Uitspraak
201103042/1/H3.
Datum uitspraak: 26 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Vereniging Meubelplein Ekkersrijt, gevestigd te Eindhoven, en IKEA Filiaal Eindhoven/Ekkersrijt, gevestigd te Son en Breugel,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 31 januari 2011 in zaak nr. 10/1511 in het geding tussen:
de vereniging en IKEA
en
de minister van Infrastructuur en Milieu.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2009 heeft de minister een aanvraag van de vereniging en IKEA om op de bewegwijzering langs de autosnelwegen A50 en A58 een verwijzing naar Meubelplein Ekkersrijt op te nemen, in de vorm van een gestileerd schommelstoeltje gevolgd door de tekst "Meubelplein Ekkersrijt", afgewezen.
Bij besluit van 29 maart 2010 heeft de minister het door de vereniging en IKEA daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 januari 2011, verzonden op 3 februari 2011, heeft de rechtbank het door de vereniging en IKEA daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vereniging en IKEA bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 april 2011.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2011, waar de vereniging en IKEA, vertegenwoordigd door mr. R.J.J.M.M. Metsemakers, advocaat te Maastricht, bijgestaan door [voorzitter] van de vereniging, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.J.A. Soupart, werkzaam bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De minister heeft zijn beleid met betrekking tot het plaatsen en verwijderen van bewegwijzeringsborden, als bedoeld in hoofdstuk K van Bijlage I bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, neergelegd in de op 29 juni 2005 vastgestelde Richtlijn bewegwijzering (Stcrt. 2005, nr. 133; hierna: de Richtlijn).
Volgens de Richtlijn is het doel van bewegwijzering het met de grootst mogelijke zekerheid en veiligheid geleiden van de weggebruiker naar zijn bestemming. In paragraaf 2.3.6 zijn de objecten en terreinen vermeld die onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor opname in de bewegwijzering. Voor de categorie "overige objecten" geldt de algemene regel dat ze niet worden aangeduid. Alleen bij onduidelijke situaties kan het uit het oogpunt van een doelmatig en veilig gebruik van de weg wenselijk zijn een overig object te bewegwijzeren. Deze objecten worden nooit langs nationale stroomwegen (hierna: autosnelwegen) aangeduid, aldus deze paragraaf.
2.2. De vereniging en IKEA hebben verzocht om aanduiding van het meubelplein langs de A50 en A58, omdat voor weggebruikers niet duidelijk is wanneer zij de afslag naar het meubelplein moeten nemen en, wanneer zij deze afslag hebben gemist, een adequate omkeermogelijkheid ontbreekt. Volgens hen leidt dit tot een verkeersonveilige situatie.
2.3. De minister heeft de aanvraag afgewezen, omdat een meubelplein volgens hem onder de categorie "overige objecten" valt en deze categorie objecten volgens paragraaf 2.3.6 van de Richtlijn niet voor aanduiding langs autosnelwegen, in dit geval de A50 en A58, in aanmerking komt. Volgens de minister bestaat er geen aanleiding om met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht van deze beleidsregel af te wijken, omdat uit de gegevens van de wegbeheerder van de A50 en A58 niet is gebleken dat de situatie ter hoogte van het meubelplein verkeersonveilig is. Evenmin is gebleken van andere bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat in dit geval van het beleid wordt afgeweken, aldus de minister.
2.4. De vereniging en IKEA betogen dat de rechtbank, gelet op het doel van de Richtlijn, ten onrechte niet heeft onderkend dat het uitgangspunt van het beleid dat een meubelplein niet aangeduid wordt langs een autosnelweg onredelijk is, dan wel dat in dit geval van dat beleid dient te worden afgeweken. Volgens hen komen bij de winkeliers dagelijks klachten binnen over de slechte bereikbaarheid van het meubelplein en de gevaarlijke situatie die hierdoor ontstaat. De vereniging en IKEA achten het onredelijk dat deze klachten niet voldoende zijn om van het beleid af te wijken, maar dat daarvoor blijkbaar een ongevallenregistratie nodig is. Daarnaast trekt het meubelplein veel meer verkeer aan dan het wel op een bewegwijzeringsbord vermelde industrieterrein Ekkersrijt. Voorts is de omstandigheid dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, teveel aanduidingen afbreuk doen aan de verkeersveiligheid, volgens hen in dit geval niet aan de orde, omdat op de borden die naar het industrieterrein verwijzen geen andere aanduidingen staan. In tegenstelling tot hetgeen de rechtbank heeft overwogen, zijn de afzonderlijke winkels ook niet door middel van een nummer gekoppeld aan het aangeduide industrieterrein, aldus de vereniging en IKEA.
2.4.1. In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen specifiek genoemde objecten en terreinen, zoals vliegvelden, industrieterreinen, ziekenhuizen en nationale parken, en overige objecten, te weten objecten die een eigen aansluiting of zijweg met het karakter van een openbare weg hebben. Aangezien meubelpleinen niet in de lijst van specifiek genoemde objecten en terreinen worden vermeld, heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat deze onder de categorie "overige objecten" vallen.
Zoals onder 2.1. is vermeld, is het beleid van de minister ten aanzien van de categorie "overige objecten" dat deze, anders dan de specifiek genoemde objecten en terreinen, niet worden aangeduid langs autosnelwegen. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag dat de specifiek genoemde objecten en terreinen in het algemeen veel verkeer aantrekken of van nationaal belang zijn, zodat aanduiding van die objecten en terreinen in verband met de verkeersveiligheid gewenst is. Van de overige objecten kan, gelet op de diverse aard van die categorie, niet in het algemeen worden gezegd dat zij veel verkeer aantrekken. Om een wildgroei aan bewegwijzeringsborden langs een autosnelweg te voorkomen, hetgeen juist afbreuk kan doen aan de verkeersveiligheid, is daarom het uitgangspunt om die objecten niet aan te duiden.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat dit beleid niet onredelijk is.
2.4.2. De rechtbank heeft eveneens terecht overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de minister niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de door de vereniging en IKEA aangevoerde omstandigheden niet noopten tot afwijking van dit beleid. De vereniging en IKEA hebben niet aannemelijk gemaakt dat zich een verkeersgevaarlijke situatie voordoet, die noodzakelijk maakt dat het meubelplein wordt opgenomen in de bewegwijzering langs de A50 en A58. De rechtbank heeft in dat verband terecht overwogen dat de stelling dat bezoekers van het meubelplein klagen over de bereikbaarheid, daartoe niet voldoende is. Voorts heeft de rechtbank, anders dan de vereniging en IKEA betogen, van belang mogen achten dat de minister onweersproken heeft gesteld dat uit onderzoek in het ongevallenregistratiesysteem niet is gebleken dat sprake is van een verkeersonveilige situatie ter hoogte van het meubelplein.
Dat, naar de vereniging en IKEA stellen, het meubelplein meer verkeer aantrekt dan het wel aangeduide industrieterrein Ekkersrijt, is evenmin een bijzondere omstandigheid op grond waarvan de minister niet in redelijkheid de aanvraag heeft kunnen afwijzen. De aanduiding van het industrieterrein is overeenkomstig het niet onredelijk bevonden beleid van de minister. Zoals hiervoor overwogen, worden op grond van dat beleid meubelpleinen niet aangeduid langs autosnelwegen, ter beperking van het aantal aanduidingen langs die wegen. De omstandigheid dat ter plaatste van het meubelplein geen sprake zou zijn van een wildgroei aan verkeersborden, leidt niet tot een ander oordeel. Met het restrictieve beleid inzake bewegwijzering langs autosnelwegen wordt immers mede beoogd zodanige wildgroei te voorkomen. De minister heeft zich in dat verband op het standpunt mogen stellen dat toewijzing van het verzoek in een geval als dit, waarbij niet aannemelijk is gemaakt dat zich een verkeersonveilige situatie voordoet, kan leiden tot ongewenste precedentwerking.
2.4.3. Gelet op het voorgaande is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de minister het meubelplein in redelijkheid niet hoefde op te nemen op een bewegwijzeringsbord. De overweging van de rechtbank dat de afzonderlijke winkels beschikken over een eigen nummer dat is gekoppeld aan het industrieterrein, hetgeen door de vereniging en IKEA wordt betwist, kan gelet hierop als gedaan ten overvloede worden beschouwd.
2.4.4. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Biharie, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Biharie
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2011
611.