Uitspraak
RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 11 / 968 WABOA V1 V
uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht
in het geschil tussen:
[naam],
wonende te [woonplaats], verzoeker,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hellendoorn,
verweerder.
Derde partij: [naam]., gevestigd te [plaatsnaam], vergunninghoudster.
1. Besluit waarop het verzoek betrekking heeft
Besluit van verweerder d.d. 27 juli 2011.
2. Procesverloop
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan [naam] te [plaatsnaam] op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit kappen. De vergunning is verleend voor het kappen van een deel van de aanwezige houtopstand op het perceel [adres].
Verzoeker heeft bij bezwaarschrift van 4 augustus 2011 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij verzoekschrift van 4 september 2011 heeft verzoeker aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende schorsing van de omgevingsvergunning totdat er een besluit op zijn bezwaarschrift is genomen.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 26 september 2011, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door B. van Petersen en ir. S.D.H. van Os, medewerkers van de gemeente Hellendoorn. Namens vergunninghoudster zijn verschenen [naam] en [naam].
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, door de indiener van het bezwaarschrift aan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening worden gevraagd.
Bij de beoordeling van een zodanig verzoek dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt uitgesproken dat tevens het onderwerp van de bezwarenprocedure raakt, heeft dit oordeel een voorlopig karakter.
Gelet hierop dient in het onderhavige geding de vraag te worden beantwoord of onverwijlde spoed vereist dat de omgevingsvergunning voor de activiteit kappen van 27 juli 2011, wordt geschorst dan wel dat anderszins een voorlopige voorziening wordt getroffen. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Naar aanleiding van de openbare behandeling van het verzoek op 26 september 2011 is met partijen afgesproken dat zij een week de tijd krijgen om alsnog tot een onderlinge oplossing van het geschil te komen en dat zij uiterlijk op maandag 3 oktober 2011 aan de voorzieningenrechter zullen laten weten of zij daarin geslaagd zijn. Indien dat niet het geval mocht blijken te zijn, zal alsnog zo spoedig mogelijk uitspraak worden gedaan.
Verweerder heeft bij schrijven van 3 oktober 2011 aan de voorzieningenrechter meegedeeld dat partijen onderling overeen zijn gekomen dat aan de gehele oostzijde van het perceel [adres] een strook dennen blijft staan met een breedte van 7,50 meter. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat indien het nodig mocht zijn, in het besluit op bezwaar een passage zal worden opgenomen over het handhaven van deze strook van 7,50 meter.
Verzoeker heeft op diezelfde datum per e-mail aan de voorzieningenrechter laten weten dat hij zijn bezwaar wenst te handhaven totdat verweerder de omgevingsvergunning heeft aangevuld met een passage over een te handhaven strook van 7,50 meter.
Verweerder heeft desgevraagd bij schrijven van 14 oktober 2011 meegedeeld op dit moment niet de toezegging te kunnen doen dat in bezwaar aan de omgevingsvergunning alsnog het voorschrift wordt verbonden dat een strook dennen van 7,50 meter zal worden gehandhaafd.
De reden daarvoor is dat er tegen de omgevingsvergunning door nog een omwonende bezwaar is gemaakt en dat diens belangen (deels) tegengesteld zijn aan die van verzoeker. Verder heeft verweerder meegedeeld dat de bezwarencommissie zich op het standpunt stelt dat, gelet op wat verzoeker in bezwaar heeft aangevoerd, eerst een onderzoek dient plaats te vinden naar de vraag of zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 75d van de Flora- en faunawet . Indien dat het geval is had volgens de bezwarencommissie niet de reguliere procedure ingevolge artikel 3:7 e.v. van de Wabo , maar de procedure van artikel 3:10 van die wet gevolgd moeten worden.
Nu partijen niet tot een onderlinge oplossing van het geschil zijn gekomen, zal de voorzieningenrechter alsnog uitspraak doen op het onderhavige verzoek.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat op grond van hetgeen verweerder bij schrijven van 14 oktober 2011 heeft meegedeeld niet op voorhand vast dat de omgevingsvergunning van 27 juli 2011 op de daaraan te grondslag liggende motivering in bezwaar in stand zal kunnen blijven.
Ten einde te voorkomen dat hangende de bezwarenprocedure reeds gebruik kan worden gemaakt van de omgevingsvergunning en de houtopstand op het perceel [adres] zal worden gekapt waardoor een onomkeerbare situatie zal ontstaan die de uitkomst van de bezwarenprocedure illusoir maakt, zal die omgevingsvergunning worden geschorst tot 6 weken nadat op verzoekers bezwaarschrift zal zijn beslist.
Op grond van het vorenoverwogene acht de voorzieningenrechter het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb , billijk verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit verzoek, zijnde de reiskosten in verband met de zitting.
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- wijst het verzoek toe en schorst het bestreden besluit tot 6 weken nadat op verzoekers bezwaarschrift zal zijn beslist;
- veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op € 5,60 (reiskosten Nijverdal-Almelo v.v.), door verweerder te betalen aan verzoeker;
- verstaat dat verweerder aan verzoeker het griffierecht ad € 152,-- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. R.J. Jue, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van G. Kootstra, griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op
PA