Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verzoeken tot wraking van de wrakingskamer (A) afgewezen. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek van de wrakingskamer op 12 oktober 2011 wraakte de verzoeker ook de behandelende wrakingskamer (B). Dat verzoek is die dag afgewezen. De rechtbank (B) bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van een wrakingskamer niet in behandeling wordt genomen. Bepaalt dat het wrakingsverzoek tegen de familierechter dat verzoeker heeft ingediend weer wordt behandeld door wrakingskamer (A) in de stand waar de procedure was.

Uitspraak



RECHTBANK ZUTPHEN

Meervoudige wrakingskamer

zaaknummer / rekestnummer: 125444 / KG RK 11-607

Beschikking van 24 oktober 2011 van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:

[verzoeker],

wonende te Apeldoorn,

verzoeker,

verschenen in persoon,

strekkende tot wraking van:

de wrakingskamer in de zaak met nummer 125286 KG RK 11/588

bestaande uit [wrakingskamer A], rechters,

allen rechters in deze rechtbank.

en op het verzoek van

[verzoeker],

wonende te Apeldoorn,

verzoeker,

verschenen in persoon,

strekkende tot wraking van:

de wrakingskamer in de zaak met nummer 125444 KG RK 11/607

bestaande uit mr. J.B. de Groot, voorzitter, en mrs. M. Engelbert-Clarenbeek en

M.J. Ouweneel, rechters,

allen rechters in deze rechtbank.

1. Het verloop van de procedure

1.1. Op 4 oktober 2011 heeft verzoeker mr. [gewraakte familierechter] gewraakt.

1.2. De wrakingskamer, bestaande uit [wrakingskamer A], allen rechters in deze rechtbank, heeft het verzoek tot wraking van

[gewraakte familierechter] ter terechtzitting van 4 oktober 2011 om 13.30 uur behandeld. Tijdens die behandeling is deze wrakingskamer door verzoeker gewraakt. Deze wrakingskamer zal hierna worden aangeduid als: “de wrakingskamer [wrakingskamer A]”. Dat wrakingsverzoek is inmiddels -zie 1.3. hierna- neergelegd in een proces-verbaal van de zitting.

In verband met dit verzoek tot wraking heeft de wrakingskamer [wrakingskamer A] de behandeling van het tegen [gewraakte familierechter] gerichte wrakingsverzoek ter terechtzitting geschorst.

De wrakingskamer [wrakingskamer A] heeft laten weten niet in het verzoek tot wraking te berusten.

1.3. Ter terechtzitting van 4 oktober 2011 te 15.00 uur is de behandeling van het verzoek tot wraking van de wrakingskamer [wrakingskamer A] op verzoek van verzoeker aangehouden, onder andere om het hiervoor onder 1.2. bedoelde proces-verbaal op te stellen. Op 12 oktober 2011 is de behandeling van het wrakingsverzoek voortgezet. Nadat verzoeker aan de hand van een pleitnota met producties zijn verzoek nader heeft toegelicht heeft hij aan het einde van zijn betoog de wraking verzocht van de behandelende wrakingskamer. De behandelende wrakingskamer heeft het onderzoek ter terechtzitting geschorst en zich voor beraad teruggetrokken.

2. Het verzoek tot wraking van de behandelende wrakingskamer

Verzoeker heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat het niet gepast is dat Zutphense rechters in een wrakingskamer oordelen over andere Zutphense rechters en voorts integraal alle andere redenen die hij aan zijn vorige wrakingsverzoeken ten grondslag legde.

3. De beoordeling van het verzoek tot wraking van de behandelende wrakingskamer

3.1. Het standpunt van verzoeker dat rechters uit de rechtbank Zutphen niet behoren te oordelen over wrakingsverzoeken gericht tegen andere rechters uit de rechtbank Zutphen brengt mee dat hij ook een behandeling door leden van een volgende meervoudige wrakingskamer niet zal accepteren, nu overeenkomstig het daarop betrekking hebbende wrakingsprotocol ook zij deel zullen uitmaken van deze rechtbank. Hij zal hen vervolgens eveneens wraken, waarna een en ander zich herhaalt totdat er geen leden van de rechtbank meer zijn die in een meervoudige kamer zitting kunnen nemen.

Zo een keten van wrakingsverzoeken is in strijd met het wettelijke voorschrift dat op een wrakingsverzoek zo spoedig mogelijk wordt beslist, dit in het belang van een ongestoorde voortgang en afdoening binnen redelijke termijn van de hoofdzaak. Dat geldt temeer in dit geval waar in de hoofdzaak de belangen van kinderen in het geding zijn. In een dergelijke situatie heeft het geen zin de behandeling ter zitting te schorsen en weer een nieuwe meervoudige kamer samen te laten stellen, die vervolgens weer op dezelfde gronden gewraakt zal worden.

Voor wat betreft de overige door verzoeker aangehaalde wrakingsgronden geldt dat door steeds op diezelfde gronden te wraken het systeem van de wet wordt doorbroken en dit moet als misbruik van recht worden aangemerkt.

3.2. Nu evident is dat het verzoek tot wraking niet slaagt, kan en zal de behandelende wrakingskamer de zaak zelf afdoen door het tegen haar gerichte wrakingsverzoek af te wijzen.

Omdat het steeds opnieuw op dezelfde gronden verzoeken om wraking van de behandelend rechter en opeenvolgende wrakingskamers moet worden gekwalificeerd als misbruik van recht, wordt op de voet van het vierde lid van artikel 39 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaald dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen.

4. Het verdere verloop van de procedure

Nadat de voorzitter van de behandelende wrakingskamer mondeling uitspraak heeft gedaan in het tegen deze wrakingskamer gerichte wrakingsverzoek en de gronden waarop deze beslissing berust heeft uiteengezet, is de behandeling van het tegen de wrakingskamer van mr. [wrakingskamer A] gerichte verzoek tot wraking ter terechtzitting voortgezet.

Mr. [rechter wrakingskamer A] heeft daarbij, mede namens [wrakingskamer A], aan de hand van pleitnotities geconcludeerd tot afwijzing van het tegen hen gerichte verzoek tot wraking.

Verzoeker en mr. [rechter wrakingskamer A] hebben hun stellingen over en weer nader toegelicht.

De voorzitter van de behandelende wrakingskamer heeft meegedeeld dat uiterlijk op

26 oktober 2011 uitspraak gedaan zal worden.

5. Het verzoek tot wraking van de wrakingskamer [wrakingskamer A].

5.1. Verzoeker baseert zijn wrakingsverzoek op het volgende.

1. de wrakingskamer [wrakingskamer A] heeft geen kennis van de dossiers van de eerdere procedures in het familierechtelijke geschil tussen verzoeker en zijn ex-echtgenote en kent evenmin de beslissingen die in die zaken zijn genomen;

2. de wrakingskamer [wrakingskamer A] bestaat uit rechters uit de rechtbank Zutphen;

3. tussen [gewraakte familierechter] en mr. Vrieze bestaat, in ieder geval bestond, een hiërarchische verhouding;

4. mr. [rechter wrakingskamer A] heeft als toenmalig president geen antwoord gegeven op de vraag van verzoeker hem toe te staan geluidsopnames van de hem betreffende terechtzittingen te maken om zo bewijs te vergaren voor zijn stellingen

en voorts op al hetgeen hij overigens aan de wrakingskamer van mr. [wrakingskamer A] aan vragen heeft voorgelegd.

5.2. Verzoeker heeft dit als volgt toegelicht.

5.2.1. Tussen hem en zijn ex-echtgenote bestaat een geschil over -onder andere- het gezag over en de omgang met hun twee zonen. Zijn ex-vrouw wordt in haar strijd tegen hem gesteund door de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) en Bureau Jeugdzorg (BJZ). Dit heeft er zelfs toe geleid dat de kinderen uit huis zijn geplaatst en verzoeker niet meer voor hen mag zorgen.

5.2.2. Verzoeker zelf kan hier nauwelijks tegenop komen. Voor deze zaken is procesvertegenwoordiging verplicht en hij kan geen advocaat vinden die bereid is voor hem in rechte op te treden. Daar komt bij dat de zittingen achter gesloten deuren gehouden worden. Hij krijgt daardoor geen toegang tot of gehoor bij de rechter.

Verzoeker is daardoor niet in staat op te komen tegen de onjuiste en frauduleuze rapportages door de Raad en BJZ. Deze organisaties laten hun eigen -budgettaire- belangen prevaleren boven het belang van kinderen om een goede ouder te hebben. De Raad en BJZ zijn ketenpartners van de rechtspraak en er is sprake van een soort gedwongen winkelnering. De rechter gaat ten onrechte uit van de juistheid van de rapporten van deze organisaties. Omdat de rechter aan het eind van de keten staat doet het gebruik van deze frauduleuze dossiers afbreuk aan het gezag van de rechterlijke macht. Daarmee doet de rechterlijke macht zichzelf te kort en wordt op onjuiste gronden beslist.

5.2.3. Verzoeker heeft dit frauduleus handelen van de Raad en BJZ herhaalde malen bij de betreffende rechters aangekaart en verzocht daar aangifte van te doen, maar daar is steeds aan voorbijgegaan.

Ook is het verzoeker telkens niet toegestaan geluidsopnames te (laten) maken van de terechtzittingen. Zou dit wel zijn toegestaan dan had hij de mogelijkheid gehad bewijs te leveren van het frauduleuze handelen van de Raad en BJZ en van zijn stelling dat zijn ex-vrouw een spelletje speelt.

5.2.4. Een rechter dient de consistentie van zijn beslissingen ten opzichte van eerdere beslissingen te waarborgen en moet daarom bekend zijn met alle eerdere procedures het geschil aangaande en met de daarin genomen beslissingen. Het kan niet zo zijn dat de rechtzoekende de rechter moet voorzien van de relevante informatie en de voorliggende dossiers. De rechter moet aan actieve waarheidsvinding doen, maar weigert dat.

5.2.5. De leden van de wrakingskamer [wrakingskamer A] hebben geen antwoord willen geven op vragen over hun nevenfuncties en hun antecedenten. Daardoor hebben ze verzoeker de mogelijkheid ontnomen te onderzoeken of zij op de een of andere manier aan de Raad of aan BJZ gelieerd zijn of zijn geweest.

5.2.6. Verzoeker is een radeloze vader die geen ander middel meer heeft om op te komen tegen het onrecht dat hem en zijn kinderen wordt aangedaan.

6. Het standpunt van de wrakingskamer [wrakingskamer A]

6.1. De wrakingskamer [wrakingskamer A] heeft ter terechtzitting het verzoek tot wraking gemotiveerd weersproken. Op hetgeen daartoe is aangevoerd zal hierna, voor zover van belang, nader worden teruggekomen

7. De beoordeling van het wrakingsverzoek tegen de wrakingskamer [wrakingskamer A]

7.1. Artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat op verzoek van een partij een rechter die de zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

7.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

7.3. Onderzocht moet worden of de door verzoeker aangevoerde gronden kunnen worden gekwalificeerd als een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid.

7.4. Voor wat betreft de samenstelling van de wrakingskamer uit rechters uit de rechtbank Zutphen geldt dat het wrakingsprotocol van deze rechtbank in artikel 5.1 over de inrichting van de wrakingskamer bepaalt dat wrakingsverzoeken steeds worden behandeld door een meervoudige kamer van het gerecht in kwestie. Deze bepaling is overeenkomstig het landelijk protocol dat voor de behandeling van wrakingen geldt. Slechts in bijzondere gevallen kan er aanleiding zijn de wrakingskamer geheel of gedeeltelijk samen te stellen uit rechters uit een ander gerecht (van gelijke rang). Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn niet aangevoerd of het moet zijn de stelling dat tussen mr. [rechter wrakingskamer A] en [gewraakte familierechter] een gezagsverhouding bestaat of heeft bestaan. Dat is evenwel niet het geval: mr. [rechter wrakingskamer A] is sedert 1 juli 2010 geen lid meer van het gerechtsbestuur van de rechtbank Zutphen en [gewraakte familierechter] is eerst na die datum rechter in de rechtbank Zutphen geworden. Derhalve is [verzoeker]’s stelling niet op de feiten gegrond. Ook rechtens is zijn stelling onjuist: het gerechtsbestuur of leden daarvan hebben geen enkele zeggenschap of gezag ten aanzien van inhoudelijke beslissingen van leden van de rechtbank (art 23 lid 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

Nu geen sprake is van een bijzondere omstandigheid resteert het enkele feit dat de wrakingskamer [wrakingskamer A] conform dit reglement bestaat uit rechters uit de rechtbank Zutphen. Dat is geen uitzonderlijke omstandigheid als bedoeld onder 7.2.

7.5. Verzoeker gaat er in zijn verwijt dat de leden van de wrakingskamer [wrakingskamer A] geen kennis hebben genomen van de dossiers van eerdere familiezaken waarin verzoeker betrokken is geweest aan voorbij dat de beoordeling van het familierechtelijk geschil waarin verzoeker is verwikkeld, is voorbehouden aan een rechter van de afdeling familie van deze rechtbank en uitdrukkelijk niet tot de taak van de wrakingskamer behoort. Bij de beoordeling van het verzoek tot wraking van [gewraakte familierechter] door de wrakingskamer [wrakingskamer A] kan daarom in beginsel volstaan worden met kennisname van het dossier in de betreffende hoofdzaak naast het dossier in de wrakingszaak. Het is aan de betreffende wrakingskamer, eventueel naar aanleiding van hetgeen door verzoeker bij de behandeling van het wrakingsverzoek nog wordt aangevoerd, te beoordelen of er behoefte bestaat aan meer informatie over bijvoorbeeld de voorliggende procedures. Het is dan aan partijen die informatie te verstrekken dan wel toestemming te verlenen voor het raadplegen van door hen expliciet aan te geven dossiers.

De door verzoeker gewraakte partijautonomie welke met zich brengt dat het aan partijen is om de rechter te voorzien van de volgens partijen voor de beoordeling van het geschil van belang zijnde informatie is een door de wetgever gemaakte procesrechtelijke keuze waar de rechter zich naar heeft te voegen. Het ontbreken van kennis van de voorliggende dossiers in eerdere familiezaken bij de wrakingskamer levert daarom geen uitzonderlijke omstandigheid zoals onder 7.2. bedoeld op en kan niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden.

7.6. Mr. [rechter wrakingskamer A] heeft weersproken dat hij geen antwoord heeft gegeven op het verzoek van verzoeker om geluidsopnames te mogen maken van de terechtzittingen waarin verzoeker als partij verschijnt. Mr. [rechter wrakingskamer A] heeft een afschrift in het geding gebracht van een op 10 december 2009 aan verzoeker verstuurde brief, door hem geschreven in zijn toenmalige hoedanigheid van president van deze rechtbank. Daarin maakt mr. [rechter wrakingskamer A] melding van een door mr. [rechter in zaak 23/11/09] aan hem ter hand gestelde brief van verzoeker van 22 november 2009, waarin verzoeker hem vraagt een geluidsopname te mogen maken van het op 23 november 2009 dienende kort geding. Mr. [rechter wrakingskamer A] schrijft dat deze brief van verzoeker aan mr. [rechter in zaak 23/11/09] ter hand is gesteld, omdat de medewerkers van de griffie weten dat de behandelend kort geding rechter over dergelijke verzoeken beslist. Het is gerechtsbestuurders verboden te treden in de procesrechtelijke behandeling van een concrete zaak, zo heeft mr. [rechter wrakingskamer A] verzoeker in zijn brief van 10 december 2009 voorgehouden. Verzoeker is hierna niet meer teruggekomen op zijn stelling dat mr. [rechter wrakingskamer A] geen antwoord heeft gegeven op zijn verzoek, maar hij heeft nog wel betoogd dat hem de mogelijkheid is ontnomen bewijs te leveren van de volgens hem frauduleuze uitspraken van de Raad, BJZ en anderen bij de terechtzittingen in het familierechtelijk geschil waarin hij verwikkeld is.

De beslissing van de betreffende zittingrechter om verzoeker niet toe te staan geluidsopnames van de zitting te maken kan niet aan mr. [rechter wrakingskamer A] en/of de overige leden van de wrakingskamer worden toegerekend, nu hij/zij daar geen bemoeienis mee heeft/hebben gehad. Ook deze grondslag kan daarom niet leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek.

7.7. Voor wat betreft hetgeen verzoeker overigens aan zijn wrakingsverzoek nog ten grondslag heeft gelegd geldt het volgende.

7.7.1. Verzoeker kan gevolgd worden in zijn stelling dat het nevenfunctieregister geen inzicht biedt in de eerdere (hoofd-)functies die een rechter heeft vervuld waar het hoofdfuncties betreft die langer dan 6 jaar voorafgaand aan de benoeming tot rechter zijn bekleed. Raadpleging van dat register geeft derhalve geen antwoord op de vraag of de betreffende rechter eerder al dan niet voor de Raad of voor BJZ heeft gewerkt. Maar om te onderzoeken of dat het geval is geweest, kan volstaan worden met het stellen van enkel de vraag aan de leden van wrakingskamer [wrakingskamer A] of zij werkzaam zijn geweest voor een van die organisaties. Het gaat te ver van een rechter te verlangen dat hij of zij de procespartij desgevraagd uitvoerig informeert over zijn of haar loopbaan, opleiding, functies, plaatsvervangerschap, benoemingsdata, bestuursfuncties etc. voorafgaande aan de behandeling van een zaak ter terechtzitting. Niet alleen is deze informatie niet relevant voor de beoordeling van de zaak en/of de onpartijdigheid van de rechter en raakt het het recht op privacy van de betreffende rechter, maar ook zou een dergelijke gang tot een onwerkbare situatie leiden. De weigering van de leden van de wrakingskamer [wrakingskamer A] de vragen van verzoeker te beantwoorden kan daarom niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden.

7.7.2. Het is niet de keuze van de rechter maar van de wetgever geweest om in familierechtelijke procedures procesvertegenwoordiging door een advocaat of -in voorkomende gevallen- een gemachtigde verplicht te stellen voor het indienen van verzoekschriften en overige stukken en te bepalen dat zaken over minderjarigen in beginsel ter terechtzitting achter gesloten deuren worden behandeld.

Deze procesregels beletten verzoeker echter niet om bij de behandeling van een door de wederpartij ingediend verzoekschrift betreffende de kinderen van verzoeker ter terechtzitting in persoon verweer te voeren. De stelling van verzoeker dat hij niet kan opkomen tegen de volgens hem onjuiste rapporten van de Raad en BJZ omdat hij geen toegang tot de rechter heeft zodat hem slechts het middel van wraking ter beschikking staat, moet dan ook als onjuist verworpen worden.

Aan de wrakingskamer [wrakingskamer A] kunnen niet de door de wetgever opgestelde procesregels in het familierecht worden tegengeworpen.

7.7.3. Voor wat betreft de stelling van verzoeker dat rechters een aangifteplicht hebben in het geval zij bekend worden met strafbare feiten geldt dat de Hoge Raad in zijn arrest van 30 maart 1998 (LJN: AD2861) heeft bepaald dat het een rechter juist niet vrij staat aangifte te doen in geval hem in het kader van een mondelinge behandeling op een terechtzitting door de partijen of een van de partijen gegevens worden medegedeeld waaruit kan worden afgeleid dat partijen of een van de partijen zich aan het plegen van een of meer strafbare feiten hebben of heeft schuldig gemaakt.

In het onderhavige geval doet zich de situatie voor dat een van de procespartijen stelt dat de Raad en/of BJZ zich schuldig heeft/hebben gemaakt aan fraude door volgens die partij onjuiste gegevens en leugenachtige mededelingen in hun rapportage op te nemen. Die enkele kwalificatie houdt nog niet in dat ook werkelijk sprake is van een strafbaar feit.

Ook in een dergelijke situatie geldt dat niet alleen partijen maar ook de met advisering en rapportage aan de rechter belaste instantie alle feiten en omstandigheden welke naar inzicht van die instantie van belang kunnen zijn voor de beslissing van het betreffende geschil, vrijelijk ter kennis van de rechter moet kunnen brengen, ook of misschien juist als een van partijen zich niet met het advies of rapport kan verenigen.

De weigering van de leden van de wrakingskamer [wrakingskamer A] aangifte te doen van door verzoeker gestelde fraude door de Raad en/of BJZ levert dan ook geen grond voor wraking op.

7.8. Al de hiervoor besproken door verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden, zowel op zichzelf beschouwd als in onderlinge samenhang bezien, kunnen niet leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek, zodat het zal worden afgewezen.

8. De beslissing

De rechtbank:

8.1. wijst het verzoek tot wraking van de behandelend wrakingskamer af;

8.2. bepaalt dat een volgend verzoek van verzoeker tot wraking van een wrakingskamer niet in behandeling wordt genomen;

8.3. wijst het verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer [wrakingskamer A] af;

8.4. bepaalt dat de procedure, bij de rechtbank bekend onder kenmerk 125286 KG RK 11/588, zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het onderhavige wrakingsverzoek werd ingediend.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.B. de Groot, mr. M. Engelbert-Clarenbeek en mr. M.J. Ouweneel en in het openbaar in aanwezigheid van mr. A. Procee, griffier, bij vervroeging uitgesproken op 24 oktober 2011.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature