Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Weigering WAO-uitkering. Geen toegenomen arbeidsongeschiktheid. Voldoende medische grondslag. Eerst als de vraag of sprake is van toegenomen beperkingen positief is beantwoord, komt de vraag aan de orde of deze voortvloeien uit een andere ziekteoorzaak.

Uitspraak



10/4614 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 28 juli 2010, 09/6208 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 21 oktober 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. W.A. Timmer, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2011. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door F.T. van Onselen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.

II. OVERWEGINGEN

1. Bij uitspraak van 29 november 2007, LJN BB9034, heeft de Raad de weigering van het Uwv appellant met ingang van 24 april 2003 een WAO-uitkering toe te kennen, omdat appellant op die datum voor minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht, in stand gelaten.

2. Appellant heeft zich op 8 april 2008 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld per 9 februari 2004.

3.1. Bij besluit van 17 juli 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit dat appellant per 8 maart 2004, met toepassing van een verkorte wachttijd van 4 weken, niet toegenomen arbeidsongeschikt is.

3.2. Het beroep tegen het bestreden besluit is door de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen geen aanleiding te zien het medische onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig of onjuist te achten. De verzekeringsartsen hebben alle door appellant in de voorliggende procedure gemelde klachten en daarmee samenhangende beperkingen bij de beoordeling betrokken. Zij zijn niet alleen afgegaan op hun eigen dossieronderzoek en onderzoeksbevindingen, maar zij hebben de door appellant overgelegde informatie uit de behandelende sector bij hun beoordeling betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verzekeringsartsen op goede gronden tot de conclusie gekomen dat buiten twijfel is dat appellants belastbaarheid per 9 februari 2004, respectievelijk 8 maart 2004, dezelfde is als op 24 april 2003.

4.1. In hoger beroep heeft appellant zijn in beroep aangevoerde standpunt herhaald, dat als gevolg van een fietsongeval op 9 februari 2004 er sprake is van toegenomen hoofdpijn, nek- en rugklachten en psychische problematiek.

4.2. Voorts heeft appellant aangevoerd dat de primaire arts die hem naar aanleiding van zijn verzoek tot toepassing van artikel 43a van de WAO heeft onderzocht, geen geregistreerde verzekeringsarts is. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 6 februari 2009, LJN BH2864, heeft appellant gesteld dat het in de rede had gelegen dat de bezwaarverzekeringsarts appellant had onderzocht in plaats van te volstaan met dossieronderzoek en het bijwonen van de hoorzitting. In tegenstelling tot wat de rechtbank stelt, is het medische onderzoek door de verzekeringsartsen derhalve wel als onzorgvuldig aan te merken.

5.1. De Raad volgt niet de grief dat het bestreden besluit, nu de primaire medische beoordeling heeft plaatsgevonden door een niet-geregistreerd verzekeringsarts en dat gebrek in bezwaar niet is hersteld, op een onzorgvuldig medisch onderzoek berust. Het rapport van de primaire arts A.S. Thomson van 8 januari 2009 is mede ondertekend door de stafverzekeringsarts H.G.J. Dekker. Niet is gebleken van aanwijzingen – zulks is overigens ook niet gesteld – dat de stafverzekeringarts Dekker niet daadwerkelijk als mentor/begeleider van Thomson heeft opgetreden. Het moet er aldus voor worden gehouden dat Dekker in zijn hoedanigheid van mentor van Thomson diens rapport met zijn handtekening voor zijn rekening heeft genomen. Van een gebrek dat in bezwaar zou moeten worden hersteld is dan ook geen sprake. In het onderhavige geval heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 16 juli 2009 gemotiveerd waarom hij geen indicatie ziet voor het in bezwaar herhalen van het primaire verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De Raad onderschrijft het standpunt dat een dergelijk onderzoek in dit geval achterwege kon blijven omdat daar geen aanleiding voor was. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 14 december 2007, LJN BC0360.

5.2. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de aard van zijn klachten en de toename daarvan ten gevolge van het fietsongeval dat hem op 9 februari 2004 is overkomen heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de rechtbank de in beroep aangevoerde gronden niet op juiste wijze heeft beoordeeld. De door appellant in hoger beroep overgelegde medische stukken bevonden zich voor een deel al in het dossier en zijn door de rechtbank meegewogen; voor een deel betreffen zij een beoordeling van de recente gezondheidstoestand van appellant en zien zij derhalve niet op de datum in geding.

5.3. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 13 oktober 2006, LJN AZ0711, brengt het bepaalde in artikel 43a van de WAO met zich dat de vraag of sprake is van toegenomen beperkingen voorafgaat aan de vraag waardoor deze worden veroorzaakt. Met andere woorden: eerst als de vraag of sprake is van toegenomen beperkingen positief is beantwoord, komt de vraag aan de orde of deze voortvloeien uit een andere ziekteoorzaak.

Nu de Raad de rechtbank volgt in haar oordeel dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen per 9 februari 2004 ten opzichte van 24 april 2003, komt de vraag naar de oorzaak niet aan de orde.

5.4. Het hoger beroep van appellant treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en C.G.M. van Rijnberk als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2011.

(get.) J. Brand.

(get.) E. Heemsbergen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature