad de klagers niet-ontvankelijk zal verklaren in de ingestelde cassatieberoepen.
2.2. De raadsman van de klagers heeft schriftelijk op de conclusies gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen en van de ontvankelijkheid van de beroepen
3.1. De gelijkluidende middelen keren zich tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de klagers in het door hen ingediende klaagschrift.
3.2. De bestreden beschikking houdt onder meer het volgende in:
"De rechtbank stelt vast dat bij vonnis van deze rechtbank van heden de beslissing tot teruggave van de inbeslaggenomen geldbedragen reeds is genomen. Derhalve hebben klagers geen belang meer bij hun klaagschrift en zal de rechtbank klagers niet-ontvankelijk verklaren.
De beslissing
De rechtbank verklaart klagers niet ontvankelijk in hun klaagschrift."
3.3. Voor een korte samenvatting van de achtergrond van deze zaken en voor ingewonnen inlichtingen omtrent het in de beschikking bedoelde vonnis in de strafzaak wordt verwezen naar de conclusies van de Advocaat-Generaal onder 4.2 en 4.3. Gelet op de beslissing van de Rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 oktober 2010 in de strafzaak tegen de klager sub 1 waarbij is beslist tot teruggave van de inbeslaggenomen geldbedragen, is het oordeel van de Rechtbank dat de klagers geen belang meer hebben bij hun klaagschrift strekkende tot teruggave van die geldbedragen en daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun klaagschrift, juist. Door de beslissing omtrent het beslag in de strafzaak kan op het bestaande klaagschrift immers geen (andersluidende) beslissing meer volgen.
Voor zover wordt geklaagd dat de Rechtbank niet heeft beslist over de gevorderde wettelijke rente, faalt de klacht, reeds omdat daarbij eraan wordt voorbij gezien dat art. 552a Sv niet voorziet in de mogelijkheid om te doen vaststellen dat een recht bestaat op de uitkering van wettelijke rente (vgl. HR 3 februari 2009, LJN BG2191, NJ 2009/99).
Aan een en ander doet niet af dat de beslissing in de strafzaak nog niet onherroepelijk is en de geldbedragen nog niet daadwerkelijk zijn teruggegeven.
3.4. De middelen falen.
3.5. De Rechtbank heeft de klagers dus terecht niet-ontvankelijk verklaard in hun klaagschrift. Dat brengt mee dat de klagers niet kunnen worden ontvangen in het cassatieberoep.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de klagers niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2012.