Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
sector kanton
Parketnummer: 13. 999343-08
Datum uitspraak: 1 maart 2011
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortejaar 1967] te Kampen,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres] te Kampen.
1. Onderzoek van de zaak
Ter terechtzitting van 15 juli 2009 is de behandeling van deze zaak aangehouden op verzoek van de – niet verschenen – verdachte.
Ter terechtzitting van 26 oktober 2009 is verdachte verschenen en is de zaak inhoudelijk behandeld. De Officier van Justitie en de raadsvrouw, [naam], hebben het woord gevoerd. De raadsman heeft een pleitnotitie en producties in het geding gebracht. Het onderzoek ter terechtzitting is geschorst voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen antwoord te geven op de vragen vermeld in het proces-verbaal dat van de zitting is opgemaakt.
Ter terechtzitting van 9 november 2010 is de zaak wederom inhoudelijk behandeld. De officier van justitie en de raadsvrouw hebben het woord gevoerd. Aan verdachte is het recht gelaten op het laatste woord. Na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de kantonrechter bepaald dat schriftelijk vonnis wordt gewezen waarvan uitspraak is bepaald op 23 november 2010.
Ter terechtzitting van 23 november 2010 heeft de kantonrechter bevolen dat het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat.
Verdachte en zijn raadsman zijn opgeroepen voor de terechtzitting van 15 februari 2011. Verdachte en zijn raadsman zijn niet verschenen.
Na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de kantonrechter bepaald dat schriftelijk vonnis wordt gewezen waarvan uitspraak is bepaald op 1 maart 2011.
De kantonrechter heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen op 26 oktober 2009, 9 november 2010 en 15 februari 2011.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde tenlastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Voorvragen
De kantonrechter heeft vastgesteld dat hij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak en dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vordering.
4. Waardering van het bewijs
De kantonrechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten:
dat hij op of omstreeks 27 juli 2008, als kapitein van het werktuigelijk voortbewogen en onder Nederlandse vlag varend (zeil)schip, genaamd “[naam schip]”, met een lengte van 54 meter, althans langer dan 20 meter, op de Noordzee een zone voor kustverkeer heeft gebruikt terwijl het zonder gevaar de passende verkeersbaan binnen het aangrenzende verkeersscheidingsstelsel “Maas West Binnen” kon gebruiken immers het schip bevond zich toen en daar varend onder andere in de geografische positie 51° 52,66‘ noorderbreedte en 003° 48,28’ oosterlengte, zijnde een positie gelegen in een zone bestemd voor het kustverkeer, binnen de Nederlandse territoriale wateren docht buiten het rechtsgebied van een rechtbank;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. Het bewijs
De kantonrechter grondt zijn beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
- het proces-verbaal nummer 2008018997-1 van 6 augustus 2008 van [naam medewerker KLPD Waterpolitie] Korps Landelijk Politiediensten, Dienst Waterpolitie, Unit Waddenzee met de bijlagen
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
6. Verweren
6.1. Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. De officier is van oordeel dat – kort gezegd – verdachte op 27 juli 2008 als kapitein van het werktuiglijk voortbewogen schip “[naam schip]” met een lengte van meer dan 20 meter op de Noordzee de zone voor kustverkeer heeft gebruikt, terwijl hij zonder gevaar de passende verkeersbaan van het verkeersscheidingsstelsel Maas West Binnen kon gebruiken, waarbij de officier van justitie er op heeft gewezen dat een zeilschip dat de voortstuwingsmachines gebruik geen zeilschip is als bedoeld in voorschrift 10 d (i) van de Internationale bepalingen ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee 1972 en de [naam schip] derhalve niet valt onder de daarin voorzien uitzondering voor zeilschepen noch onder enige andere uitzondering.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdachte/raadsvrouw heeft aangevoerd dat de [naam schip] onderweg was van Oostende naar Vlissingen. Op zee ter hoogte van Vlissingen is door de kapitein besloten om een andere bestemming te kiezen, ofwel Scheveningen ofwel IJmuiden. Daartoe diende de [naam schip] de monding van de Maas te passeren. De [naam schip] is 54 meter lang en lijkt daarom in beginsel verplicht om de zone voor kustverkeer voor Schouwen-Duiveland te vermijden en het verkeersscheidingsstel Maas West Binnen (verder: het VSS) te volgen, maar dat is toch niet het geval omdat het schip een zeilend passagiersschip is met hulpmotor, dat wil zeggen dat het door de zeilen wordt voortbewogen en slechts als hulp bij het manoeuvreren een motor aan boord heeft. De voorschriften van de Internationale Bepalingen ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee met betrekking tot het gebruik van verkeersscheidingsstelsels en de zones voor kustverkeer hebben – zo begrijpt de kantonrechter de verdediging – het ongerijmde resultaat dat het schip, als het zeilt, (op ruime, veilige afstand) buiten het VSS moet varen en als de hulpmotor wordt gestart het schip onmiddellijk in het VSS moet varen. Dat kan niet, zo stelt de verdediging en de conclusie moet zijn dat de status van ‘zeilschip’ in de zin van die bepalingen niet verandert als de [naam schip] de motor start.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit een door haar overgelegd schriftelijk advies van de landsadvocaat gericht aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal met betrekking tot de juridische analyse certificering zeezeilschepen van 12 mei 2009 blijkt dat de categorie zeezeilschepen, waartoe de [naam schip] behoort, niet valt onder het toepassingsbereik van het SOLAS-verdrag of de Europese Richtlijn 98/18.
Voorts heeft de raadsvrouw met een verwijzing naar een uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart van 10 mei 2006 gesteld dat in een VSS tegenwoordig veel snelle containerschepen varen en dat kruisen met lage snelheid van een VSS vragen is om moeilijkheden. Daaruit volgt onverkort voor de historische zeilschepen en voor de [naam schip], mede gelet op de haalbare snelheid van de [naam schip] bij enige tegenwind (3 à 4 knopen) dat het schip niet zonder gevaar voor zichzelf en anderen de verkeersbaan in het VSS kan volgen.
6.3. De beoordeling door de kantonrechter
Uit de bewijsmiddelen vloeit voort dat verdachte als kapitein van de [naam schip] de in de tenlastelegging aan hem verweten gedraging heeft verricht. Hij heeft immers het schip, een schip met een lengte van meer dan 20 meter, de zone van kustverkeer ingestuurd en daarvan aldus gebruik gemaakt terwijl het schip werktuigelijk werd voortbewogen.
In de weergave van de AIS/radarwaarneming in de bijlage bij bovengenoemd proces-verbaal zijn posities van de [naam schip] op 27 juli 2008 ingetekend, die tonen dat het schip komende uit de richting van Oostende/Vlissingen voor de kust van Schouwen-Duiveland de zone voor kustverkeer invaart, vrijwel een rechte koers aanhoudt naar de monding van de Maas en de zone pas weer uitvaart wanneer het in de nabijheid van de monding van de Maas is gekomen, aldus de reis met een tiental mijl bekortend ten opzichte van de route die het schip zou volgen als het het VSS zou volgen.
De verdachte heeft verklaard dat hij de gehele route heeft afgelegd terwijl het schip door motor werd voortbewogen. Weliswaar heeft hij via de VHF-radioinstallatie aan de kustwacht meegedeeld dat hij voornemens was onder zeil te gaan als de wind zou aantrekken, maar dat neemt niet weg dat hij welbewust het schip door de motor voortbewogen de zone voor kustverkeer heeft ingestuurd, wetende dat hij daarmee een overtreding beging.
In het voorschrift 10 d (i) van de Internationale Bepalingen ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee 1972 (Verdrag van 20 oktober 1972 (Trb 1974, 51) is bepaald dat een schip geen zone voor het kustverkeer mag gebruiken als het zonder gevaar de passende verkeersbaan binnen het aangrenzende verkeersscheidingsstelsel (appropriate traffic lane within the adjacent traffic separation scheme) kon gebruiken.
De noordgaande verkeersbaan van het VSS Maas West Binnen is voor de [naam schip], varende vanaf het Oostende/Vlissingen met bestemming Scheveningen of IJmuiden een passende (appropriate) verkeersbaan.
In voorschrift 3 onder c van de Internationale Bepalingen ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee 1972 is uitdrukkelijk bepaald dat een zeilschip slechts elk schip is dat onder zeil is, mits de voortstuwingsmachines niet worden gebruikt.
Een andere conclusie dan dat aan de tenlastelegging inclusief het verwijt dat het schip werktuiglijk werd voortbewogen en derhalve geen zeilschip was in de zin van voorschrift 10 d (i), is voldaan, is niet te trekken.
6.3.1. Het verweer dat de [naam schip] een zeilschip was
Gelet op de eenduidige tekst van bovengenoemd voorschrift 3 onder c kan de stelling dat de [naam schip] ook terwijl het schip zich werktuiglijk voorbewoog, een zeilschip in de zin van bovengenoemd voorschrift 10 bleef, niet worden aanvaard.
Aan verdachte kan worden toegegeven dat het de [naam schip] zou zijn toegestaan om de zone voor kustverkeer in te varen onder zeil zonder voortstuwing van de motor, indien verdachte het voornemen had om de zone ook zeilende weer uit te varen. Alsdan zou het bij denkbare omstandigheden, zoals toenemen van de wind en kruisende koers met overige gebruikers van de zone voor kustverkeer, geboden zijn de motor te starten. Dat kan als grond hebben dat de kapitein onmiddellijk gevaar van aanvaring, of stranding aanwezig acht, maar goed zeemanschap brengt met zich mee dat de gevallen dat de motor dient te worden gestart daartoe niet beperkt kunnen zijn. Ook stilvallen door wegvallen van de wind, draaien van de wind en verlijering of weggezet worden door de stroom zullen in voorkomende gevallen volgens de regels van goed zeemanschap met zich mee brengen dat het starten van de motor geboden is zonder dat onmiddellijk gevaar als in voorschrift 10 d (ii) kan worden geacht aanwezig te zijn. Alsdan dient zich de vraag aan of de aan de desbetreffende kapitein eventueel verweten overtreding van het verbod om werktuiglijk voortbewogen de zone voor kustverkeer te gebruiken een strafbaar feit oplevert of dat een rechtvaardigingsgrond of strafuitsluitingsgrond zich voordoet. Immers kan het niet zo zijn dat een zeilschip, eenmaal een zone voor kustverkeer binnengevaren, strikt beperkt is in het gebruik van de motor tot alleen die gevallen dat er sprake is van onmiddellijk gevaar. Dit zou tot gevolg hebben dat er onredelijke vertraging in de goede vaart ontstaat en in veel gevallen op termijn zal kunnen leiden tot onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van het schip, passagiers en bemanning. Met andere woorden gezegd, brengt het opnemen van het voorschrift dat het een (zeilend) zeilschip is toegestaan een zone voor kustverkeer te gebruiken, mee dat dit zeilschip de mogelijkheid moet hebben om de motor te starten om redenen van goed zeemanschap – zeker niet om andere redenen zoals kostenbesparing - zonder dat de kapitein onmiddellijk gevaar als in voorschrift 10 d (ii) aanwezig acht, waarbij wel strenge eisen gesteld zullen worden aan de verslaglegging in het logboek van de omstandigheden en van de beslissingen van de kapitein zowel bij invaren van de zone voor kustverkeer als ook bij het starten van de motor.
Een en ander behoeft in onderhavige kwestie geen nadere bespreking omdat verdachte heeft verklaard weliswaar uit Oostende te zijn vertrokken op 2 zeilen, maar ‘al snel’ de motor te hebben gestart en dat hij bij het invaren en uitvaren van de zone voor kustverkeer op de motor heeft gevaren. Onder die omstandigheden heeft de [naam schip] als niet zeilend zeilschip gevaren en zal het schip in overeenstemming met het bepaalde in voorschrift 10 ofwel de noordgaande verkeersbaan van het VSS moeten volgen ofwel het VSS moeten oversteken en ten westen van het VSS moeten gaan varen.
6.3.2. Het beroep het advies van de landsadvocaat
Het door de verdediging overgelegde advies heeft betrekking op certificering van zeeschepen en de vereisten waaraan schip en uitrusting moet voldoen voor een veilige vaart zoals die zijn bepaald in het SOLAS-verdrag (Safety Of Lives At Sea) en de Europese Richtlijn 98/19. Deze regelingen bevatten geen voorschriften met betrekking tot verkeersregels op zee noch geven ze enige invulling van begrippen zoals gehanteerd door de Internationale Bepalingen ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee 1972 en reeds om die redenen hebben ze geen toepassing op onderhavige zaak. Wat ook de waarde van een advies van de landsadvocaat moge zijn, dit advies heeft derhalve ook geen betrekking op de in dit geding aan de orde zijnde bepalingen.
6.3.3. Het verweer dat de [naam schip] in het VSS gevaar loopt’
Voorzover verdachte heeft beoogd te stellen dat het voor de [naam schip] te gevaarlijk is om in VSS Maas West Binnen te varen en hij derhalve door het gebruiken van de zone voor kustverkeer geen strafbaar feit kan hebben gepleegd, faalt dit verweer. Ook de [naam schip] heeft zich aan het bepaalde in voorschrift 10 te houden.
Dat het oversteken van een VSS gevaarlijk is, zoals de raad voor de Scheepvaart heeft opgemerkt, is bekend en grond voor voorschriften voor het oversteken van een VSS en zal bij kapiteins altijd de grootste oplettendheid vereisen bij het oversteken.
Dat de [naam schip] groot gevaar zal lopen door het bevaren van de passende verkeersbaan in de daartoe aangegeven richting niet aangetoond. Ook langzaam varend, maar goed stuurboordzijde van het vaarwater aanhoudend kan zeer wel veilig van die verkeersbaan gebruik gemaakt worden.
7. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
8. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
9. Motivering van de straf
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot EUR 1.000,00 boete, waarvan EUR 500,00 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Verdachte /De raadsman/vrouwe heeft bepleit verdachte vrij te spreken althans te ontslaan van rechtsvervolging.
De kantonrechter overweegt hiertoe dat ten aanzien van de zeezeilchartervaart een zekere mate van onduidelijkheid heeft bestaan (onder de betrokken schippers en reders) over de toepasselijkheid van voorschrift 10 op zeezeilcharterschepen en het niet onbegrijpelijk is geweest dat verdachte de zaak aan het oordeel van de kantonrechter heeft willen voorleggen.
De kantonrechter houdt bij de strafoplegging rekening met het tijdsverloop sinds het begaan van het feit.
Verdachte heeft geen relevante documentatie.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 23, 24, 24c van het Wetboek van Strafrecht en voorschrift 10 d (i) van de Internationale Bepalingen ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee 1972 in verband met artikel 1 en 5 van het Besluit van 7 november 1989 houdende het van toepassing verklaren van de Internationale Bepalingen ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee 1972 en in verband met de artikel 31 lid 4 van de Scheepvaartverkeerswet .
11. Beslissing
De kantonrechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De kantonrechter
• verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven
• verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij
• het bewezenverklaarde levert op: overtreding van het verbod een zone voor kustverkeer te gebruiken met een werktuiglijk voortbewogen schip
• verklaart het bewezenverklaarde strafbaar
• verklaart verdachte daarvoor strafbaar
• veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 750,00 te vervangen door 15 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Westhoff, kantonrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 maart 2011.
De griffier de kantonrechter