Uitspraak
RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14/810242-11, 14/700877-11, 14/810131-11, 14/810405-10 + 14/810368-09 (tul) en 14/701018-11 (ttz gev.) en 14/710109-11 (ttz gev.) (P)
Datum uitspraak: 8 november 2011
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats en –datum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in het PPC te Amsterdam
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 oktober 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. R.J.A. Verhoeven, advocaat te Alkmaar, en door de verdachte naar voren is gebracht. De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de vorderingen van de benadeelde partijen.
2. De tenlastelegging
In de zaak met parketnummer 14/810242-11
Na toelating van de door de officier van justitie gevorderde nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, is in de zaak met parketnummer 14 /810242-11, aan de verdachte ten laste gelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 07 mei 2011 in de gemeente Bergen (NH), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in en/of aan de vegetatie in het duingebied gelegen aan en/of nabij de Korteweg te Bergen aan Zee, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de vegetatie en/of de fauna van en/of in voornoemd duingebied, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezige(n) in dat duingebied, in elke geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 07 mei 2011 in de gemeente Bergen (NH), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in en/of aan de vegetatie in het duingebied gelegen aan en/of nabij de Helmweg te Bergen aan Zee, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de vegetatie en/of de fauna van en/of in voornoemd duingebied, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezige(n) in dat duingebied, in elke geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
3.
hij op of omstreeks 07 mei 2011 in de gemeente Bergen (NH), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee, althans een of meer fiets(en), te weten een (dames)fiets (merk Pointer, type Arena) en/of een (dames) fiets (merk Pointer, type Classica), die stond(en) gestald op of nabij het Van der Wijckplein te Bergen aan Zee, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of “[naam onderneming benadeelde partij 1]”, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
In de zaak met parketnummer 14/810131-11
hij op of omstreeks 10 maart 2011 in de gemeente Schagen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning aan [adres], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte, heeft vernield en/of een beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door een steen, althans een hard voorwerp, tegen/door die ruit te gooien
In de zaak met parketnummer 14/810405-10
hij op of omstreeks 06 september 2010 in de gemeente Schagen opzettelijk en wederrechtelijk (de lak/verf van) (de binnenzijde van) een (cel)deur in/van het politiebureau, in elk geval enig goed, geheel of ten dele, toebehorende aan “[benadeelde partij 3]”, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door een of meermalen (met kracht) een munt, althans een hard voorwerp, tegen die deur te smijten en/of een of meermalen (met kracht) met een munt, althans een hard voorwerp, in/tegen die deur te krassen
In de zaak met parketnummer 14/700877-11
hij op of omstreeks 09 december 2010 in de gemeente Schagen opzettelijk en wederrechtelijk elf, althans een of meer lichtarmaturen en/of zes, althans een of meer tl-buizen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele, toebehorende aan [benadeelde partij 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door die lichtarmaturen kapot te trekken en/of die tl-buizen stuk te gooien en/of te slaan
In de zaak met parketnummer 14/701018-11
hij op of omstreeks 06 oktober 2010 in de gemeente Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in of uit een winkel gelegen aan de Noorderkade heeft weggenomen een geheugenkaart, in elke geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
In de zaak met parketnummer 14/701019-11
hij op of omstreeks 05 september 2010 in de gemeente Schagen een persoon genaamd [benadeelde partij 6], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde partij 6] dreigend de woorden toegevoegd: “Als je niet betaalt, maak ik je dood” en/of “Je gaat er aan” althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
4.1. Inleiding
In de zaak met parketnummer: 14/810242-11
Sinds 28 augustus 2009 zijn er in het duingebied van Bergen (NH), de gemeente Zijpe en de gemeente Castricum, meerdere branden geweest welke zeer waarschijnlijk zijn aangestoken. Hierbij zijn grote stukken natuur afgebrand. De branden leverden voorts direct gevaar op voor mensen en goederen. Bij drie van de branden zijn de naburige bewoners geëvacueerd. Hierdoor is grote maatschappelijke onrust ontstaan.
Op zaterdag 7 mei 2011, om 19.58 uur, komt er bij de regionale meldkamer van de politie Noord-Holland Noord, een telefonische melding binnen van een brand in de duinen nabij Bergen aan Zee, gemeente Bergen (NH). De politie krijgt een signalement door van twee jongens die bij de brand zijn gezien. Rond 20.00 uur die avond ziet de politie twee jongens fietsen die voldoen aan het opgegeven signalement. De beide jongens, waaronder de verdachte, worden aangehouden en in verzekering gesteld. Verdachte bekent die avond, korte tijd voor zijn aanhouding, tezamen met zijn mededader, twee brandjes te hebben gesticht in het duingebied van Bergen aan Zee.
Door de politie wordt een onderzoek ingesteld naar de branden. Hieruit blijkt dat de branden niet erg veel schade hebben veroorzaakt. Ze zijn relatief klein en makkelijk te blussen. Het eerste brandje aan de Helmweg kan door de politie zelf worden gedoofd door er wat zand over heen te gooien. De tweede brand aan de Korteweg wordt door de brandweer geblust. Beide branden liggen goed in het zicht, direct aan het fietspad.
Voornoemde kenmerken maken deze branden anders dan de eerdere branden die in het gebied hebben plaatsgevonden. Door de politie wordt wel onderzocht of de verdachte en zijn mededader te koppelen zijn aan deze eerdere branden maar dit is niet het geval.
Wel blijkt gedurende het onderzoek dat de beide jongens ten tijde van hun aanhouding gebruik maakten van gestolen fietsen. Hiervan is aangifte gedaan door [benadeelde partij 1] van “[naam onderneming benadeelde partij 1]” te Bergen aan Zee.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte - al dan niet tezamen met een ander - betrokken is geweest bij de beide branden, in hoeverre deze branden een gevaarzettend karakter hebben gehad, en in het bijzonder of hierdoor ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. Voorts dient te rechtbank te beoordelen of de verdachte zich – al dan niet tezamen met een ander – schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een tweetal fietsen.
4.2. Standpunt van de officier van justitie
In de zaak met parketnummer 14/810242-11
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle drie de ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 heeft zij zich wat betreft het gevaarzettend karakter van de branden - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat deze, behalve gevaar voor goederen (en dan met name de vegetatie en de fauna in het duingebied), ook gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar voor personen hebben opgeleverd. De officier van justitie heeft hiertoe overwogen dat het criterium bij de beantwoording van deze vraag dient te zijn of dat gevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest. Deze vraag wordt door haar positief beantwoord. De officier van justitie neemt hierbij in aanmerking dat in het geval van brandstichting in de duinen er naar algemene ervaringsregels, behalve gevaar voor goederen, ook gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar voor de in het gebied aanwezige personen, te duchten is. Elke brand begint klein maar, mede gelet op het feit dat er sprake was van een warm en droog voorjaar en dat er ten tijde van de branden veel mensen in het duin aanwezig waren, was er, in de visie van de officier van justitie, bij de branden op 7 mei 2011 zeker sprake van een dergelijk gevaar.
4.3 Standpunt van de verdachte en zijn verdediging
Ten aanzien van feiten 1 en 2
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het eerste feit, de brand aan de Korteweg, dient te worden vrijgesproken omdat hem hooguit de medeplichtigheid aan dit feit kan worden verweten hetgeen niet aan hem ten laste is gelegd.
Ten aanzien van beide feiten acht hij voorts niet bewezen dat de branden, behoudens voor de flora en fauna in het duingebied, gevaar voor goederen en personen met zich mee hebben gebracht. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat het kleine brandjes betrof die nauwelijks schade hebben veroorzaakt. De branden waren bovendien op een dusdanige plek gesticht dat deze, door de op dat moment volop in de duinen aanwezige dagjesmensen, direct, voordat ze een gevaar zouden kunnen gaan opleveren, konden worden ontdekt, hetgeen feitelijk ook is gebeurd.
De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken voor wat betreft het ten laste gelegde levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van personen.
Ten aanzien van feit 3
Wat betreft het onder 3 aan de verdachte ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte niet de opzet heeft gehad om zich de gestolen fietsen wederrechtelijk toe te eigenen. Hij verzoekt de rechtbank de verdachte van dit feit vrij te spreken.
4.4. Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat bij de brand aan de Korteweg in de gemeente Bergen, sprake is van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader dat gesproken kan worden van medeplegen. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat, zoals blijkt uit de bij de hierna volgende bewijsmiddelen opgenomen eigen verklaring van de verdachte, de verdachte en zijn mededader die avond samen op pad waren en dat zij, vrijwel direct na het aansteken van de eerste brand aan de Helmweg, een paar honderd meter verderop, wederom brand hebben gesticht. De verdachte heeft ter terechtzitting bovendien verklaard dat hij hier ook actief aan heeft bijgedragen door zelf takken op dit tweede vuur te gooien. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank niet van belang wie daadwerkelijk de brand aan de Korteweg heeft aangestoken.
De rechtbank is van oordeel dat er op 7 mei 2011 sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1], brigadier Forensische Opsporing, woedden de branden in lage struiken, bladeren en in bomen.
Wat betreft het gevaarzettingsaspect wijst de rechtbank op het volgende. Om in rechte het levensgevaar voor in het bijzonder de ten tijde van de brand in het duingebied aanwezige personen als vaststaand te kunnen aannemen, is vereist dat uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen volgt dat dit levensgevaar inderdaad te duchten was, in die zin dat naar algemene ervaringsregels dat levensgevaar ten tijde van de brandstichting voorzienbaar moet zijn geweest. In dit verband heeft de rechtbank het volgende overwogen.
In het dossier bevindt zich een uiterst summier proces-verbaal met betrekking tot de mogelijke gevaarzetting . Hieruit blijkt niet meer dan dat het op de dag van de branden, 7 mei 2011, droog weer was en er sprake was van weinig wind. Verder is vastgesteld dat er bij het stichten van de branden geen gebruik gemaakt is van brandversnellende stoffen.
Voor het overige beschrijft [naam brigadier] in zijn proces-verbaal van bevindingen dat er sprake was van een brandje aan de Helmweg dat door hem terstond kon worden uitgemaakt door er zand over te gooien, alsmede van een brandje, van ongeveer tien bij tien meter, aan de Korteweg dat meteen door de brandweer kon worden geblust. De [naam boswachter] heeft in zijn aangifte aangegeven dat de onderhavige branden anders waren dan de eerdere branden omdat zij in het zicht, direct aan het fietspad lagen .
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen geen levensgevaar, dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, voor aanwezigen in het duingebied kan worden vastgesteld. De verwijzing door de officier van justitie naar branden in landen in Zuid-Europa waar slachtoffers zijn gevallen en naar de eerdere branden in de duingebieden rond Schoorl en Bergen, kunnen naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval niet als bewijs daarvoor dienen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte derhalve vrij spreken van dit onderdeel van de tenlastelegging van de onder 1 en 2 aan hem verweten feiten.
Ten aanzien van feit 3
Aangaande het door de raadsman gevoerde verweer dat bij de verdachte het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbrak, overweegt de rechtbank dat de intentie van het tijdelijk gebruik van de bewuste fietsen niet aan dit oogmerk in de weg hoeft te staan. Van belang is dat de verdachte en zijn medeverdachte als heer en meester over de fietsen hebben kunnen beschikken en dat de fietsen uit de macht van de eigenaar waren verdwenen.
De rechtbank verwerpt derhalve dit verweer.
In de zaken met parketnummers 14/810131-11, 14/810405-10, 14/700877-11, 14/700877-11, 14/701018-11, 14/701019-11
4.5 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
4.6 Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting de ten laste gelegde feiten bekend.
In de zaak met parketnummer 14/810131-11 is door de raadsman namens de verdachte een beroep gedaan op psychische overmacht nu de verdachte zich, middels het verbreken van het raam van de woning waar zijn moeder verbleef, van een slaapplaats wilde voorzien en hij daartoe op dat moment geen andere mogelijkheid had.
4.7 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het verweer van de verdediging, dat bij de verdachte sprake was van psychische overmacht niet aannemelijk gemaakt en verwerpt dit verweer. Niet gebleken is dat de verdachte zich in een zodanig netelige situatie bevond waar hij slechts op kon reageren door het plegen van een strafbaar feit. Dat de verdachte - zoals hij zelf heeft aangegeven - van de politie toestemming had om de ruit van de betreffende woning te vernielen, is op geen enkele wijze komen vast te staan. De rechtbank zal dit verweer dan ook passeren.
4.8 Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
In de zaak met parketnummer 14/8101242-11
Ten aanzien van feit 1:
Op grond van:
- de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, ter terechtzitting van 25 oktober 2011 afgelegd, en
- het proces-verbaal van aangifte van [naam boswachter], d.d. 13 mei 2011 , en
- het proces-verbaal van bevindingen van [naam brigadier] d.d. 7 mei 2011 ,
acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2:
Op grond van:
- de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, ter terechtzitting van 25 oktober 2011 afgelegd, en
- het proces-verbaal van aangifte van [naam boswachter], d.d. 13 mei 2011 , en
- het proces-verbaal van bevindingen van [naam brigadier] d.d. 7 mei 2011 ,
acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van feit 3
Op grond van:
- de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, ter terechtzitting van 25 oktober 2011 afgelegd, en
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 1] d.d. 14 juli 2011 ,
acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde feit heeft begaan.
In de zaak met parketnummer 14/700877-11
Op grond van:
- de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, ter terechtzitting van 25 oktober 2011 afgelegd, en
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 4], d.d. 11 december 2010
acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
In de zaak met parketnummer 14/810131-11
Op grond van:
- de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, ter terechtzitting van 25 oktober 2011 afgelegd, en
- het proces-verbaal van aangifte van [naam], namens [benadeelde partij 2], d.d. 10 maart 2011 ,
acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
In de zaak met parketnummer 14/810405-10
Op grond van:
- de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, ter terechtzitting van 25 oktober 2011 afgelegd, en
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 3], d.d. 6 september 2010 ,
acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
In de zaak met parketnummer 14/701018-11
Op grond van:
- de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, ter terechtzitting van 25 oktober 2011 afgelegd, en
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 5], d.d. 6 oktober 2010
acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
In de zaak met parketnummer 14/701019-11
Op grond van:
- de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, ter terechtzitting van 25 oktober 2011 afgelegd, en
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 6], d.d. 24 september 2010 ,
acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan met dien verstande dat:
In de zaak met parketnummer 14/810242-11
1.
hij op 7 mei 2011 in de gemeente Bergen (NH), tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht in de vegetatie in het duingebied gelegen nabij de Korteweg te Bergen aan Zee, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de vegetatie en de fauna in voornoemd duingebied, te duchten was;
2.
hij op 7 mei 2011 in de gemeente Bergen (NH), tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht in de vegetatie in het duingebied gelegen nabij de Helmweg te Bergen aan Zee, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de vegetatie en de fauna in voornoemd duingebied, te duchten was;
3.
hij op 7 mei 2011 in de gemeente Bergen (NH), tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee fietsen, te weten een damesfiets (merk Pointer, type Arena) en een damesfiets (merk Pointer, type Classica), die stonden gestald op het Van der Wijckplein te Bergen aan Zee, toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of “[naam onderneming benadeelde partij 1]”;
In de zaak met parketnummer 14/810131-11
hij op 10 maart 2011 in de gemeente Schagen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning aan [adres], toebehorende aan [benadeelde partij 2], heeft vernield door een steen tegen die ruit te gooien;
In de zaak met parketnummer 14/810405-10
hij op 6 september 2010 in de gemeente Schagen opzettelijk en wederrechtelijk de verf van de binnenzijde van een celdeur in het politiebureau, toebehorende aan “[benadeelde partij 3]”, heeft beschadigd door meermalen een munt, tegen die deur te smijten;
In de zaak met parketnummer 14/700877-11
hij op 9 december 2010 in de gemeente Schagen opzettelijk en wederrechtelijk elf lichtarmaturen en zes tl-buizen, toebehorende aan [benadeelde partij 4], heeft vernield door die lichtarmaturen kapot te trekken en die tl-buizen stuk te gooien en/of te slaan;
In de zaak met parketnummer 14/701018-11
hij op 6 oktober 2010 in de gemeente Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een winkel gelegen aan de Noorderkade heeft weggenomen een geheugenkaart, toebehorende aan [benadeelde partij 5];
In de zaak met parketnummer 14/701019-11
hij op 5 september 2010 in de gemeente Schagen [benadeelde partij 6], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde partij 6] dreigend de woorden toegevoegd: “Als je niet betaalt, maak ik je dood” en “Je gaat er aan”.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
In de zaak met parketnummer 14/810242--11
Feiten 1 en 2, telkens:
Opzettelijke brandstichting terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Feit 3
Diefstal door twee of meer verenigde personen
In de zaken met de parketnummers 14/810131-11,14/810405-10 en 14/700877-11, telkens:
Vernieling van een goed
In de zaak met parketnummer 14/701018-11
Diefstal
In de zaak met parketnummer 14/701019-11
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
7. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De strafoplegging
8.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
Zij heeft daartoe overwogen dat de branden van 7 mei 2011 weliswaar los staan van de eerdere branden die in het gebied hebben plaats gevonden maar dat de ernst van deze branden wel gezien moet worden in de context van de eerdere brandstichtingen.
Voorts acht zij gelet op de eerdere veroordelingen van de verdachte, alsmede op het feit dat hij niet bereid is mee te werken aan onderzoek door een psychiater, geen termen aanwezig om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
8.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht het onvoorwaardelijk strafdeel van de aan de verdachte op te leggen straf niet hoger te doen uitvallen dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Hij acht de eis van de officier van justitie niet in verhouding staan tot de feiten waarvoor de verdachte zich dient te verantwoorden. De verdachte kan en mag niet verantwoordelijk gesteld worden voor de hele reeks branden die voorafgaand aan de branden van 7 mei 2011 in het gebied hebben plaats gevonden.
De verdachte zelf heeft ter terechtzitting aangegeven zich, in het kader van een eventueel voorwaardelijk strafdeel, graag door de reclassering te willen laten begeleiden.
8.3 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals deze is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting, het over hem opgemaakte rapport van de psycholoog drs. R. Brandsma d.d. 21 april 2011 alsmede de verschillende over hem opgemaakte rapportages van Palier forensische & intensieve zorg (hierna: Palier) gedateerd 11 mei 2011, 22 juli 2011 en 10 oktober 2011 en het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 30 juni 2011, waaruit blijkt dat de verdachte eerder tot straffen, waaronder vrijheidsbenemende, is veroordeeld.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Brandstichting betreft een ernstig strafbaar feit dat zwaarwegende gevolgen kan hebben. Dat deze gevolgen thans, mede gelet op de aard en de omvang van de branden, beperkt zijn gebleven doet hieraan niet af.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, hoewel is komen vast te staan dat de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de eerdere branden in het duingebied van Schoorl en Bergen, de strafwaardigheid van de onderhavige branden niet los gezien kan worden van de grote maatschappelijke onrust die al deze branden hebben veroorzaakt.
Anderzijds is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de consequenties hiervan gedurende de aanloop naar de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting van 25 oktober 2011 al in voldoende mate heeft ondervonden. De rechtbank wijst hierbij op de voortduring van de voorlopige hechtenis waarbij de maatschappelijke onrust die mede ten gevolge van de eerdere branden is ontstaan onomstotelijk, en naar het oordeel van de rechtbank ook terecht, een rol heeft gespeeld, alsmede op de media-aandacht die er voor de zaak van de verdachte is geweest.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat de officier van justitie met haar eis onvoldoende rekening gehouden heeft met de feitelijke omstandigheden van de onderhavige zaak en de twee specifieke branden. Het betrof immers kleine, nauwelijks schade veroorzakende, makkelijk te blussen brandhaarden.
In het feit dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, voorts niet bewezen acht dat er sprake is geweest van levensgevaar, dan wel zwaar lichamelijk letsel, voor personen ziet de rechtbank aanleiding een aanzienlijk lager straf op te leggen dan door de officier van justitie geëist.
Behoudens aan voornoemde brandstichtingen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan andere zeer hinderlijke feiten, waaronder een bedreiging, diverse vernielingen en een diefstal, die in de maatschappij veel overlast en onrust veroorzaken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf kennis genomen van de rapportage van de psycholoog drs. R. Brandsma d.d. 21 april 2011 waarin wordt geconcludeerd dat er ten aanzien de verdachte sprake is van “een ernstige en chronische problematiek bij een verstandelijk gehandicapte jongeman”.Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het advies van P. Vink, als reclasseringswerker werkzaam bij Palier, zoals neergelegd in de rapportages van 22 juli 2011 en 10 oktober 2011, en ter terechtzitting herhaald en toegelicht, door de heer R.Worm, werkzaam bij Palier.
In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om aan de verdachte een deels
voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat, hoewel een klinische opname de voorkeur zou verdienen, de kans van slagen van een dergelijke opname nihil lijkt, nu de verdachte op voorhand reeds te kennen heeft gegeven hieraan geen medewerking te willen verlenen. Nu de reclassering bovendien
uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven toch nog mogelijkheden te zien om de verdachte ambulant te begeleiden en de verdachte zich ter terechtzitting gemotiveerd heeft getoond om hieraan mee te werken wil de rechtbank de verdachte hiertoe nog eenmaal in de gelegenheid stellen.
De rechtbank beoogt met het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel van langere duur de verdachte er enerzijds van te weerhouden om zich opnieuw aan een strafbaar feit schuldig te maken en anderzijds te voorkomen dat hij zich voortijdig aan het aan het hem op te leggen reclasseringstoezicht zal onttrekken.
9. Vordering van de benadeelde partijen
In de zaak met parketnummer 14/810405-10
[naam], heeft namens [benadeelde partij 3], gevestigd te Alkmaar, voor de aanvang van de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de vordering tot vergoeding van € 223,66, wegens materiële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
9.1 Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
9.2 Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich aangesloten bij de vordering van de officier van justitie.
9.3 Oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor de behandeling in deze strafzaak.
Met de officier van justitie en de raadsman stelt de rechtbank vast dat de vordering van de benadeelde partij blijkens de bijgesloten nota, gedateerd 2 november 2011, betrekking heeft op het schilderen van een muur, kennelijk in de nabijheid van een celdeur. De aangifte heeft echter betrekking op de beschadiging van een celdeur. Nu niet is komen vast te staan dat de gevorderde schade het rechtstreekse gevolg is geweest van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit, zal de rechtbank de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In de zaak met parketnummer 14/700877-11
[Naam], heeft namens [benadeelde partij 4], gevestigd te Utrecht voor de aanvang van de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de vordering tot vergoeding van € 1.673,15 wegens materiële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht. Tevens is verzocht om de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.4 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering toewijsbaar is en verzocht hieraan de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel te koppelen.
9.5 Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat, nu er in de aangifte wordt gesproken over een ander bedrag dan in de vordering en er bij de vordering een ongedateerde nota is gevoegd, niet duidelijk is hoeveel de daadwerkelijke schade exact bedraagt. Hij heeft derhalve geconcludeerd tot afwijzing, dan wel, niet-ontvankelijk verklaring, van de benadeelde partij in de vordering.
9.6 Oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor de behandeling in deze strafzaak.
De rechtbank acht de vordering voldoende onderbouwd en zal deze toewijzen tot het gevorderde bedrag van € 1.673,15.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
10. Schadevergoeding als maatregel
De benadeelde partij heeft verzocht om aan de verdachte ter zake van haar vordering tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Ook de officier van justitie heeft gevorderd dat deze maatregel wordt opgelegd.
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
11. Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat de bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Alkmaar van 12 januari 2010 in de zaak met parketnummer 14/810368-09 opgelegde straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd, alsnog ten uitvoer zal worden gelegd, op grond van het feit dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd, zich niet schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering gegrond nu uit de overige inhoud van het vonnis blijkt dat de verdachte de voorwaarde om zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, niet heeft nageleefd. De rechtbank zal de ten uitvoer van het gevorderde voorwaardelijk deel van de opgelegde straf van 2 (twee) maanden gelasten.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 36f, 57, 157, 285, 310, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht,
13. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet naleeft.
Stelt als algemene voorwaarden dat:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat;
- de veroordeelde zich zal houden aan de meldplicht, inhoudende dat hij zich binnen 7 dagen na de einddatum van zijn detentie om 10.00 uur meldt bij de Palier reclassering te Alkmaar aan de Drechterwaard 102 en dat hij zich daarna gedurende door Palier reclassering bepaalde perioden zal blijven melden zo frequent als Palier reclassering dit nodig acht;
- de veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens reclassering Palier, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar, noodzakelijk oordeelt, ook indien dit inhoudt dat de veroordeelde zich zal laten behandelen en begeleiden bij de Forensische Polikliniek van Palier te Alkmaar, dan wel een soortgelijke instelling.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering van de [benadeelde partij 4], gevestigd te Utrecht.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 1.673,15 (zestienhonderdendrieënzeventig euro en vijftien eurocent).
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken. De tot op heden gemaakte kosten worden begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde partij 4], te betalen een som geld ten bedrage van € 1.673,15 (zestienhonderdendrieënzeventig euro en vijftien eurocent) bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 26 (zesentwintig) dagen
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart [de benadeelde partij 3] niet ontvankelijk in de vordering.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de vordering van de officier van justitie strekkend tot de tenuitvoerlegging van de bij voormeld vonnis van 12 januari 2010 in de zaak met parketnummer 14.810368-09, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.A.M. van Dijk , voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. N. Cuvelier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 november 2011.