Uitspraak
RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11/3475
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 november 2011
inzake
[X] B.V.,
te [plaats],
verzoekster,
gemachtigde mr. P.J.A. van de Laar,
tegen
de burgemeester van de gemeente Eindhoven,
verweerder,
gemachtigden mr. M.J.M. Heutink en mr. E.H. Sanders.
<b>Procesverloop</b>
Bij besluit van 26 september 2011 heeft verweerder, ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet en artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), verzoekster gelast om shoarmarestaurant Jeruzalem aan de Nieuwe Fellenoord 4 te Eindhoven tot 1 december 2011 gesloten te houden. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat, indien verzoekster niet voldoet aan genoemde last, zij per keer een dwangsom verbeurt van € 5.000,00 met een maximum van € 30.000,00.
Hiertegen heeft verzoekster op 12 oktober 2011 bezwaar gemaakt bij verweerder en op dezelfde datum tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb .
Bij faxbericht van 17 oktober 2011 heeft verweerder aangegeven niet bereid te zijn de begunstigingstermijn van de lastgeving op te schorten totdat uitspraak is gedaan.
De zaak is behandeld op de zitting van 8 november 2011, waar namens verzoekster [...] is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigden.
<b>Overwegingen</b>
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Aan de orde is het besluit van 26 september 2011. Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling over te gaan, dient de voorzieningenrechter zich allereerst een oordeel te vormen omtrent de vraag of verzoekster een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening.
3. Uit de gedingstukken is gebleken dat verweerder bij besluit van 12 juli 2011, op grond van artikel 125 en artikel 174 van de Gemeentewet en artikel 2.3.1.5., eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Eindhoven 2010, heeft bevolen om shoarmarestaurant Jeruzalem aan de Nieuwe Fellenoord 4 te Eindhoven te sluiten voor een periode van drie maanden. Op 1 september 2011 is deze (tijdelijke) sluiting aangekondigd door het aanplakken van een openbare bekendmaking van het sluitingsbevel op de voorgevel van het shoarmarestaurant Jeruzalem. Nadat op 16 september 2011 is geconstateerd dat verzoekster zich niet heeft gehouden aan het sluitingsbevel van 12 juli 2011 heeft verweerder verzoekster bij besluit van 26 september 2011 gelast om shoarmarestaurant Jeruzalem tot 1 december 2011 gesloten te houden, onder oplegging van de in het procesverloop vermelde dwangsom.
4. Verzoekster heeft - kort weergegeven - aangevoerd dat zij zich niet kan verenigen met het bestreden besluit. Verzoekster stelt een spoedeisend belang te hebben bij haar verzoek omdat uitvoering van het bestreden besluit zal betekenen dat zij geen gebruik (meer) mag maken van de oven- en bakapparatuur van shoarmarestaurant Jeruzalem ten behoeve van de aangrenzende horeca-inrichting Lunchroom De Verwennerij, welk bedrijf ook eigendom is van verzoekster. Dergelijke oven- en bakapparatuur ontbreekt in de Lunchroom De Verwennerij, zodat verzoekster niet of althans niet volledig Lunchroom De Verwennerij kan exploiteren.
5. Een voorlopige voorziening als hier aan de orde is bedoeld als tijdelijke maatregel voor de duur van de bezwaarfase en dient ertoe onomkeerbare gevolgen te voorkomen. Voor het treffen van een dergelijke voorziening bestaat slechts aanleiding indien op voorhand buiten twijfel staat dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden en sprake is van een dusdanig spoedeisend belang dat van verzoekster in redelijkheid niet kan worden verwacht dat zij de beslissing op bezwaar afwacht.
6. De voorzieningenrechter overweegt dat de last onder dwangsom voor verzoekster geen andere verplichtingen in het leven roept dan welke reeds voortvloeien uit het sluitingsbevel van 12 juli 2011, met uitzondering van de verplichting om bij het niet voldoen aan de last een dwangsom te betalen. Dit is derhalve uitsluitend een financieel belang. Een zodanig belang vormt volgens vaste jurisprudentie op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het treffen van een voorlopige voorziening zal echter wel in beeld kunnen komen indien het financiële belang zodanig zwaarwegend is, dat de continuïteit van de onderneming en de bedrijfsactiviteiten van verzoekster ernstig worden bedreigd. In dat geval is het treffen van een voorziening evenwel nog niet gegeven, maar is een verdere toetsing en belangenafweging noodzakelijk.
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit het door verweerder aan de rechtbank toegezonden rapport van controle van 2 november 2011 naar aanleiding van de opgelegde dwangsom is gebleken dat na 16 september 2011 geen overtredingen meer zijn geconstateerd bij shoarmarestaurant Jeruzalem en dat derhalve tot op heden geen dwangsommen zijn verbeurd. Het belang dat verzoekster heeft bij het treffen van een voorziening moet onder deze omstandigheden, gelet op de korte duur dat shoarmarestaurant Jeruzalem nog gesloten is, niet groot worden geoordeeld.
8. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat sprake is van dusdanig zwaarwegende omstandigheden aan de zijde van verzoekster op grond waarvan een spoedeisend belang moet worden aangenomen. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat verzoekster gelet op haar verzoekschrift weliswaar heeft gesteld dat de exploitatie van de Lunchroom De Verwennerij ernstig in gevaar komt, omdat geen gebruik kan worden gemaakt van de oven- en bakapparatuur die aanwezig is in shoarmarestaurant Jeruzalem, maar dat het hiervoor genoemde rapport van 2 november 2011 vermeldt dat tijdens een controle op 7 oktober 2011 bij Lunchroom De Verwennerij een in gebruik zijnde bakoven is aangetroffen. Dat verzoekster ter zitting heeft gesteld dat deze bakoven niet geschikt is voor het bakken van pizza’s en brood, is het bedrijfsrisico van verzoekster en vormt geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening ten behoeve van de Lunchroom De Verwennerij, nu het gaat om een last onder dwangsom voor shoarmarestaurant Jeruzalem. De gemachtigde van verweerder heeft voorts erop gewezen dat verweerder wellicht ten onrechte de twee horecagelegenheden van verzoekster als twee aparte inrichtingen heeft gezien en daarom enkel het shoarmarestaurant Jeruzalem heeft gesloten
9. Gelet op het voorgaande dient het verzoek reeds op grond van het ontbreken van spoedeisend belang te worden afgewezen. Aan een inhoudelijke beoordeling komt de voorzieningenrechter niet toe.
10. Voor het toekennen van een proceskostenvergoeding dan wel vergoeding van het griffierechten zijn geen termen aanwezig.
Beslist wordt als volgt.
<b>Beslissing</b>
De voorzieningenrechter,
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. J.H.L.M. Snijders als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2011.
<i>Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.</i>
Afschriften verzonden: