Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Geen recht (meer) op ziekengeld. Juiste maatstaf arbeid. Voldoende medische grondslag.

Uitspraak



10/3892 ZW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 26 mei 2010, 09/6195 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 16 november 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant is hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P.I.A.P.M. Zwaga, advocaat te ’s-Gravenhage. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer. Als tolk was M. Faghihi aanwezig.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, die via een uitzendbureau werkzaam was als inpakker fruit/algemeen productiemedewerker, heeft zich op 30 december 2008 ziek gemeld wegens een breuk van zijn enkel na een bedrijfsongeval. Hieraan is hij op 9 januari 2009 geopereerd. Aan appellant is een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.

1.2. Appellant is op 15 juni 2009 gezien op het spreekuur van verzekeringsarts N. Wildenborg. Deze arts heeft betrokkene onderzocht en informatie verkregen van de orthopedisch chirurg, die appellant op 9 januari 2009 heeft geopereerd en nadien heeft gezien. Naar aanleiding hiervan heeft de verzekeringsarts appellant per 24 juni 2009 geschikt geacht voor het eigen werk. Op basis van de conclusie van de verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 15 juni 2009 aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 24 juni 2009 geen recht (meer) heeft op ziekengeld.

1.3. Bij besluit van 22 juli 2009 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 juni 2009, onder verwijzing naar de rapportage van bezwaarverzekeringsarts J.H.M. de Brouwer van 8 juli 2009, ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanleiding heeft gezien het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten en dat van de zijde van appellant geen nadere medische informatie in het geding is gebracht op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft dan ook geconcludeerd dat appellant met ingang van 24 juni 2009 in staat moet worden geacht de eigen arbeid te verrichten.

3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij door de combinatie van pijnklachten bij het lopen en rugklachten bij het staan en bukken medisch gezien niet in staat is zijn werkzaamheden te hervatten. Voorts heeft appellant nog vermeld dat hij aan ernstige hoofdpijnen lijdt, waarvoor hij medicijnen slikt, hetgeen niet goed verenigbaar is met het normaal verrichten van werkzaamheden.

4. De Raad, oordelend over hetgeen appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.

4.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek recht op ziekengeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Nu appellant uitgevallen is vanuit zijn werk als inpakker fruit/algemeen productiemedewerker, is deze functie terecht als maatstaf arbeid aangemerkt.

4.2. Met betrekking tot de medische beoordeling onderschrijft de Raad het oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat bezwaarverzekeringsarts De Brouwer in het kader van de beoordeling van appellants aanspraken op een uitkering ingevolge de ZW op inzichtelijke wijze heeft onderbouwd dat appellant geschikt wordt geacht voor zijn eigen werk. Blijkens de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 8 juli 2009 heeft hij dossierstudie verricht en heeft hij appellant onderzocht tijdens het spreekuur op 8 juli 2009. Met betrekking tot de breuk van de enkel heeft hij, mede op basis van de eerder ontvangen informatie van de orthopedisch chirurg, vastgesteld dat de botstukken in een goede stand aan elkaar zijn gegroeid en dat er geen aanwijzingen zijn voor een mogelijke complicatie bij artrosevorming. De belastbaarheid wordt als goed beoordeeld. De bezwaarverzekeringsarts heeft voorts nog vermeld dat belastbaarheid van de enkel bij veel lopen in ongelijk terrein of op mulle ondergrond, frequent belast traplopen, langdurig hurkende werkzaamheden verrichten en voortdurend zeer zwaar tillen en sjouwen beter te vermijden zijn, maar dat die belasting in de eigen arbeid niet voorkomt. Met betrekking tot de rugklachten zijn door de bezwaarverzekeringsarts bij onderzoek geen duidelijke afwijkingen vastgesteld en wordt gewezen op het ontbreken van een relevante behandeling en op het feit dat de klachten al langer aanwezig waren en dat appellant met deze klachten eerder wel kon werken. Wat betreft de hoofdpijnklachten is evenmin sprake van een relevante diagnose of behandeling en appellant heeft ook met deze klachten kunnen werken. Op basis van deze onderzoeksbevindingen heeft de bezwaarverzekeringsarts naar het oordeel van de Raad voldoende overtuigend en gemotiveerd aangegeven om welke reden(en) er geen aanleiding is tot het wijzigen van het eerder door de verzekeringsarts ingenomen standpunt dat appellant per 24 juni 2009 geschikt werd geacht voor zijn arbeid.

4.3. Naar aanleiding van de door appellant in hoger beroep overgelegde medische informatie van de orthopedisch chirurg, heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 29 november 2010 een aanvullende reactie gegeven. Daarin heeft hij vermeld dat de aanhoudende klachten reeds in bezwaar zijn meegewogen en dat de wijziging van de medicamenteuze behandeling van de hoofdpijnklachten, die na de datum in geding ligt, geen aanleiding geeft de geschiktheid voor de eigen arbeid in een ander licht te plaatsen. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd kan de Raad dan ook niet tot een ander oordeel leiden.

4.4. Gelet op hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, komt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2011.

(get.) C.P.J. Goorden.

(get.) N.S.A. El Hana.

KR


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature